ECLI:NL:RBAMS:2024:7035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
13/191877-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor openlijk geweld en poging tot doodslag tegen Engelse slachtoffers

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen van 19 en 20 jaar oud, die betrokken waren bij een gewelddadig incident op 2 juni 2024. De mannen werden veroordeeld voor openlijk geweld en poging tot doodslag tegen twee Engelse slachtoffers. Tijdens de vroege ochtend van 2 juni werden de slachtoffers, na racistische en homofobische opmerkingen, door de verdachten in de Amstel geduwd. De rechtbank oordeelde dat de 20-jarige man uit Diemen en de 19-jarige man uit Amsterdam zich schuldig maakten aan poging tot doodslag, terwijl de derde man, een 20-jarige Amsterdammer, een minder actieve rol had en werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur. De rechtbank legde gevangenisstraffen op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, aan de twee mannen die het meest betrokken waren bij de geweldpleging. De rechtbank hield rekening met de discriminatoire aard van het geweld, wat de ernst van de feiten vergrootte. De verdachten moeten ook schadevergoeding betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/191877-24 (Promis)
Datum uitspraak: 19 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, ter hoogte van Amstel 20, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door
- een brandende sigaret in het oog van die [slachtoffer 1] te gooien en/of
- die [slachtoffer 1] een en/of meermaals te duwen en/of
- die [slachtoffer 1] naar de grond en/of in het water (de Amstel) te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] een en/of meermaals te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] in het water (de Amstel) te duwen en/of te gooien en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] in het water achter te laten terwijl zij niet (voldoende) konden zwemmen en/of zelfstandig het water konden verlaten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de openlijke geweldpleging vanwege het gebrek aan bewijs van het bestanddeel ‘in vereniging’. Subsidiair is sprake van noodweer ten aanzien van de duw die verdachte heeft gegeven.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 2 juni 2024 kregen de eenheden van de politie Amsterdam een melding dat er op de Amstel, ter hoogte van de Halvemaansbrug een vechtpartij zou zijn geweest waarbij twee personen te water waren geraakt. Toen de eenheid ter plaatse was troffen zij de twee slachtoffers aan. De slachtoffers bleken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Beide slachtoffers hebben aangifte gedaan. Zij waren in de Crazy Karaokebar en vertrokken rond 05.00 uur ’s nachts. Zij werden lastig gevallen door een groep jongens die racistische en homofobische opmerkingen maakten. Er is toen een vechtpartij ontstaan. Eén van de jongens uit de groep schoot zijn brandende sigaret uit zijn linkerhand richting het rechteroog van [slachtoffer 1] . De slachtoffers stonden op dat moment bij het water. [slachtoffer 1] heeft toen zijn telefoon gepakt om het incident te filmen. Verdachte [medeverdachte 1] probeerde de telefoon uit de handen van [slachtoffer 1] te pakken. Verdachte [medeverdachte 1] trok [slachtoffer 1] uit balans en gooide hem op de grond waardoor [slachtoffer 1] op de rand van de kade terecht kwam en in het water viel. Het water was erg koud waardoor [slachtoffer 1] verstijfde. Hij had moeite om zijn hoofd boven water te houden. Hierdoor kreeg hij water naar binnen. Als hij zich liet zakken tot de bodem, kon hij zich telkens omhoog duwen. Kort hierop werd [slachtoffer 2] ook in het water gegooid. De slachtoffers zijn eruit getrokken met de hulp van omstanders. Van het incident zijn ook CCTR-beelden beschikbaar. Op de beelden is te zien dat een slachtoffer met wit shirt ( [slachtoffer 1] ) door een verdachte met zwarte kleding (dit blijkt verdachte [medeverdachte 1] ) naar het water wordt getrokken. [slachtoffer 1] krijgt een duw richting het water, verliest zijn evenwicht en valt in het water. Vervolgens komt [slachtoffer 2] aangerend. Er is een korte worsteling te zien. Verdachte [verdachte] geeft een duw. Vervolgens wordt [slachtoffer 2] alsnog in het water gegooid door verdachte [medeverdachte 1] en een andere verdachte gekleed in een witte jas (dit blijkt verdachte [medeverdachte 2] ). Verdachte [medeverdachte 1] loopt vervolgens weg in de richting van de Halvemaansbrug. Verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] lopen en rennen richting de Munt.
4.3.2.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank oordeelt dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder feiten en omstandigheden is weergegeven, van oordeel dat het gehele incident zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat in hun aangiften beschrijven één samenhangend feitencomplex vormt. De groepen liepen vanuit de kroeg richting de taxistandplaats. De slachtoffers werden lastig gevallen met anti-homo uitlatingen en er werd een sigaret in het oog van [slachtoffer 1] geschoten. Vervolgens ontstond er een vechtpartij, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het water zijn beland. De gebeurtenissen vinden opeenvolgend en binnen korte tijd plaats.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door ook een duw uit te delen, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
4.3.3.
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer 2] probeerde de neef van verdachte (verdachte [medeverdachte 1] ) in het water te duwen. Hierop heeft verdachte [slachtoffer 2] een duw gegeven.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zo behoorde verdachte tot de groep medeverdachten, is het geweld vanuit deze groep gekomen en heeft verdachte ook daadwerkelijk een geweldshandeling verricht door [slachtoffer 2] te duwen. De agressieve manier van de totstandkoming van het geweld en de gedragingen van de groep die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, staan in de weg aan het slagen van het beroep op noodweer omdat de verdachte en zijn medeverdachten willens en wetens de confrontatie met de slachtoffers hebben gezocht en de reactie van [slachtoffer 2] teweeg hebben gebracht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 2 juni 2024 te Amsterdam openlijk, ter hoogte van Amstel 20, op of aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door
- een brandende sigaret in het oog van die [slachtoffer 1] te gooien en
- die [slachtoffer 1] te duwen en
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen en
- die [slachtoffer 2] te duwen en
- die [slachtoffer 2] in het water (de Amstel) te duwen en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] in het water achter te laten terwijl zij niet zelfstandig het water konden verlaten.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren met aftrek.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd gelet op de bepleitte vrijspraak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Door zijn deelname aan de vechtpartij heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rol van verdachte was aanzienlijk geringer dan de rol van zijn medeverdachten. Dit weegt de rechtbank mee bij het bepalen van de straf. Hierbij merkt de rechtbank nog wel op dat het vanuit het oogpunt van de slachtoffers bezien weinig uitmaakt hoe groot of hoe klein ieders rol in het geweld is geweest. Voor hen is het een uiterst stressvolle en ingrijpende ervaring geweest en de rechtbank rekent verdachte dan ook aan dat hij daaraan een bijdrage heeft geleverd. Een gebeurtenis als deze brengt bovendien in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dat het incident niet verder uit de hand is gelopen is niet te danken aan verdachte. Verdachte is direct na het incident weggerend.
De rechtbank gaat ervan uit dat in deze zaak sprake is geweest van geweld met een discriminatoir aspect. Van een discriminatoir aspect kan sprake zijn indien discriminatie een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van het feit of indien dit wordt gebruikt om het feit indringender te maken. Aangever [slachtoffer 1] heeft zeer gedetailleerd verklaard over anti-homo uitlatingen. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Een ieder moet zich veilig kunnen voelen op straat en tijdens het uitgaan, ongeacht wat zijn geaardheid is. Dit is hier helaas niet het geval geweest en incidenten als deze dragen eraan bij dat gevoelens van onveiligheid binnen de LHBTIQ+-gemeenschap worden vergroot. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hierbij betrokken is geweest.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 november 2024 en het reclasseringsadvies van 4 november 2024. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank beschouwt verdachte hierom als first offender. De reclassering ziet momenteel onvoldoende aanknopingspunten om een reclasseringstraject te adviseren. Verdachte heeft geen hulpvraag en zegt zich daarom niet aan voorwaarden te willen houden. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
8.3.3.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal een taakstraf van honderdvijftig uren opleggen, waarvan zeventig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van twee uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
70 (zeventig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
35 (vijfendertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2024.