ECLI:NL:RBAMS:2024:7008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
24/6024
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake exploitatieverbod voor een kinderopvanglocatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een kinderopvanglocatie in Amsterdam, had een verzoek ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat haar had verboden om haar exploitatie voort te zetten. Dit verbod was opgelegd omdat de GGD Amsterdam had vastgesteld dat de kwaliteit van de opvang niet voldeed aan de gestelde eisen. De GGD had op 15 april 2024 een schriftelijk bevel opgelegd aan verzoekster om geen kinderen op te vangen totdat aan de kwaliteitseisen was voldaan. Na een vervolgonderzoek op 19 april 2024 concludeerde de GGD dat verzoekster de maatregelen onvoldoende had opgevolgd, wat leidde tot een verlenging van het verbod op 22 april 2024.

Verzoekster maakte bezwaar tegen deze besluiten en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er gegronde redenen waren voor het opleggen van het exploitatieverbod, gezien de geconstateerde tekortkomingen in de kwaliteit van de opvang. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een minder vergaande maatregel op te leggen, zoals een last onder dwangsom, en dat het college terecht had gehandeld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de opmerking dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6024

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], h.o.d.n. [bedrijf 1], uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden: mr. R.P. Kuijper en mr. R. Kloese),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: [gemachtigde 1]).

Inleiding

Verzoekster exploiteert een [bedrijf 1] in Amsterdam.
Op 15 april 2024 heeft de GGD Amsterdam (hierna: de GGD) een extra locatiebezoek uitgevoerd bij verzoekster. De GGD heeft naar aanleiding van dit onderzoek geconcludeerd dat de kwaliteit van de [bedrijf 1] zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. De directeur van de GGD heeft daarom op 15 april 2024 het schriftelijk bevel aan verzoekster opgelegd dat zij geen kinderen op mag vangen totdat aan de kwaliteitseisen die aan de [bedrijf 1] zijn gesteld wordt voldaan.
Op 19 april 2024 heeft de GGD een nader onderzoek uitgevoerd. De GGD heeft naar aanleiding van dit onderzoek geconcludeerd dat verzoekster de maatregelen in het bevel onvoldoende heeft opgevolgd.
Op 22 april 2024 heeft het college het bevel daarom verlengd en verzoekster verboden de exploitatie van de [bedrijf 1] te hervatten tot het college is gebleken dat verzoekster aan de kwaliteitseisen van de [wet] voldoet en het bevel van 15 april 2024 geheel heeft opgevolgd.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 29 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft vervolgens op 30 oktober 2024 beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening daarom gelijk gesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [gemachtigde 2] en
[de persoon], toezichthouder en teamleider van toezicht van de GGD.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De duur van de verlenging
10. Verzoekster voert allereerst aan dat de verlenging van het bevel niet zes maanden heeft mogen duren.
11. Het college heeft op de zitting toegelicht dat hij het bevel tot 28 mei 2024 heeft verlengd en dat vanaf 28 mei 2024 alleen nog het exploitatieverbod gold. Van een verlenging met zes maanden is dan ook geen sprake.
Minder vergaande maatregel
12. Verzoekster heeft op de zitting toegelicht dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen, omdat het college een minder vergaande maatregel heeft moeten opleggen, zoals een last onder dwangsom. Verzoekster voert daarnaast aan dat het rapport van de GGD onjuistheden en onvolledigheden bevat.
13. Artikel 1.66, eerste lid, van de [wet] bepaalt onder meer dat het college de houder kan verbieden de exploitatie van een [bedrijf 2] voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
14. In zaken die over de [wet] gaan is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de hoogste bestuursrechter. De Afdeling heeft overwogen dat een lopende exploitatie mag worden beëindigd met een verbod, als er de kwaliteit van de opvang rakende gebreken zijn geconstateerd en er objectieve aanwijzingen zijn dat er op aanvaardbare termijn – een per geval door het bestuur te concretiseren termijn – geen zicht meer op is dat het [bedrijf 2] alsnog aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. [1] Deze verwachting moet steunen op concrete feiten en omstandigheden waarvan vaststaan dat deze zich hebben voorgedaan. [2]
15. De voorzieningenrechter is allereerst van voorlopig oordeel dat er de opvang rakende gebreken zijn geconstateerd. Uit het rapport van de GGD komen verschillende overtredingen naar voren. Verzoekster heeft niet alle geconstateerde overtredingen betwist. Deze niet betwiste overtredingen raken de kwaliteit van de [bedrijf 1]. Zo heeft de GGD onder meer geconcludeerd dat verzoekster er onvoldoende zorg voor draagt dat gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is met een geldig
EHBO-diploma, dat verzoekster onvoldoende zorg draagt voor uitvoering van het veiligheids- en gezondheidsbeleid en heeft verzoekster niet aangetoond hoe wordt geborgd dat alle stukken uit het veiligheids- en gezondheidsbeleid worden behandeld. Het betoog van verzoekster dat het rapport van de GGD onvolledigheden en onjuistheden bevat, kan dan ook niet leiden tot de door verzoekster gewenste voorlopige voorziening.
16. De voorzieningenrechter is daarnaast van voorlopig oordeel dat er objectieve aanwijzingen zijn dat er op aanvaardbare termijn geen zicht meer op is dat verzoekster alsnog aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Uit de stukken en uit de toelichting van het college op de zitting is namelijk gebleken dat het college sinds 2014 verschillende aanwijzingen en lasten onder dwangsom aan verzoekster heeft opgelegd. Deze handhavingsmiddelen hebben niet tot duurzame verbeteringen geleid. In het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, heeft de GGD geconcludeerd dat de geconstateerde gebreken dusdanig basaal en ernstig zijn dat verzoekster geen [uitoefenen]. Gelet op deze geschiedenis heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk mogen achten dat het wederom opleggen van een last onder dwangsom of een aanwijzing niet tot het naleven van de gestelde kwaliteitseisen zou leiden. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op het bovenstaande is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1103.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:426.