ECLI:NL:RBAMS:2024:7036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
13/123887-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hasjiesj en vrijspraak van witwassen

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 289 blokken hasjiesj, met een totaal gewicht van 101,7 kilogram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 mei 2023 in Amsterdam aanwezig was in de woning van de broer van de medeverdachte, waar de hasjiesj werd aangetroffen. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen van € 5.000,-. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 5.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. De vrijspraak van witwassen werd gerechtvaardigd door het feit dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld, en het openbaar ministerie had nagelaten om nader onderzoek te doen naar deze verklaring. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van witwassen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/123887-23
Datum uitspraak: 19 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu uit andere hoofde gedetineerd in [adres penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 5 november 2024. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Komen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen medeverdachte
[medeverdachte] (parketnummer 13/116681-23).

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 5 november 2024 – tenlastegelegd dat hij zich op 5 mei 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:medeplegen van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 101,7 kilogram hasjiesj;
feit 2:witwassen van € 5.000,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 101,7 kilogram hasjiesj en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 5.000,-. Er is zonder meer sprake van een witwasvermoeden en door verdachte is een verklaring gegeven die onvoldoende verifieerbaar is. De verklaring van verdachte is onvoldoende gedetailleerd en het openbaar ministerie kan daarom geen onderzoek doen naar deze verklaring. Dit maakt dat een legale herkomst van het geld niet kan worden vastgesteld waardoor sprake is van witwassen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, omdat niet blijkt uit het procesdossier dat verdachte wetenschap van de aangetroffen drugs heeft gehad en deze in zijn machtssfeer heeft gehad. Het dossier geeft geen blijk van een rechtens relevante relatie tussen verdachte en de aangetroffen hasjiesj.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft allereerst bepleit dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. Er was geen sprake van een heterdaadsituatie en evenmin van een gerechtvaardigde verdenking van een misdrijf. Aan dit vormverzuim moet ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bewijsuitsluiting worden verbonden.
Daarnaast is het scenario van verdachte over de herkomst van het geld een aannemelijk scenario, dat min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewezenverklaring aanwezig hebben softdrugs
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het aanwezig hebben van 101,7 kilogram hasjiesj en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van enige formele beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Daarnaast moeten de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
Op 5 mei 2023 hebben verbalisanten de woning waar medeverdachte [medeverdachte] verbleef doorzocht. De verbalisanten die ter plaatse kwamen werden door verdachte aangesproken. Verdachte verklaarde een vriend te zijn van de hoofdbewoner die op dat moment in Marokko verbleef. Verdachte gaf aan de sleutel van de woning op te gaan halen op een locatie die op tien minuten rijafstand gelegen was, maar binnen vijf minuten was hij al terug, waardoor bij de politie het vermoeden ontstond dat verdachte al in het bezit was van de sleutel. Binnen in de woning roken de verbalisanten direct een hevige henneplucht. Vervolgens hebben zij in de woning 289 blokken hasjiesj aangetroffen in bigshoppers.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de woning aan verdachte beschikbaar heeft gesteld als opslagplaats voor de hasjiesj.
In de telefoon van verdachte zijn Snapchat-gesprekken gevonden met medeverdachte [medeverdachte] . In het gesprek staat dat de politie er is en dat alles naar beneden moet worden gegooid. [medeverdachte] , als getuige ter terechtzitting gehoord in de zaak van verdachte, heeft verklaard dat hij dit gesprek heeft gevoerd met verdachte en dat het gesprek ging over het weggooien van de hasjiesj. De verdediging heeft betwist dat verdachte degene was die op dat moment op het account van ‘ [naam 1] ’ en [naam 2] ’ aan het chatten was. Omdat verdachte het Snapchat-account deelde met de broer van [medeverdachte] , gaat hij ervan uit dat het dan de broer van [medeverdachte] moet zijn geweest die toen met [medeverdachte] heeft gechat. De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde en stelt vast dat verdachte de berichtenwisseling heeft gevoerd. De berichten zijn gevonden in de telefoon die bij verdachte in beslag is genomen tijdens de aanhouding. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die berichtenwisseling met verdachte voerde. Verdachte is gezien door de politie terwijl hij berichten via zijn telefoon verstuurde. Daarnaast baseert de rechtbank dit oordeel op de inhoud van de berichten, in het bijzonder het bericht “Ik kom nu”, dat is gestuurd rond de tijd dat verbalisanten zagen dat verdachte naar de woning kwam.
Een aantal blokken hasjiesj is onderzocht op dactyloscopische sporen. Daarop zijn vier dactyloscopische sporen aangetroffen. Alle vier de sporen behoren toe aan verdachte.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de aanwezigheid van de hasjiesj in de woning waar medeverdachte [medeverdachte] verbleef. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte in bezit is geweest van de sleutel van de woning en dat deze woning aan hem door medeverdachte [medeverdachte] beschikbaar is gesteld voor het opslaan van de drugs. De rol van verdachte wordt bevestigd door de aangetroffen chatgesprekken. De rechtbank vindt dan ook dat verdachte wetenschap van de drugs had en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden.
De aangetroffen blokken zijn vervolgens gewogen en leveren een totaal brutogewicht op van 101,7 kilogram. De rechtbank acht dan ook het aanwezig hebben van deze hoeveelheid wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overige ten laste gelegde handelingen. Verdachte wordt van deze handelingen vrijgesproken.
De rechtbank acht het medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Uit de Snapchat-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking op het aanwezig hebben van de verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2
Het verweer tot bewijsuitsluiting slaagt niet
De rechtbank verwerpt het rechtmatigheidsverweer en overweegt het volgende.
Uit de processen-verbaal van bevindingen opgenomen in het dossier en in het bijzonder pagina’s 4 en 5 van het procesdossier, blijkt het volgende ten aanzien van de volgorde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de doorzoeking van de auto van verdachte.
Verdachte komt ter plaatse bij verbalisanten die buiten een woning staan. Verdachte gedroeg zich zenuwachtig en verklaarde dat hij een sleutel ging ophalen op een locatie die op tien minuten rijafstand vanaf de woning was gelegen, maar hij was binnen vijf minuten terug met een sleutel. Vervolgens treden de verbalisanten met toestemming van verdachte de woning binnen en treffen zij daar een grote hoeveelheid hasjiesj aan. Verbalisanten houden verdachte aan als verdachte van de handel in softdrugs. Aangezien verdachte naar de woning was gekomen in een auto, besloten de verbalisanten om de auto te doorzoeken op grond van de Opiumwet. In het voertuig wordt een geldbedrag van € 5.000,- aangetroffen.
De rechtbank constateert dat de het voertuig is doorzocht op grond van het ontstane redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op grond van de Opiumwet en omdat verdachte zich met deze auto verplaatste. De rechtbank concludeert dan ook dat de doorzoeking van de auto op grond van de Opiumwet rechtmatig is geweest.
Vrijspraak witwassen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van witwassen zal allereerst moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Het ligt dan op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, mogelijke alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In de auto waarin verdachte reed is een grote stapel met biljetten van 20 euro gevonden met een elastiekje eromheen. Later bleek dit een bedrag van € 5.000,- te zijn.
Gelet op de hoogte, de vindplaats van het contante geldbedrag, dat het in veel biljetten met een elastiekje eromheen is aangetroffen, alsmede het aantreffen van de drugs in de woning waar verdachte was, is er zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag het nog resterende deel van voornamelijk de opbrengst van de door hem verkochte auto is en dat het geld afkomstig is van inkomsten uit zijn uitzendbureau. Verdachte heeft daarbij de naam van de koper van de auto gegeven, het adres van de koper en een brief waaruit blijkt dat de auto op de naam van verdachte stond tot 7 februari 2023.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van verdachte.
Gezien de verklaring van verdachte ten aanzien van een alternatieve herkomst van het geld, welke verklaring verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd, had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten. Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 5 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 289 blokken, met een gewicht van in totaal 101,7 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel wegens de geringe ernst van het feit.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs. Verdachte heeft verdovende middelen opgeslagen in de woning van de broer van medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft die middelen op verzoek van verdachte in de woning bewaard en verbleef zelf in die woning. Door het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs heeft verdachte bijgedragen aan het in standhouden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke drugs en de bijbehorende handel daarin, die vaak gepaard gaat met andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 oktober 2024 en heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een drugs-gerelateerd feit. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 29 oktober 2024. Hieruit blijkt – kort samengevat – dat de reclassering niet in staat is om criminogene en/of beschermende factoren vast te stellen omdat zij niet in contact zijn gekomen met verdachte.
De rechtbank ziet dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij verklaart dat hij er telkens in wordt geluisd, terwijl daar geen enkele aanwijzing voor is. De rechtbank heeft daardoor weinig vertrouwen dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit pleegt, en zal daarom een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Voor het bewezenverklaarde feit zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn.
De rechtbank ziet echter aanleiding om verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maximale taakstraf op te leggen. Daarnaast zal de rechtbank een geldboete opleggen, gelet op de rol die verdachte had – het gebruiken van een woning van een ander als opslagplaats voor drugs – en het kennelijke geldelijke gewin dat hierachter schuilt. Tot slot zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit is enerzijds bedoeld om recht te doen aan de ernst van het feit en anderzijds als een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uur met aftrek van het voorarrest, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en een geldboete ter hoogte van vijfduizend euro.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 5000 EUR; IBG 05-05-2023 (Omschrijving: PL1300-2023099454-6337032).
Het dossier bevat een kennisgeving waar de officier van justitie conservatoir beslag legt op dit voorwerp. Het voor het conservatoir beslag gelegde klassieke beslag blijft voortbestaan.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag terug dient te worden gegeven aan verdachte en dat het conservatoir beslag moet worden opgeheven.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de verplichting neergelegd in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechtbank op het klassieke beslag te beslissen. De rechtbank zal ten aanzien van het klassieke beslag de teruggave gelasten aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, te weten verdachte. Aangezien ook conservatoir beslag is gelegd op dit voorwerp, zal dit feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven, maar worden uitgewonnen ter verhaal van de opgelegde geldboete. Een oordeel over het conservatoir beslag, zoals door de raadsvrouw verzocht, wordt in de onderhavige procedure niet door de rechtbank gegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de volgende artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 47 Wetboek van Strafrecht,
3, 11 Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 5000 EUR; IBG 05-05-2023 (Omschrijving: PL1300-2023099454-6337032).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2024.