ECLI:NL:RBAMS:2024:7075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24-113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring op basis van huisvestingsproblemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die in Amsterdam woont, had zijn aanvraag ingediend na de afwijzing door het college op 27 juni 2023, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gezin uit Marokko heeft laten overkomen zonder te zorgen voor passende woonruimte, wat leidt tot een verwijtbaar huisvestingsprobleem. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv). Eiser had aangevoerd dat hij niet wist dat zijn gezin naar Nederland zou komen, maar de rechtbank oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de huisvesting bij eiser ligt. Bovendien wordt het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, omdat eiser niet kan aantonen dat er sprake is van een acute levensbedreigende situatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam , eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Achekar),
en

burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam , verweerder,

hierna: het college
(gemachtigde: [persoon] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 juni 2023 afgewezen omdat er sprake er sprake is van een verwijtbaar huisvestingsprobleem. Eiser heeft zijn gezin uit Marokko laten overkomen terwijl hij niet beschikt over een passende woonruimte, [1] waardoor de woning nu te klein is voor het gezin. [2] Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv) kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Algemene weigeringsgronden
3.1.
Eiser vindt dat het hem niet kan worden verweten hij zijn gezin uit Marokko heeft toegelaten tot zijn woning. Het was volgens eiser niet de bedoeling dat het gezin naar Nederland zou komen. De echtgenote en de kinderen van eiser zijn op grond van de Chavez regeling Nederland binnen gereisd, terwijl hij daar niet vanaf wist. Eiser zegt dat hij zijn echtgenote de toegang tot het huis niet kon weigeren aangezien zij, op grond van het burgerlijke recht, medehuurster is van de woning. Hierdoor heeft eiser nu geen plek meer om zichzelf terug te trekken. Eiser heeft last van tinnitus en chronische depressie waardoor hij deze ruimte wel nodig heeft. Ook eisers kinderen lijden onder de te kleine woning. Met name zijn zoon [zoon eiser] heeft een schoolachterstand opgelopen.
Is er sprake van een urgent huisvestingsprobleem?
3.2.
Uit artikel 2.10.5, eerste lid van de Hvv [3] volgt dat het college een urgentieaanvraag afwijst wanneer sprake is van één of meerdere van de in a tot en met j van het artikel genoemde omstandigheden. Dit is dus dwingend opgesteld. In de Nadere regels onder b, punt 2, is uitgewerkt dat het hebben van een te kleine woning geen urgent huisvestingsprobleem oplevert.
3.3.
Er bestaat tussen partijen discussie of eiser in een tweekamer appartement van 35 vierkante meter, of in een driekamer appartement van 48 vierkante meter woont. Het college heeft verklaard dat zij de Basisregistratie gebouwen en adressen (BAG) als uitgangspunt neemt om de grootte van de woning te bepalen. Eiser heeft daar op zitting tegen ingebracht dat de woning slechts 35 vierkante meter is en heeft gewezen op gegevens hierover van de woningbouwverenidiging. De rechtbank kan zich vinden in standpunt van het college, dat het daadwerkelijke aantal vierkante meters niet van belang is om te bepalen of er sprake is van een urgent huisvesting probleem. In de Nadere regels is bepaald dat een te kleine woning geen urgentieverklaring kan opleveren, ongeacht de grootte van de woning. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kon eiser het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen?
3.4.
In artikel 2.10.5, eerste lid en aanhef onder c, van de Hvv, is bepaald dat geen urgentieverklaring wordt verleend, indien het huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van verwijtbaar handelen van eiser. In de Nadere regels is te lezen dat hiervan in ieder geval sprake is als de aanvrager in de gemeente is komen wonen zonder te zorgen voor een adequate woonruimte voor zichzelf en eventuele andere leden van zijn of haar huishouden, zoals met of zonder kinderen gaan inwonen bij een ander huishouden.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college de algemene weigeringsgrond, aanhef en onder c, terecht aan eiser heeft tegengeworpen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet wist dat zijn gezin naar Nederland kwam, waardoor het college niet kan beslissen dat er sprake is van verwijtbaar handelen. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van het college dat het onder eisers verantwoordelijkheid valt als zijn partner en kinderen bij hem intrekken. De consequenties van deze keuze komen voor rekening en risico van eiser en kunnen niet bij het college worden geplaatst. Het college heeft daarom terecht eisers keuze om zijn kinderen bij hem te laten inwonen aan hem tegengeworpen voor de afwijzing van zijn urgentieaanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule en belangen van het kind
3.6.
Als algemene weigeringsgronden van toepassing zijn, kan onder omstandigheden toch een urgentie worden verleend, op grond van de hardheidsclausule. Deze is vastgelegd in artikel 2.10.11 van de Hvv. Daarin is bepaald dat sprake moet zijn van een schrijnende situatie en bijzondere omstandigheden die, gelet op het doel van de verordening, redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
3.7.
Eiser heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule wegens zijn medische problematiek. Hij heeft in dat kader een brief van de huisarts overlegd. Ook heeft eiser aangegeven dat zijn kinderen lijden onder de situatie. De rechtbank vat dit laatste op als een beroep op het IVRK. [4]
3.8.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Als een weigeringsgrond van toepassing is, kan het college alleen onder bijzondere omstandigheden alsnog met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring verlenen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat iemand met een urgentie voorrang krijgt op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning, zodat een urgentie de uitzondering op de regel is. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand dan urgentie krijgt terwijl hij of zij niet aan de voorwaarden voldoet. Uit paragraaf 24 Nadere regels volgt dat er sprake moet zijn van met bewijsstukken aantoonbare ernstige medische problematiek en van een acuut levensbedreigend probleem. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat daar in zijn geval sprake van is. Eiser geeft aan dat hij last heeft van oorsuizen. Op zitting heeft eiser verklaard psychische klachten te ervaren, waarvoor hij onder behandeling is. Hoezeer de rechtbank ook begrijpt dat deze klachten naar en frustrerend voor eiser moeten zijn, uit medische stukken blijkt niet dat er sprake is van een acuut levensbedreigende situatie. Uit de stukken blijkt ook niet dat eiser voor zijn psychische klachten onder behandeling is, nu er alleen een brief van de huisarts is overlegd waaruit dit niet volgt. Eiser voldoet dus niet aan de voorwaarden om via de hardheidsclausule in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring.
3.9.
Wat betreft de belangen van de kinderen, oordeelt de rechtbank als volgt. Het college heeft de belangen van de kinderen wel betrokken, maar geen aanleiding gezien om nader te onderzoeken. Daarbij merkt het college op dat er geen aanwijzingen zijn aangevoerd door eiser of zijn gebleken dat de gezondheidstoestand van deze kinderen zodanig ernstig wordt bedreigt dat er aanleiding is om per direct voorrang op de woningmarkt te verlenen. Het beroep op de hardheidclausule slaagt niet en evenmin is er sprake van strijd met artikel 3 IVRK.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.10.5, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening (Hvv).
2.Artikel 2.10.5, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening (Hvv).
3.Versie 16 januari 2023.
4.Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK).