ECLI:NL:RBAMS:2024:7027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
13/291695-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsvoering in moordzaak

In de zaak tegen verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 19 november 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de bewijsvoering in een moordzaak. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van moord op [slachtoffer] op 9 juni 2015 in Zaandam, en van opzettelijke brandstichting van een Volkswagen Transporter in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van anonieme getuige NN3 niet voldoende steun vond in ander bewijs, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de moord. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [slachtoffer]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De rechtbank oordeelde ook dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 17, 20 en 25 september 2024, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. A.M. Ruijs en mr. E.B. Smit, en van de verdediging door raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.291695.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/291695-21
Datum uitspraak: 19 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in de [verblijfsplaats] ,
en aldaar ingeschreven.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17, 20 en 25 september 2024. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 19 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. A.M. Ruijs en mr. E.B. Smit (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer] door met (automatische) vuurwapens op zijn lichaam te schieten op 9 juni 2015 te Zaandam;
2. medeplegen van opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen (primair), dan wel vernieling (subsidiair), van een Volkswagen Transporter, voorzien van kenteken [kenteken] , op 9 juni 2015 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnota – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard.
De raadsman heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot de beslissing tot het verlenen van een machtiging tot het heropenen van het opsporingsonderzoek heeft kunnen komen, zoals bedoeld in artikel 255 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De beschikking is niet met argumenten geschraagd en is door een ander dan de beslissend rechter-commissaris ondertekend. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de anonieme bedreigde getuige NN1 niet kan worden aangemerkt als een nieuw bezwaar voor de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] , zoals bedoeld in artikel 255 lid 2 Sv. De verklaring van NN1 voegt niets toe, omdat de naam van verdachte niet door die getuige is genoemd, zoals ook op 2 november 2022 in de zaak van [medeverdachte 2] is beslist door het gerechtshof Amsterdam.
3.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en verwijst daarbij naar de beslissing van de rechtbank op 8 april 2022. Het verschil met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2022 in de zaak van [medeverdachte 2] is dat de verklaring van NN1 in die zaak niets toevoegt, omdat de naam van [medeverdachte 2] nergens anders wordt genoemd. De naam van [verdachte] wordt door anonieme bedreigde getuige NN3 genoemd.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 16 juli 2018 is verdachte voor zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] buiten vervolging gesteld bij beschikking ex artikel 36 Sv. Op 19 februari 2021 heeft anonieme bedreigde getuige NN1 een verklaring afgelegd. De verklaring houdt onder meer in dat [medeverdachte 3] aan NN1 heeft verteld dat hij de liquidatie van [slachtoffer] samen met anderen heeft uitgevoerd. Het opsporingsonderzoek is vervolgens door het parket Haarlem overgedragen aan het parket Amsterdam. De officier van justitie heeft op 11 oktober 2021 een vordering ingediend dat de rechter-commissaris machtiging verleent tot het heropenen van het opsporingsonderzoek in verband met nieuwe bezwaren. Op 14 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie toegewezen en de machtiging verleend.
De rechtbank Amsterdam heeft op 8 april 2022 in volle omvang getoetst of is gebleken van nieuwe bezwaren op grond waarvan de verdachte opnieuw in rechte kon worden betrokken en gedagvaard. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt opnieuw dat op grond van artikel 255 lid 1 Sv een verdachte alleen opnieuw voor hetzelfde feit kan worden gedagvaard als er nieuwe bezwaren bekend zijn geworden. In artikel 255 lid 2 Sv staat wat nieuwe bezwaren zijn. In artikel 255 lid 3 en lid 4 Sv staat dat het opsporingsonderzoek pas mag worden heropend na machtiging daartoe door de rechter-commissaris.
In dit kader zijn voor de rechtbank twee toetsingen te onderscheiden. De eerste is een terughoudende toetsing van de door de rechter-commissaris verleende machtiging tot heropening van het opsporingsonderzoek. Vervolgens dient de zittingsrechter vol te toetsen of gebleken is van nieuwe bezwaren op grond waarvan de verdachte kon worden gedagvaard.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie volgens de eisen van de wet heeft getoetst. In de beschikking van 14 oktober 2021 wordt ter onderbouwing verwezen naar het bij de vordering gevoegde proces-verbaal van 11 oktober 2021, waaruit volgens de rechter-commissaris voldoende blijkt van nieuwe bezwaren tegen de verdachte. Dat de beschikking door rechter-commissaris mr. M. Woerdman namens rechter-commissaris mr. C.A. Boom is getekend, doet aan voorgaande vaststelling van de rechtbank niets af.
De rechtbank stelt verder vast dat er een nieuwe getuigenverklaring is, namelijk de verklaring van NN1, inhoudende dat [medeverdachte 3] de liquidatie van [slachtoffer] samen met anderen heeft uitgevoerd. Door de verklaring van NN1 wordt de verklaring van anonieme bedreigde getuige NN3, voor zover hij heeft verklaard over de (mogelijke) betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] , ondersteund. Niet kan worden vastgesteld dat de verklaring van NN1 in het kader van de beoordeling van de bewijsvraag volstrekt onbruikbaar is. Dit oordeel staat los van het antwoord op de vraag of de rechtbank overweegt om de verklaring als bewijsmiddel te gebruiken. De rechtbank oordeelt gelet op voorgaande dat er in de zaak van verdachte nieuwe bezwaren zijn.
Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit (medeplegen moord) kan worden bewezen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde feit (medeplegen brandstichting dan wel vernieling).
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op 9 juni 2015 op de [adres 1] in Zaandam door twee schutters met automatische vuurwapens is doodgeschoten. De schutters zijn, net als de bestuurder en een derde bewapende man, vervolgens in een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gestapt en weggereden. Vier uur na het schietincident is dezelfde bus brandend aangetroffen op een parkeerplaats op de Achtersteven in Amsterdam-Noord. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat verdachte samen met anderen, te weten met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd. Uit de kentekenregistraties en zendmastgegevens blijkt dat er in de periode van 13 mei 2015 tot en met 9 juni 2015 op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen door verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voorverkenningen van (de route naar en van) de [adres 1] in Zaandam en de Achtersteven in Amsterdam-Noord hebben plaatsgevonden. Verder blijkt dat zij in die periode meermalen zijn samengekomen in een loods in Lijnden. Voor de voorverkenningen werd vooral gebruik gemaakt van een Fiat 500 (kenteken [kenteken] ), een enkele maal van een Audi A3 (kenteken [kenteken] ) en op 9 juni 2015 van een Renault Megane (kenteken [kenteken] ). Tijdens de moord op [slachtoffer] op 9 juni 2015 stonden de telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit. De telefoons zijn pas na de moord weer aangegaan. De telefoons peilden op dat moment uit in de buurt van de plek waar de Volkswagen Transporter in brand is gestoken in Amsterdam-Noord. Op grond van de bewijsmiddelen is verdachte in de gelegenheid geweest om de moord op [slachtoffer] in Zaandam met anderen te plegen. Daarnaast dragen de verklaringen van anonieme bedreigde getuigen NN1 en NN3 bij aan het bewijs. Tot slot kan in deze zaak gebruik worden gemaakt van schakelbewijs afkomstig uit de zaak 26Tandem, omdat er grote overeenkomsten zijn tussen de moord op [slachtoffer] en de liquidatiepoging op [naam 1] .
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnota – vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken was bij de dood van [slachtoffer] . Uit de zendmastgegevens kan worden afgeleid dat de telefoon die aan verdachte wordt toegeschreven op 4 juni 2015 op het Elsbroekplantsoen in Zaandam, op 8 juni 2015 op de Jisperveldstraat in Amsterdam-Noord en op 9 juni 2015 op het Vikingpad in Amsterdam-Noord is aangestraald. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte betwist dat hij op 9 juni 2015 in Zaandam is geweest. Uit de zendmastgegevens blijkt dat hij overdag in Amsterdam-Zuidoost, einde middag in Amsterdam-Noord en daarna weer in Amsterdam-Zuidoost is geweest. Verder kan er niet van worden uitgegaan dat als de Fiat 500, Audi A3 en/of Renault Megane volgens kentekenregistraties in de periode voorafgaand aan en op 9 juni 2015 zijn gebruikt, verdachte als bijrijder in die auto’s zat. Uit de omstandigheid dat hij een enkele keer als bijrijder in de Audi A3 heeft gezeten, kunnen geen conclusies worden getrokken. De verklaringen van anonieme bedreigde getuigen NN1 en NN3 zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat de verklaringen niet consistent zijn en onvoldoende ondersteund worden door andere bewijsmiddelen uit het dossier. Daarnaast is het beginsel van een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) geschonden. Niet alle vragen van de verdediging aan de getuigen zijn bij het verhoor door de rechter-commissaris voorgelegd dan wel beantwoord, waardoor de verklaringen niet daadwerkelijk kunnen worden getoetst. Tot slot kan er geen steunbewijs worden gevonden in schakelbewijs afkomstig uit de zaak 26Tandem waarin verdachte is veroordeeld, omdat er sprake is van fundamentele verschillen tussen de zaken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ter plaatse
Op 9 juni 2015 rond 12:20 uur kwam bij de politie een melding binnen van een schietpartij. Verbalisanten kwamen vervolgens ter plaatse in de [adres 1] in Zaandam. Daar troffen verbalisanten het lichaam aan van een man. Dit bleek [slachtoffer] te zijn. Diverse auto’s en woningen in de straat waren beschadigd door kogelinslagen.
Forensisch onderzoek
De arts/patholoog heeft aan het lichaam van [slachtoffer] circa 25 schotletsels geconstateerd, waaronder meerdere doorschotletsels door de romp. Zijn dood kan worden verklaard door functieverlies van het hart en de beide longen.
In de [adres 1] en [adres 2] werden 38 hulzen van twee verschillende kalibers aangetroffen: 9mm (Parabellum) en 7,62 x 39 mm. Deze bleken te zijn verschoten met twee verschillende vuurwapens: een automatisch machinepistool en een automatisch aanvalsgeweer van het type Kalasjnikov.
Verklaringen omwonenden
Verschillende mensen zijn getuige geweest van de schietpartij, waaronder ook zeer jonge leerlingen van basisscholen in de buurt, die op dat moment buiten aan het spelen waren. Buurtbewoners hebben gezien dat [slachtoffer] op 9 juni 2015 rond 12:15 uur zijn woning verliet en in de richting van de [adres 2] liep. Daar stond zijn auto geparkeerd. Toen [slachtoffer] bij zijn auto aankwam, sprongen meerdere personen, drie of vier, uit een bus die tegenover de auto van [slachtoffer] stond. De personen hadden grote vuurwapens vast. Hun gezichten waren bedekt. Twee personen openden het vuur op [slachtoffer] . [slachtoffer] vluchtte de [adres 1] in. [slachtoffer] werd achtervolgd door deze twee schutters, die ondertussen op hem bleven schieten. Dit is ook vastgelegd op camerabeelden van de woning van de [adres 1] . Een getuige zag hoe [slachtoffer] uiteindelijk vanaf de stoep de weg op strompelde en vervolgens op de grond viel. Een andere getuige zag dat één van de schutters bij [slachtoffer] neerknielde, zijn geweer op [slachtoffer] richtte en nog meerdere keren op hem schoot. In één van de in de [adres 1] geparkeerde auto’s zat een getuige. Zij voelde hoe ook haar auto werd geraakt door kogels. Pas toen zij enige tijd niets meer hoorde, is zij overeind gekomen en uit haar auto gestapt. Zij zag toen voor haar auto [slachtoffer] levenloos op straat liggen. De schutters zijn na het lossen van de schoten terug gerend naar de bus en zijn ingestapt. De bus is vervolgens weggereden. Getuigen hebben verklaard dat de bus een bruine Volkswagen Transporter betrof met aan de achterzijde geblindeerde ramen en met kenteken [kenteken] .
Getuigen hebben de daders omschreven als (licht getinte) jonge mannen met donkere kleding. Ze droegen een capuchon/sjaal of bivakmuts over het hoofd. Een buurtbewoner heeft een foto gemaakt van één van de schutters. Daarop is een in het zwart geklede man te zien met petje en capuchon en zwarte Nike schoenen.
Aantreffen Volkswagen Transporter
Op 9 juni 2015 rond 16:30 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op een parkeerplaats in de straat Achtersteven in Amsterdam-Noord een voertuig in brand stond. Het bleek te gaan om een bruine Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] . De bus was aangetast door hitte en vuur. Rondom de bus lagen meerdere gesmolten delen. In de directe omgeving van de bus stonden meerdere voertuigen. In ieder geval twee voertuigen die naast de bus op de parkeerplaats stonden, zijn eveneens aangetast door hitte en vuur van de brand.
Deskundigen vinden het – op basis van het sporenonderzoek aan de Volkswagen Transporter – gezien de geconstateerde brandschade en het aanslaan van een specialistische speurhond op brandversnellende middelen en een detectieapparaat aannemelijk dat de brand is gesticht met een brandversnellend middel. Een technische oorzaak voor de brand is gelet op de brandschade niet aannemelijk.
Een getuige zag die middag een man rennend op hem af komen vanaf de parkeerplaats in de straat Achtsteven. De man was wit of licht getint, had een zwaar postuur en was ongeveer 1.80 meter. Deze man stopte met rennen toen hij vlakbij hem was en ging wandelend verder. Even later zag hij rook vanaf de parkeerplaats op de Achtersteven komen en een auto in brand staan. Andere getuigen hebben verklaard dat zij knallen hadden gehoord en rook hadden gezien. Een bewoonster van een woning op de Achtersteven had op de parkeerplaats drie jonge jongens gezien van mogelijk Antilliaanse/Surinaamse afkomst in joggingkleding. Andere omwonenden verklaarden dat zij de bus eerder op de middag, mogelijk tussen 13:00 uur en 13:30 uur, al hadden zien staan op de parkeerplaats.
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden is door de politie gezocht naar mogelijke betrokkenen bij de moord op [slachtoffer] .
4.3.2.
Anonieme bedreigde getuigen
In juni 2016 heeft zich een anonieme bedreigde getuige gemeld (NN3). De rechtbank stelt vast dat NN3 heeft verklaard dat verdachte op 9 juni 2015 op de plaats delict was. Getuige NN3 heeft over de betrokkenheid van verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris de volgende verklaring afgelegd:
“Ik heb [medeverdachte 3] in een groepje horen zeggen dat hij één van de schutters bij de moord op [slachtoffer] is. (…) Bij de moord waren dus [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .(…) U vraagt me naar de rolverdeling bij de moord. [medeverdachte 3] had geschoten. Ik kan mij niet zo goed meer herinneren of [medeverdachte 3] het van [verdachte] of van [medeverdachte 2] overnam bij het haperen van het wapen. (…) Zoals ik het mij nu herinner is dat [medeverdachte 2] ’s of [verdachte] ’s wapen haperde en dat [medeverdachte 3] het toen overnam.”
Betrouwbaarheidsoordeel
De rechter-commissaris heeft NN3 als betrouwbaar beoordeeld. Dit oordeel is op de volgende omstandigheden gebaseerd. De getuige heeft in persoon op alle vragen van de rechter-commissaris uitgebreid, duidelijk en concreet antwoord gegeven. Hij heeft geen moment de indruk gegeven zich op de vlakte te willen houden. De getuige is meermalen over dezelfde onderwerpen bevraagd. Op vrijwel alle onderdelen heeft hij consistent verklaard. Waar dit niet het geval was, heeft de rechter-commissaris de getuige daarmee geconfronteerd. Dat de getuige op een enkel punt op dit moment een andere herinnering heeft dan jaren geleden, is gelet op het tijdsverloop voorstelbaar. De rechter-commissaris ziet geen reden om de bedoelingen van de getuige in twijfel te trekken. De getuige heeft hem steeds kunnen uitleggen wat de redenen van zijn wetenschap zijn. Vanwege het belang van het afschermen van de identiteit van de getuige heeft de rechter-commissaris hier geen nadere toelichting op kunnen geven.
Ook de rechtbank beoordeelt NN3 als betrouwbaar. Hierbij weegt het betrouwbaarheidsoordeel van de rechter-commissaris – die over veel meer informatie kon beschikken dan de rechtbank in dit kader – in sterke mate mee. Dat de verklaring bij de rechter-commissaris op een enkel punt afwijkt van de verklaring zoals weergegeven in het proces-verbaal van de CI-officier van justitie van 24 oktober 2016, doet aan dit oordeel (gelet op de lange tijdspanne die tussen de verklaringen zat) niet af. Als de getuige een vraag niet kon beantwoorden of het antwoord niet meer zeker wist, gaf hij dat aan. Verder betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat de antwoorden van de getuige gedetailleerd zijn. Tot slot is niet gebleken dat NN3 een (deels) financieel motief had om de verklaring af te leggen.
Vervolgens is aan de orde of de verklaring van NN3 gebruikt kan worden voor het bewijs.
Beoordelingskader
Artikel 342 lid 2 Sv verbiedt de rechter om tot een bewezenverklaring te komen als de feiten en omstandigheden die door één getuige naar voren zijn gebracht op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De wet sluit daarmee niet uit dat een bewezenverklaring in beslissende mate rust op de verklaring van één getuige. Bij verklaringen van getuigen ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht in volle omvang heeft kunnen uitoefenen, ligt de lat niet hoog wat betreft de mate waarin hun verklaring steun moet vinden in ander bewijsmateriaal. In dat geval kan algemeen steunbewijs van beperkt gewicht voldoende zijn om tot een veroordeling te kunnen komen.
Voor getuigen die als anonieme bedreigde getuigen zijn aangemerkt, gelden bijzondere regels die vooral te maken hebben met de beperkte ondervragingsmogelijkheden. In het geval van anonieme bedreigde getuigen kunnen sommige vragen niet worden beantwoord, omdat anders de identiteit van de getuige bekend kan worden. De verdediging kan hierdoor hindernissen ondervinden bij het aanvechten van de betreffende verklaringen.
De regeling voor het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen, is neergelegd in artikel 344a Sv en is als volgt.
Artikel 344a lid 1 Sv bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend of in beslissende mate kan worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen van wie de identiteit niet blijkt. De wet vereist daarmee dat er stevig steunbewijs is voor de betrokkenheid van verdachte uit andere dan de anonieme bron. Het gaat daarbij om de bewezenverklaring als geheel.
Uit artikel 344a lid 2 Sv volgt dat een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, alleen dan kan meewerken tot het bewijs als:
  • de getuige een bedreigde getuige is en als zodanig door de rechter-commissaris is gehoord met toepassing van de wettelijke regeling zoals opgenomen in de artikelen 226c tot en met 226f Sv en
  • het gaat om een ernstig misdrijf zoals omschreven in artikel 67 lid 1 Sv die gezien de aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan of de samenhang met andere door verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Uit artikel 344a lid 3 Sv volgen verder nog de vereisten dat:
  • de bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
  • de verdediging niet op enig moment te kennen heeft gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
Voor de beoordeling van de belangrijke mate van steun in ander bewijsmateriaal is van doorslaggevend belang het gewicht dat de bedreigde getuige zou hebben in de bewijsconstructie en, in het verlengde daarvan, in hoeverre de verklaring van de getuige steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de verklaring die de verdachte betwist, zo luidt de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt. Of er voldoende steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Toepassing beoordelingskader
De rechtbank overweegt dat NN3 overeenkomstig het bepaalde in artikel 226a Sv als een bedreigde getuige is aangemerkt en als zodanig door de rechter-commissaris is gehoord, met toepassing van de wettelijke regeling zoals opgenomen in de artikelen 226c tot en met 226f Sv. De verdenking betreft bovendien een ernstig misdrijf. Het onder feit 1 tenlastegelegde levensdelict is opgenomen in artikel 67 lid 1 Sv en dit feit maakt, vanwege zijn aard en het georganiseerd verband waarin zij is begaan, een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of een eventuele bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in ander bewijsmateriaal, en dus niet in beslissende mate zou berusten op de verklaring van NN3. De rechtbank moet dus onderzoeken of de verklaring voldoende ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen.
Onderzoek kentekenregistraties
De rechtbank gaat er, gelet op het dossier, van uit dat in de periode in de dagen vóór en op 9 juni 2015 een Audi A3 met kenteken [kenteken] in gebruik was bij [medeverdachte 1] en een Fiat 500 met kenteken [kenteken] in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Een Renault Megane met kenteken [kenteken] stond op naam van [naam 2] .
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de Audi A3 op 6 juni 2015 om 09:49, 14:08 en 15:56 uur registreerde op de N516 (Thorbeckeweg) in de richting van Zaandam en om 10:33, 14:55 en 16:23 uur registreerde op de N516 (Thorbeckeweg) in de richting van de oprit S118 van de rijksweg A8. Dit is de gebruikelijkste/kortste route om naar Amsterdam-Noord te rijden. Op 7 juni 2015 om 04:39 uur is de Audi A3 geregistreerd op N516 (Thorbeckeweg) in de richting van de oprit S118 van de rijksweg A8.
Op 2 juni 2015 om 11:15 uur en op 4 juni 2015 om 10:36 uur is de Audi A3 geregistreerd in de richting van de oprit S116 bij de A10 te Amsterdam uit de richting van de Achtersteven. Op 9 juni 2015 om 12:50 en 16:36 uur registreerde de Audi A3 op de oprit S116 van de A10 te Amsterdam in de buurt van de Achtersteven.
De Fiat 500 is geregistreerd op 21 mei 2015 om 20:24 uur op de N516 (Thorbeckeweg) in de richting van Zaandam (v
oor de leesbaarheid in deze alinea: in de richting van Zaandam) en om 20:52 uur op de N516 (Thorbeckeweg) in de richting van de oprit S118 van de Rijksweg A8, zijnde de gebruikelijkste/kortste route om naar Amsterdam-Noord te rijden (
idem: uit de richting van Zaandam). De Fiat 500 is op 22 mei 2015 om 00:24 en 01:51 uur in de richting van Zaandam en om 00:44 en 02:07 uur uit de richting van Zaandam geregistreerd. Op 31 mei 2015 om 23:12 uur is de Fiat 500 geregistreerd in de richting van Zaandam. De Fiat 500 is op 4 juni 2015 om 00:47 uur in de richting van Zaandam en om 01:04 uur uit de richting van Zaandam geregistreerd. Op 5 juni 2015 is de Fiat 500 om 02:02 uur in de richting van Zaandam en om 02:39 uur uit de richting van Zaandam geregistreerd. Op 6 juni 2015 is de Fiat 500 om 02:20 uur in de richting van Zaandam en om 02:41 uur uit de richting van Zaandam geregistreerd. De Fiat 500 is op 8 juni 2015 om 01:47 en 21:49 uur in de richting van Zaandam en om 02:03 en 22:21 uur uit de richting van Zaandam geregistreerd.
Op 2 juni 2015 en op 4 juni 2015, op dezelfde tijdstippen als de Audi A3, is de Fiat 500 geregistreerd in de richting van de oprit S116 bij de A10 te Amsterdam uit de richting van de Achtersteven.
Op 9 juni 2015 om 03:43 uur registreerde de Renault Megane op de N516 ter hoogte van Oostzaan en in de richting van Zaandam.
Onderzoek telefoongegevens
De rechtbank gaat er gelet op het dossier van uit dat in de periode rondom 9 juni 2015 het telefoonnummer eindigend op *6648 in gebruik was bij verdachte, het telefoonnummer eindigend op *4171 in gebruik was bij [medeverdachte 1] , het telefoonnummer eindigend op *3349 in gebruik was bij [medeverdachte 2] en het telefoonnummer eindigend op *6464 in gebruik was bij [medeverdachte 3] .
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het telefoonnummer van verdachte op 4 juni 2015 om 09:08 uur verbinding heeft gemaakt met het basisstation Elsbroekplantsoen in Zaandam. Dit basisstation staat op zeer korte afstand van de plaats waar [slachtoffer] is doodgeschoten.
Op 9 juni 2015 is om 16:14 uur een verbinding geregistreerd op het Vikingpad te Amsterdam. Dit basisstation is gericht op de locatie waar de Volkswagen Transporter brandend is aangetroffen.
Op 5 juni 2015 om 04:02 uur heeft het telefoonnummer van [medeverdachte 1] verbinding gemaakt met het basisstation Elsbroekplantsoen in Zaandam.
Op 21 mei 2015 om 20:56 uur is een verbinding geregistreerd op het Vikingpad in Amsterdam-Noord. Op 9 juni 2015 om 12:39, 14:54 en 14:57 uur is een verbinding geregistreerd op de Crabschuytstraat in Amsterdam-Noord. Dit basisstation is gericht op de locatie waar de Volkswagen Transporter brandend is aangetroffen.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft op 13 mei 2015 om 04:23 uur, op 4 juni 2015 om 10:09 uur en op 6 juni 2015 om 09:25, 10:08 en 10:40 uur verbinding gemaakt met het basisstation Elsbroekplantsoen in Zaandam. Op 5 juni 2015 om 02:38 uur is verbinding gemaakt met het basisstation Zuiddijk in Zaandam.
Op 9 juni 2015 om 15:54 uur is een verbinding geregistreerd op de Statenjachtstraat in Amsterdam-Noord. Dit basisstation staat op korte afstand van de plaats waar de Volkswagen Transporter brandend is aangetroffen.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] heeft op 6 juni 2015 om 04:53 uur verbinding gemaakt met het basisstation Elsbroekplantsoen in Zaandam.
Op 9 juni 2015 om 12:28 uur is een verbinding geregistreerd uur op het Vikingpad in Amsterdam-Noord. Vervolgens werd om 14:28 uur een verbinding geregistreerd op de Statenjachtstraat in Amsterdam-Noord.
Tussenconclusie
De rechtbank kan – anders dan de officier van justitie – aan de hand van de kentekenregistraties en de telefoongegevens niet vaststellen dat er voorverkenningen door verdachte en/of anderen hebben plaatsgevonden en dat verdachte op 9 juni 2015 op of in de nabijheid van de [adres 1] in Zaandam is geweest. Dat de Audi A3 en de Fiat 500 voorafgaand aan 9 juni 2015 op verschillende momenten op de Thorbeckeweg in Zaandam zijn geregistreerd, betekent niet dat zij ook op de [adres 1] zijn geweest. De afstand tussen de meetpunten is immers zo’n zeven kilometer. Het feit dat de telefoon van verdachte op 4 juni 2015 om 09:08 uur aanstraalde in de woonomgeving van [slachtoffer] en op 9 juni 2015 om 16:14 uur in de buurt van de route naar de Achtersteven, waar de uitgebrande bus werd aangetroffen, is onvoldoende ondersteunend bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] .
Schakelbewijs
Voor het gebruik van schakelbewijs is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan (de modus operandi) op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het bewijs uit het onderzoek 26Tandem niet kan dienen als schakelbewijs in de zaak van verdachte. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat de modus operandi van de liquidatiepoging op [naam 1] op essentiële punten overeenkomt met de modus operandi, zoals onder de feiten en omstandigheden uiteengezet, in deze zaak. In de kern komen de overeenkomsten op hoofdlijnen neer op de volgende vaststellingen: de dadergroep (waaronder verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ), het slachtoffer is opgewacht in de nabijheid van zijn auto, het slachtoffer is overdag in een woonwijk beschoten, er is gebruik gemaakt van twee automatische vuurwapens en de daders zijn gevlucht in een voertuig. Die omstandigheden zijn voor een verdenking als deze niet zodanig onderscheidend dat gezegd kan worden dat het bewijs uit het onderzoek 26Tandem als steunbewijs kan dienen in deze zaak. Aan de vereisten voor toepassing van schakelbewijs is reeds om die reden niet voldaan.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de uitkomst dat de rechtbank de verklaring van NN3 over de (mogelijke) betrokkenheid van verdachten bij de dood van [slachtoffer] niet kan gebruiken voor een bewijsconstructie, omdat er onvoldoende ander bewijs voor (mogelijke) betrokkenheid van verdachten voorhanden is. Het enkele feit dat NN1 heeft verklaard dat [medeverdachte 3] tegen hem heeft gezegd dat hij de liquidatie van [slachtoffer] samen met anderen heeft uitgevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Het verweer van de raadsman dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM behoeft daarom geen bespreking.
4.3.3.
Conclusie inzake het onder 1 tenlastegelegde feit
De rechtbank komt tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] . Naast de verklaring van de anonieme bedreigde getuige NN3, die niet voor het bewijs kan worden gebruikt, biedt het dossier voor verdachtes betrokkenheid, zoals hiervoor uiteengezet, onvoldoende concrete aanknopingspunten. De rechtbank ziet in de vastgestelde feiten en omstandigheden wel aanwijzingen die verdachte (op enigerlei wijze) in verband brengen met de dood van [slachtoffer] , maar die aanwijzingen zijn niet voldoende redengevend voor het bewijs van de tenlastegelegde moord/doodslag
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
4.3.4
Conclusie inzake het onder 2 tenlastegelegde feit
Op basis van de feiten en omstandigheden, zoals hiervoor besproken, stelt de rechtbank vast dat sprake is van opzettelijke brandstichting van de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] . Hierdoor zijn niet alleen de bus en de goederen die daarin lagen aangetast, maar is eveneens gemeen gevaar voor andere voertuigen in de omgeving ontstaan. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die (al dan niet samen met anderen) de brand heeft gesticht. In het dossier ontbreekt wettig en overtuigend bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de brandstichting.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat bewijs dat verdachte zich aan de brandstichting van de Volkswagen Transporter heeft schuldig gemaakt, ontbreekt, zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken. Op dezelfde gronden volgt vrijspraak van de subsidiair tenlastegelegde vernieling.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2024.