In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder, eiseres, en haar meerderjarige zoon, gedaagde, over de ontruiming van een woning. Eiseres, die 75 jaar oud is en in Turkije woont, vorderde ontruiming van de woning die haar zoon sinds 1 oktober 2023 in gebruik had. Eiseres stelde dat er sprake was van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 1 oktober 2024, en dat zij de woning dringend nodig had voor medische behandelingen in Nederland. Gedaagde betwistte het bestaan van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd en voerde aan dat hij huurbescherming genoot.
De procedure begon met een dagvaarding op 4 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 oktober 2024. Tijdens de behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van eiseres dat er een huurovereenkomst voor bepaalde tijd was. De communicatie tussen partijen wees eerder op een huurrelatie voor onbepaalde tijd. Bovendien was de grond voor dringend eigen gebruik niet voldoende onderbouwd, aangezien eiseres slechts tijdelijk in Nederland zou verblijven voor medische behandelingen.
De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen, omdat er geen sprake was van een rechtsgeldige huurovereenkomst voor bepaalde tijd en de redenen voor ontruiming niet zwaarwegend genoeg waren. Eiseres werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van gedaagde betalen, die op € 611,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.