ECLI:NL:RBAMS:2024:7034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
13/210594-24 (A) en 13/321875-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor geweldsdelicten met discriminatoir aspect

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam drie mannen in de leeftijd van 19 en 20 jaar veroordeeld voor geweldsdelicten die zich richtten tegen twee Engelse mannen op 2 juni 2024. De rechtbank oordeelde dat de 20-jarige man uit Diemen en de 19-jarige man uit Amsterdam zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot doodslag door de slachtoffers in de Amstel te duwen. De derde man, een 20-jarige Amsterdammer, kreeg een deels voorwaardelijke taakstraf van 150 uur, omdat zijn aandeel in de geweldsdelicten aanzienlijk beperkter was. De rechtbank legde gevangenisstraffen op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en bepaalde dat de mannen schadevergoedingen aan de slachtoffers moesten betalen. De rechtbank weegt mee dat de geweldsincidenten gepaard gingen met discriminatoire uitlatingen, wat de ernst van de feiten vergrootte. De rechtbank benadrukte dat geweld met een discriminatoir aspect niet getolereerd kan worden en dat slachtoffers zich veilig moeten kunnen voelen, ongeacht hun seksuele geaardheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/210594-24 (A) en 13/321875-23 (B) (gevoegd ttz.) (Promis)
Datum uitspraak: 19 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1.
Primair: medeplegen van poging doodslag van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) door hem in de Amstel te duwen;
Subsidiair: medeplegen van poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door hem in de Amstel te duwen;
Meer subsidiair: medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 1] door hem in de Amstel te duwen;
2.
Primair: poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) door een brandende sigaret in zijn oog te gooien;
Subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 2] door een brandende sigaret in zijn oog te gooien;
3. openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Alle feiten gepleegd op 2 juni 2024 in Amsterdam.
Zaak B
1. openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ;
2. openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 7] en/of onbekend gebleven perso(o)n(en).
Beide feiten gepleegd op 10 september 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van twee losse incidenten en dat verdachte niets te maken heeft met het incident voordat [slachtoffer 1] te water is geraakt. Verdachte heeft niet meer gedaan dan aangever van zich afduwen. Deze handeling heeft geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven geroepen. [slachtoffer 1] kon zichzelf redden toen hij in het water lag. Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is het geven van één enkele duw onvoldoende.
Verdachte dient in zaak B voor feit 1 te worden vrijgesproken omdat primair de aangiften van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] , nu deze niet zijn ondertekend, niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Subsidiair heeft verdachte geen geweldshandelingen verricht. Ten aanzien van feit 2 dient verdachte partieel vrijgesproken te worden van geweld tegen [slachtoffer 7] omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie dat is en of diegene mishandeld is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Feiten en omstandigheden
Op 2 juni 2024 kregen de eenheden van de politie Amsterdam een melding dat er bij de Amstel, ter hoogte van de Halvemaansbrug een vechtpartij zou zijn geweest waarbij twee personen te water waren geraakt. Toen de eenheid ter plaatse was troffen zij de twee slachtoffers aan. De slachtoffers bleken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Beide slachtoffers hebben aangifte gedaan. Zij waren in de Crazy Karaokebar en vertrokken rond 05.00 uur ’s nachts. Zij werden lastig gevallen door een groep jongens die racistische en homofobische opmerkingen maakten. Er is toen een vechtpartij ontstaan. Verdachte, een man met een lichtkleurige jas, zwart haar en een baseballpet met witte letters, schoot zijn brandende sigaret uit zijn linkerhand richting het rechter oog van [slachtoffer 2] . De slachtoffers stonden op dat moment bij het water. [slachtoffer 2] heeft toen zijn telefoon gepakt om het incident te filmen. Verdachte [medeverdachte 1] probeerde de telefoon uit de handen van [slachtoffer 2] te pakken. Verdachte [medeverdachte 1] trok [slachtoffer 2] uit balans en gooide hem op de grond waardoor [slachtoffer 2] op de rand van de kade terecht kwam en in het water viel. Het water was erg koud waardoor [slachtoffer 2] verstijfde. Hij had moeite om zijn hoofd boven water te houden. Hierdoor kreeg hij water naar binnen. Als hij zich liet zakken tot de bodem, kon hij zich telkens omhoog duwen. Kort hierop werd ook [slachtoffer 1] in het water gegooid. De slachtoffers zijn uit het water getrokken door aangesnelde omstanders. Van het incident zijn ook CCTR-beelden beschikbaar. Op de beelden is te zien dat een slachtoffer met wit shirt ( [slachtoffer 2] ) door een verdachte met zwarte kleding (dit blijkt verdachte [medeverdachte 1] ) naar het water wordt getrokken. [slachtoffer 2] krijgt een duw richting het water, verliest zijn evenwicht en valt in het water. Vervolgens komt [slachtoffer 1] aangerend. Er is een korte worsteling te zien. Verdachte [medeverdachte 2] geeft een duw. Vervolgens wordt [slachtoffer 1] alsnog in het water gegooid door verdachte [medeverdachte 1] en een andere verdachte gekleed in een witte jas (dit blijkt verdachte [verdachte] ). Twee personen (waaronder in ieder geval verdachte [medeverdachte 1] ) lopen vervolgens weg richting de Halvemaansbrug. Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] lopen en rennen vervolgens richting de Munt.
Feit 1
De rechtbank oordeelt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag tezamen en in vereniging met anderen door [slachtoffer 1] vanaf een twee meter hoge kade te duwen terwijl [slachtoffer 1] niet zelfstandig uit het water kon komen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte liep rond 5.00 uur in de ochtend samen met drie andere vrienden op de Halvemaansbrug. Hier is een vechtpartij ontstaan waar verdachte deel van uit heeft gemaakt. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] in het water gegooid, zoals blijkt uit de camerabeelden. De rechtbank moet beoordelen of verdachte hierbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Daartoe moet de rechtbank allereerst beoordelen of de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden doordat hij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in het water werd gegooid. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. [slachtoffer 1] was in een beschonken toestand. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen onder invloed van alcohol sneller kunnen verdrinken. Zo zul je als je te water raakt de controle moeten houden over je ademhaling. Je zult uit reflex je mond dicht moeten houden, maar bij dronken mensen kan deze reflex ontbreken. [1] Daarnaast droeg [slachtoffer 1] kleding en schoenen. Als je eenmaal in het water terecht komt, wordt dat heel zwaar. Als je zinkt ben je bovendien niet goed zichtbaar in het donkere water. De gemiddelde waterdiepte tot vijf meter vanaf de kade was op de locatie waar [slachtoffer 1] te water raakte 280 centimeter. Het was dus niet mogelijk om daar in het water te staan. Het was op 1 juni 2024 overdag 20 graden Celsius en in de nacht van 1 op 2 juni 2024 was het 11 graden Celsius. De watertemperatuur is op 8 juni 2024 gemeten en was op dat moment 17,6 graden Celsius. De buitentemperaturen waren in de dagen tussen 1 en 8 juni 2024 elke dag vergelijkbaar met de temperatuur op 1 en 2 juni 2024. De rechtbank leidt hieruit af dat de watertemperatuur in de vroege ochtend van 2 juni 2024 omstreeks 17,6 graden Celsius moet zijn geweest. Dat is koud. Het plotseling terechtkomen in koud water kan paniek teweegbrengen bij een slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het redden van een te water geraakte persoon door paniek bij die persoon kan worden bemoeilijkt. De kade was bovendien twee meter hoog. De kade was daarmee te hoog om zelfstandig uit te klimmen. Er waren geen hulpmiddelen als trappen of boeien waar [slachtoffer 1] zich aan had kunnen vastklampen. De overkant van de kade was ook te ver om naartoe te zwemmen. Het is evident dat [slachtoffer 1] in enorme paniek was. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden, doordat hij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de Amstel is gegooid.
De rechtbank oordeelt dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft zelf niet actief bijgedragen aan het bieden van hulp aan [slachtoffer 1] . Tevens was [slachtoffer 1] niet de enige persoon te water. Ook [slachtoffer 2] , de vriend van [slachtoffer 1] was in het water terechtgekomen als gevolg van een duw door medeverdachte [medeverdachte 1] . Er moesten dus twee mensen uit het water gehaald worden. Hoewel verdachte zegt dat hij zag dat er mensen kwamen helpen, mocht verdachte er niet van uitgaan dat het hiermee goed zou aflopen, mede gelet op de omstandigheden die de rechtbank in de vorige alinea heeft genoemd. Daar komt bij dat het vroeg in de ochtend was en de bars en kroegen op dat moment leeg liepen. Het is aannemelijk – gezien de locatie waar zij zich bevonden rondom het uitgaansgebied – dat de aanwezige omstanders niet allemaal meer in staat waren om effectief een helpende hand te bieden. Omdat de kade zo hoog was hebben de omstanders een menselijke ketting moeten maken om de twee slachtoffers uit het water te krijgen. Het is een hele prestatie dat dit op tijd gelukt is. Verdachte heeft slechts een paar keer omgekeken, maar is er heel snel vandoor gegaan. De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en vindt daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag in vereniging.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] door zijn sigaret in het oog van [slachtoffer 2] te gooien. [slachtoffer 2] heeft direct bij de verbalisanten verklaard dat een sigaret in zijn oog is gegooid door een man uit de groep die hem lastig viel met een lichtkleurige jas en baseballpet. Hoewel verdachte ontkent dat hij een sigaret in het oog van [slachtoffer 2] heeft geschoten, heeft hij wel verklaard dat hij degene uit de groep was met de lichtkleurige jas. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door een letselverklaring van zijn arts. Daarnaast hebben verbalisanten ter plaatse geprobeerd om [slachtoffer 2] een vinger met zijn oog te laten volgen. Hij bleef echter recht naar voren kijken met zijn rechteroog. Het oog is een kwetsbaar orgaan. Het is evident dat door een brandende sigaret het oog ernstig beschadigd kan worden en daarmee is gezichtsverlies een voorstelbaar gevolg. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Feit 3
De rechtbank oordeelt dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder feiten en omstandigheden is weergegeven, van oordeel dat het gehele incident zoals [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat in hun aangiften beschrijven één samenhangend feitencomplex vormt. De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw niet dat sprake was van twee losse incidenten. De groepen liepen vanuit de kroeg richting de taxistandplaats. De slachtoffers werden lastig gevallen met anti-homo uitlatingen en er werd een sigaret in het oog van [slachtoffer 2] geschoten. Vervolgens ontstond er een vechtpartij, waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het water zijn beland. Deze gebeurtenissen vonden opeenvolgend en binnen korte tijd plaats.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen zoals hij heeft gedaan, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer van de raadsvrouw verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.3.2.
Zaak B
Feiten en omstandigheden
Op 10 september 2023 zijn er twee vechtpartijen ontstaan nabij het Leidseplein in Amsterdam. De eerste vechtpartij ontstond tussen drie mannen en een groep jongens die een spel aan het spelen waren. Deze jongens: [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben allen aangifte gedaan van de vechtpartij. De groep jongens werd aangesproken met de vraag of iemand homo was. [slachtoffer 4] zei dat hij inderdaad homo was. Toen heeft hij een klap gekregen op zijn hoofd. [slachtoffer 4] zocht vervolgens contact met verbalisanten die ter plaatse waren. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij vervolgens ook door dezelfde man werd geslagen. [slachtoffer 6] kreeg ook uit het niets een klap op zijn gezicht en daarna ontstond er een ‘hoopje’. De andere twee jongens, waaronder een persoon met Burberry jas bemoeiden zich met het tafereel door ook te slaan en te duwen. De verbalisanten hebben gezien dat de verdachte die een bodywarmer droeg (waarvan later door de verbalisanten is vastgesteld dat dit medeverdachte [medeverdachte 1] betrof) een andere man sloeg ( [slachtoffer 3] ). Een andere man, met een Amiri trui, sloeg ook iemand met gebalde vuist. De groepen werden van elkaar gescheiden, maar er ontstond niet veel later een nieuw opstootje ter hoogte van het Kleine Gartmanplantsoen waarbij dezelfde drie verdachten betrokken waren. Van dit opstootje staat alles op beelden. Hierop is te zien hoe verdachte uit het niets uithaalde. Vervolgens reageerde medeverdachte [medeverdachte 1] ook hierop en deelde ook hij een klap uit. Ook hierop reageerde verdachte weer door een klap te geven. Medeverdachte [medeverdachte 1] hield het slachtoffer op een gegeven moment nog in een nekklem. Ook verdachte gaf nog een duw tegen het vrouwelijke slachtoffer. De derde verdachte, Kocak, maakte ook deel uit van het gevecht en deelde nog een trap uit terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Openlijke geweldplegingen
De rechtbank gaat ook bij de beoordeling van deze openlijke geweldplegingen uit van het hierboven onder zaak A genoemde wettelijke kader.
Ten aanzien van de eerste vechtpartij oordeelt de rechtbank dat verdachte hierbij betrokken is geweest, nu verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de tweede vechtpartij en agenten hebben gezien dat de drie mannen die betrokken waren bij de tweede vechtpartij, daarvoor alle drie ook betrokken waren bij de eerste vechtpartij. Daar komt bij dat de aangevers van feit 1 verklaren dat één van de drie mannen een Burberry-jas droeg en verdachte die avond een Burberry-jas droeg.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte bij beide incidenten niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De aangiftes ten aanzien van de eerste vechtpartij kunnen wel voor het bewijs worden gebruikt, maar de rechtbank zal de aangiftes (behalve die van [slachtoffer 3] ) beschouwen als geschriften. Daarmee is het verweer van de raadsvrouw verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1. primair
op 2 juni 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] , terwijl hij gekleed was, vanaf een 2 meter hoge kade met kracht in het water, de Amstel, heeft geduwd, op een punt waar die [slachtoffer 1] niet kon staan en niet zelfstandig uit het water kon komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
op 2 juni 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een brandende sigaret in het oog van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 2 juni 2024 te Amsterdam openlijk, ter hoogte van Amstel 20, op of aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door
- een brandende sigaret in het oog van die [slachtoffer 2] te gooien en
- die [slachtoffer 2] te duwen en
- die [slachtoffer 2] naar de grond en te duwen en
- die [slachtoffer 1] te duwen en
- die [slachtoffer 1] in het water (de Amstel) te duwen en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in het water achter te laten terwijl zij niet zelfstandig het water konden verlaten;
Zaak B
1
op 10 september 2023 te Amsterdam openlijk, op het Leidseplein op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , door:
- die [slachtoffer 3] meerdere keren tegen het hoofd, te slaan en
- die [slachtoffer 4] tegen het hoofd te slaan en
- die [slachtoffer 5] tegen het hoofd te slaan en te duwen en
- die [slachtoffer 6] tegen het hoofd te slaan, als gevolg waarvan hij gevallen is;
2
op 10 september 2023 te Amsterdam openlijk, op het Kleine-Gartmanplantsoen, op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen onbekend gebleven personen, door die onbekend gebleven personen meerdere keren tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en in een nekklem naar de grond te brengen en tegen het lichaam en het hoofd te trappen, terwijl hij op de grond ligt.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, onder 1 primair, 2 primair en 3 en in zaak B, onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie vordert daarbij dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, ook aan verdachte worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een first offender en nog erg jong is. Volgens het reclasseringsadvies is het belangrijk dat er snel wordt ingegrepen. Verdachte is bereid mee te werken aan de hulp. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zou derhalve passend zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf geweldsmisdrijven verdeeld over twee verschillende uitgaansavonden. In zaak A is verdachte met de medeverdachten in conflict gekomen met de twee slachtoffers. Er is een vechtpartij ontstaan waarbij de verdachte zich allereerst schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling door zijn brandende sigaret in het oog van [slachtoffer 2] te gooien. Vervolgens heeft hij samen met een medeverdachte [slachtoffer 1] in het water geduwd waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag in vereniging. Tot slot heeft hij hiermee bijgedragen aan het algehele tafereel wat zich op 2 juni 2024 afspeelde en heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Dit zijn zeer ernstige feiten. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft oogletsel toegebracht aan [slachtoffer 2] . Daarnaast kampt [slachtoffer 2] nog altijd met gevoelens van angst doordat hij in het water is terechtgekomen zoals blijkt uit zijn vordering tot schadevergoeding. Een gebeurtenis als deze brengt bovendien in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dat het incident niet verder uit de hand is gelopen is niet te danken aan verdachte. Verdachte heeft de mogelijke gevolgen op de koop toegenomen en is de slachtoffers niet te hulp geschoten. Verdachte moet van geluk spreken dat het de omstanders is gelukt de slachtoffers uit het water te redden. In de staat waarin de slachtoffers verkeerden had het heel anders kunnen aflopen.
Daarnaast heeft verdachte zich ook in september 2023 schuldig gemaakt aan twee openlijke geweldplegingen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten uit het niets en zonder enige aanleiding geweld gepleegd tegen verschillende personen. Op de camerabeelden van 10 september 2023 is goed te zien hoe agressief verdachte handelde in de vechtpartij tegen het onbekend gebleven slachtoffer. Zelfs toen het slachtoffer op de grond lag heeft verdachte geweld gebruikt. Het geweld is beide keren slechts gestopt door ingrijpen van de politie.
De rechtbank gaat ervan uit dat zowel in zaak A, als ten aanzien van feit 1 in zaak B sprake is geweest van geweld met een discriminatoir aspect. Van een discriminatoir aspect kan sprake zijn indien discriminatie een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van het feit of indien dit wordt gebruikt om het feit indringender te maken. In zaak A heeft aangever [slachtoffer 2] verklaard over anti-homo uitlatingen. Aangever [slachtoffer 1] heeft hier niet over verklaard, maar de rechtbank acht de verklaring van aangever [slachtoffer 2] hierover geloofwaardig, nu deze zeer gedetailleerd is en verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] bij feit 1 in zaak B vergelijkbaar hebben gehandeld. In zaak B hebben immers alle slachtoffers verklaard dat werd gevraagd of zij homo waren en dat het geweld begon na een bevestigend antwoord op deze vraag. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Een ieder moet zich veilig kunnen voelen op straat en tijdens het uitgaan, ongeacht wat zijn geaardheid is. Dit is hier helaas niet het geval geweest en incidenten als deze dragen eraan bij dat gevoelens van onveiligheid binnen de LHBTIQ+-gemeenschap worden vergroot. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan en weegt het discriminatoire aspect mee in strafverzwarende zin.
Deze feiten worden doorgaans bestraft met jarenlange (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2024 en het reclasseringsadvies van 1 november 2024. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank beschouwt verdachte hierom als first offender. De reclassering is van mening bij te kunnen dragen aan een gedragsverandering bij verdachte door een straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid mee te werken aan de hulp die hem wordt geboden. Deze hulp zal betrekking hebben op agressiebeheersing. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte nog jong is (20 jaar) en zijn leven verder op orde lijkt te hebben. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Dit kan mede gelden als stok achter de deur om niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
8.3.3.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van achttien maanden opleggen, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank verbindt aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.700,47 aan vergoeding van materiële schade en € 5.955,93 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2024.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 15,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2023. Daarnaast vordert [slachtoffer 4] onder het kopje proceskosten € 6,80 aan ‘reiskosten GVB’.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] ook is ingediend in de zaak van verdachte, hoewel zijn parketnummer niet genoemd wordt op de vordering. De vordering dient daarom hoofdelijk, volledig, te worden toegewezen. De vordering van [slachtoffer 4] kan ten aanzien van de pijnmedicatie volledig worden toegewezen. De proceskosten worden niet onderbouwd en kunnen daarom niet worden toegewezen. De officier van justitie vordert ten aanzien van beide vorderingen dat deze vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is deze vordering niet ingediend in de zaak van verdachte omdat zijn parketnummer niet genoemd wordt op de vordering. Meer subsidiair dient deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard of dient rekening gehouden te worden met de geringe betrokkenheid van verdachte. Daarnaast kampte het slachtoffer al met psychische klachten.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de kernverwijten van de vordering zien op het oogletsel en de duw waardoor hij in het water is geraakt. De rechtbank leidt hieruit af dat het slachtoffer de bedoeling heeft gehad om de schade in de zaken van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] te verhalen. Dat de benadeelde partij, die bij het indienen van zijn vordering niet is begeleid door Slachtofferhulp, op de vordering niet het parketnummer van de zaak van verdachte heeft genoemd, maakt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde bedragen voor de kleding en de portemonnee (€ 35,72) komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat deze zullen worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de schade aan de telefoon (€ 1.664,75) leidt de rechtbank uit de toelichting op de vordering af dat de benadeelde partij een nieuwe telefoon nodig heeft met voldoende GB (512) in verband met de wijze waarop hij van deze telefoon (voor onder andere studie) gebruik maakt. Hij heeft daartoe een overeenkomst overgelegd die naar gesteld in april 2021 is afgesloten en – naar de rechtbank begrijpt – ten tijde van de feiten is beëindigd. Het gevorderde contractbedrag, kennelijk bestaande uit de 36 termijnen die hij voor zijn inmiddels beschadigde telefoon heeft moeten betalen, komt de rechtbank te hoog voor als bedrag voor het moeten aanschaffen van een nieuwe telefoon. De aangever heeft zelf verklaard dat een nieuw exemplaar van deze telefoon circa € 633,- kost. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de telefoon daarom toewijsbaar tot het bedrag van € 633,-. In totaal zal daarom een bedrag van € 668,72 aan materiële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 juni 2024. Ten aanzien van het meer gevorderde zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat nadere bewijslevering door de benadeelde partij ten aanzien van die meer gevorderde kosten een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Vast staat dat aan de benadeelde partij daarnaast door het in zaak A onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,00.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering [slachtoffer 4]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor wat betreft de kosten van pijnstillers ter hoogte van 15,99 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 10 september 2023. Ten aanzien van de gevorderde ‘reiskosten GVB’ van € 6,80 is niet onderbouwd waar dit betrekking op heeft. Nader onderzoek naar dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte de strafbare feiten uit zaak A feit 3 samen met een ander heeft gepleegd en de omstandigheid dat beide verdachten in zaak A een belangrijke rol hebben gehad in de ten aanzien van [slachtoffer 2] geleden schade (de in hun zaken bewezenverklaarde feiten onder feit 2) aanleiding om verdachte en zijn mededader ieder hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de schade. Zij kunnen beiden dus worden aangesproken voor het gehele schadebedrag en de proceskosten, maar deze bedragen dienen (uiteraard) maar eenmaal aan de benadeelde partijen te worden betaald.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1 primair
medeplegen van poging tot doodslag.
Zaak A, feit 2 primair
poging tot zware mishandeling.
Zaak A, feit 3 en Zaak B, feit 1 en 2
telkens: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
9 (negen) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Gedragsinterventie agressiebeheersing

Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie alcohol en geweld of een andere
gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.

3.Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 668,72 (zeshonderdachtenzestig euro en tweeënzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 3.668,72 (drieduizend zeshonderdachtenzestig euro en tweeënzeventig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 46 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 15,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 10 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] , aan de Staat € 15,99 (vijftien euro negenennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 10 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2024.

Voetnoten

1.