ECLI:NL:RBAMS:2024:6985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/13/754561 / KG ZA 24-674
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van de bankrelatie in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een besloten vennootschap en een natuurlijk persoon, bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam de voortzetting van hun bankrelatie met ABN AMRO. De bank had de relatie beëindigd op grond van onacceptabele integriteitsrisico's en onvoldoende medewerking aan het klantonderzoek. De eisers stellen dat de opzegging onterecht is, omdat zij voldoende hebben meegewerkt en geen betrokkenheid bij witwaspraktijken hebben. De voorzieningenrechter oordeelt dat ABN AMRO terecht heeft geconcludeerd dat zij haar klantonderzoek niet kon afronden, gezien de onduidelijkheden rondom de bedrijfsactiviteiten van de vennootschap en de geldstromen. De rechter wijst de vordering van de vennootschap af, maar oordeelt dat de bankrelatie met de natuurlijke persoon, de bestuurder van de vennootschap, moet worden voortgezet. De voorzieningenrechter benadrukt dat er onvoldoende gronden zijn voor de beëindiging van de bankrelatie van de natuurlijke persoon, aangezien er geen integriteitsrisico's zijn vastgesteld met betrekking tot zijn privérekening. De proceskosten worden toegewezen aan ABN AMRO, die als grotendeels in het gelijk gestelde partij uit de procedure komt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/754561 / KG ZA 24-674 MDvH/TF
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 29 juli 2024,
advocaat mr. M.S. Kat te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. E. Jagt en mr. J.R.D. den Hartog te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [bedrijf] en [eiser] worden genoemd en gezamenlijk [eisers] Gedaagde zal hierna worden aangeduid als ABN AMRO of de bank.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 26 september 2024 hebben [eisers] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en eisers eveneens een pleitnota.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eisers] : [naam 1] (de zoon van [eiser] ) met mr. Kat ;
aan de kant van ABN AMRO: mr. [naam 2] (bedrijfsjurist), mr. [naam 3] (dossierwaarnemer) met mr. Jagt en mr. Den Hartog.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[bedrijf] is in 2013 opgericht en haar activiteiten zijn in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 juli 2024 beschreven als:
SBI-code: 4941 – Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen). Als adres van het bedrijf is geregistreerd: [vestigingsplaats] (een woonadres). [eiser] is enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf] .
2.2.
[bedrijf] bankiert bij ABN AMRO en houdt daar twee ondernemersrekeningen aan. De vennootschap heeft daarnaast een rekening bij de online bank Knab.
2.3.
De praktisch enige zakelijke afnemer van [bedrijf] is European Transportation Services BVBA (ETS), een vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd in Antwerpen. Aandeelhouder van ETS is [naam 1] , de zoon van [eiser] . [naam 1] is ook enige tijd als werknemer bij [bedrijf] in dienst geweest.
2.4.
[eiser] in privé bankiert ook bij ABN AMRO.
2.5.
Tussen de privérekening van zoon [naam 1] , de zakelijke rekening van ETS en de zakelijke rekening van [bedrijf] hebben geruime tijd een groot aantal transacties plaatsgevonden van substantiële bedragen. Uit een transactieoverzicht van ABN AMRO van de zakelijke rekening van [bedrijf] over de periode juli 2020 – juli 2024 blijkt dat:
  • opgeteld 72,9% (bijna EUR 3,5 miljoen) van de bijschrijvingen op de rekening van [bedrijf] afkomstig is van ETS (55,8%) en zoon [naam 1] (17,1 %). De andere bijschrijvingen (19,1%) betreffen interne overboekingen vanaf een andere rekening van [bedrijf] bij de bank;
  • 29,1 % (bijna EUR 1,4 miljoen) van de afschrijvingen op de rekening van [bedrijf] wordt bijgeschreven op de rekening van zoon [naam 1] .
Het onderzoek
2.6.
In januari 2022 heeft ABN AMRO telefonisch contact gezocht met [bedrijf] en een aantal vragen gesteld. [bedrijf] heeft verzocht het contact schriftelijk te laten verlopen.
2.7.
Bij brief van 3 februari 2022 heeft ABN AMRO een vragenlijst gestuurd aan [bedrijf] en verzocht informatie en documenten te verstrekken. De bank heeft voorts uitgelegd dat in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is vastgelegd dat zij informatie van klanten nodig heeft en dat zij, als zij die niet verkrijgt, de bankrelatie moet heroverwegen. In de brief zijn onder andere vragen gesteld over de herkomst van het vermogen van [bedrijf] (vraag 1), haar bedrijfsactiviteiten (vraag 4) en het betalingsverkeer op de zakelijke rekening (vraag 5). De (sub)vragen met betrekking tot de laatste categorie (vraag 5) hadden betrekking op:
  • de grote hoeveelheid aanzienlijke geldbedragen die [bedrijf] van ETS ontvangt;
  • de grote hoeveelheid aanzienlijke geldbedragen die [bedrijf] van zoon [naam 1] ontvangt;
  • de grote hoeveelheid aanzienlijke geldbedragen die [bedrijf] aan zoon [naam 1] betaalt;
  • het geldbedrag van € 215.222,62 dat [bedrijf] in de periode van 23 maart 2018 tot en met 31 januari 2022 aan contanten heeft opgenomen.
2.8.
Bij brief van 7 maart 2022 heeft [bedrijf] , nadat de bank had gerappelleerd, op de vragen van de bank gereageerd. [bedrijf] heeft onder andere het volgende meegedeeld:
- [bedrijf] heeft als bedrijfsactiviteiten: het kopen, verkopen, huren en verhuren van vrachtwagens, (inter)nationaal goederenvervoer over de weg en dienstverlening en bemiddeling aan en voor transportbedrijven;
- ETS is het bedrijf van zoon [naam 1] waarmee [bedrijf] een nauw samenwerkingsverband heeft. Er worden vrachtwagens van en aan elkaar verkocht of ETS huurt vrachtwagens van [bedrijf] ;
- ETS en [bedrijf] werken met deelbetalingen, waarna er afrekeningen plaatsvinden. De betalingen gaan veelal van ETS naar [bedrijf] . De rekening van zoon [naam 1] wordt als een soort ‘derdengeldenrekening’ gebruikt voor ‘instantly’ overschrijvingen. Hiermee wordt ook beslaglegging op de zakelijke rekeningen voorkomen;
- met het contante geld worden de volgende betalingen verricht: kantinekosten, boodschappen, onderhoudskosten, kantoorkosten en brandstofkosten en boetes in het buitenland;
[bedrijf] heeft als bijlagen facturen aan ETS meegestuurd, waaronder 20 facturen van 10 juni 2021 voor de huur van een truck, drie facturen van 24 september 2021 voor de huur van een truck, een factuur van 24 september 2021 voor tolkosten in de maand augustus, en een factuur van 27 september 2021 voor brandstofkosten september. Verder heeft [bedrijf] onder andere diverse boodschappenbonnetjes bijgevoegd.
2.9.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft ABN AMRO aanvullende vragen aan [bedrijf] gesteld en informatieverzoeken gedaan. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende vragen/verzoeken:
- waarom staat [bedrijf] geregistreerd op een woonadres en vanuit welke locatie worden de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd?
- welke goederen worden er door [bedrijf] vervoerd? De bank ontvangt graag informatie over twee recente transporten en een CMR vrachtbrief;
- wat wordt bedoeld met ‘instantly’ overschrijvingen?
- in de periode van 20 december 2017 tot en met 31 januari 2022 heeft [bedrijf] € 1.223.370,05 ontvangen van zoon [naam 1] . De bank ontvangt graag van drie transacties op 20 oktober 2021, 21 november 2021 en 29 januari 2022 de verkoopfacturen en specificaties van de werkzaamheden;
- waarom handelt [bedrijf] voornamelijk met uw zoon/ETS en niet met andere partijen?
Daarnaast heeft de bank vragen gesteld over de overgelegde facturen en om de meest recente definitieve jaarcijfers van 2019, 2020 en 2021 verzocht, en de belastingaangiftes over die jaren. Verder heeft de bank [bedrijf] verzocht geen transacties meer van en naar de privé rekening van zoon [naam 1] te doen en de zakelijke rekening alleen te gebruiken voor zakelijk betalingsverkeer.
2.10.
In een brief van 5 december 2022 heef ABN AMRO de bankrelatie met [bedrijf] per 6 februari 2023 beëindigd, omdat [bedrijf] niet heeft gereageerd op de brief van 11 augustus 2022.
2.11.
[bedrijf] heeft daartegen bij brief van 16 december 2022 bezwaar gemaakt. [bedrijf] had naar haar zeggen na haar antwoord van 7 maart 2022 geen brief meer ad ontvangen. Bij brief van 30 januari 2023 heeft ABN AMRO de vragen uit haar brief van 11 augustus 2022 opnieuw gesteld.
2.12.
In een brief van 13 februari 2023 heeft [bedrijf] in antwoord op de vragen van ABN AMRO onder meer het volgende meegedeeld:
- het bedrijfsadres van [bedrijf] is hetzelfde als het woonadres van [eiser] . De feitelijke bedrijfsactiviteiten vinden plaats op de weg (het vervoeren van containers met bijvoorbeeld papier of aardappelen);
- [bedrijf] heeft geen website nodig, omdat afnemers haar weten te vinden door mond tot mond reclame;
- ‘ instantly’ overschrijvingen zijn overschrijvingen die “gelijk” worden bijgeschreven;
- beslagleggingen in het verleden hadden te maken met een conflict met een pensioenfonds;
- de rekening van zoon [naam 1] wordt niet meer als ‘derdengeldenrekening’ gebruikt;
- de verkoopfacturen of overzicht werkzaamheden met betrekking tot de drie transacties op 20 oktober 2021, 21 november 2021 en 29 januari 2022 kunnen niet worden verstrekt, omdat “voor [naam 1] geen werkzaamheden zijn verricht waarvoor deze bedragen zijn ontvangen. Deze gelden zijn t.z.t. naar deze rekening en dit is dan weer terug ontvangen.”;
- de grootste klant van [bedrijf] is ETS.
[bedrijf] heeft als bijlagen de balans en de winst- en verliesrekening over 2019, 2020 en 2021 meegestuurd en een CMR vrachtbrief van 21 oktober 2022.
2.13.
Bij brief van 6 juli 2023 heeft ABN AMRO wederom vragen aan [bedrijf] gesteld. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende vragen:
Bedrijfsactiviteiten
- graag ontvangen wij een concrete en uitgebreide beschrijving van de bedrijfsactiviteiten en wat de verdeling van deze activiteiten is;
- waar stalt u uw vrachtwagens?
- welke arbeidsrelaties heeft [bedrijf] ?
- kunt u namen noemen van andere klanten dan ETS?
Verdienmodel
- het is op basis van de aangeleverde informatie niet duidelijk hoe het verdienmodel van [bedrijf] eruit ziet. Welke prijsstelling hanteert u voor uw producten/diensten en waarom? Werkt u op basis van een uurtarief of een overeengekomen bedrag/aanneemsom?
Verder heeft ABN AMRO vragen gesteld over de winst- en verliesrekening en verzocht om documenten (facturen, SMR vrachtbrieven en facturen voor ingehuurde manschappen) met betrekking tot de volgende drie transacties:
2.14.
Bij brief van 20 juli 2023 heeft [bedrijf] in antwoord op de vragen van ABN AMRO onder meer het volgende meegedeeld:
- op dit moment werken er vier personen bij [bedrijf] , onder wie vader [eiser] en zoon [naam 1] ;
- “ op dit moment is er geen containervervoer, vandaar dat trucks/opleggers wat in bezit waren verhuurd zijn” aan ETS;
- vrachtwagen/opleggers worden op de openbare weg gestald;
- het verdienmodel is gebaseerd op de verhuurovereenkomsten. De huurprijs wordt gefactureerd en kosten worden doorbelast;
- de transactie van € 10.000 heeft betrekking op advieskosten, de transactie van € 563,65 op brandstoffen en de transactie van € 5.000,00 op advieskosten.
[bedrijf] heeft als bijlagen diverse facturen meegestuurd, die niet nader zijn toegelicht.
2.15.
Bij brief van 4 augustus 2023 heeft ABN AMRO [bedrijf] opnieuw een aanvullend informatieverzoek met specifieke vragen gestuurd. De bank heeft daarnaast meegedeeld dat zij nog geen volledig beeld van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] heeft en gevraagd die van A tot Z te beschrijven. Ook wijst de bank erop dat niet is aangetoond dat de diensten die worden gefactureerd daadwerkelijk worden geleverd (bijvoorbeeld de adviesdiensten). Verder is ABN AMRO wederom ingegaan op de winst- en verliesrekeningen.
2.16.
Bij brief van 12 september 2023 heeft [bedrijf] in antwoord op de vragen van ABN AMRO onder meer het volgende meegedeeld:
- [bedrijf] heeft geen transportvergunning en heeft al vijf jaar geen containervervoer uitgevoerd;
- de bedrijfsactiviteiten bestaan uit: “Verhuur van bedrijfsactiva in de ruimste zin des woords. Inkoop en verkoop van de bedrijfsactiva in de ruimste zin des woords. Optreden als bevrachtingskantoor en eventuele als adviserende, sturende vraagbaken fungeren.”
[bedrijf] heeft als bijlagen enkele facturen en huurcontracten van andere bedrijven aan [bedrijf] meegestuurd.
2.17.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft ABN AMRO [bedrijf] een lijst met aanvullende vragen gestuurd. De bank heeft wederom gevraagd om een onderbouwing van de facturen, nadere specificaties van de adviesdiensten die door [bedrijf] worden geleverd, discrepanties tussen documenten te verklaren en onderliggende leasecontracten (voor de winst- en verliesrekening) over te leggen.
2.18.
Bij brief van 20 oktober 2023 is [bedrijf] enigszins geïrriteerd kort ingegaan op de specifieke vragen van de bank: “Tot nu toe heb ik alle vragen die gesteld zijn in alle eerlijkheid beantwoord. Maar inmiddels ben ik ook van mening dat het door u uitgevoerde onderzoek kant noch schip raakt. Ik
hoop dan ook dat ik na dit bericht in positieve zin van u mag vernemen en dat het
onderzoek afgerond kan worden.” Als bijlagen heeft [bedrijf] dezelfde huurcontracten meegestuurd als bij brief van 12 september 2024.
2.19.
Bij brieven van 12 december 2023 heeft ABN AMRO zowel de bankrelatie met [bedrijf] als vader [eiser] beëindigd per 12 februari 2024, onder verwijzing naar artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) en artikel 5 lid 3 van de Wwft. Ter toelichting heeft de bank geschreven dat de onduidelijkheden over de bedrijfsactiviteiten en het verdienmodel van [bedrijf] onvoldoende zijn weggenomen en er sprake is van een gebrek aan vertrouwen. De advocaat van [eisers] heeft per brief van 22 december 2023 aangekondigd bezwaar te maken tegen deze opzeggingen. ABN AMRO heeft bij brief van 8 januari 2024 de beëindigingsdatum opgeschort tot 8 maart 2024.
2.20.
Per brief van 6 februari 2024 heeft de advocaat van [eisers] bezwaar gemaakt tegen het opzeggen van de bankrelatie. [eisers] stellen onder andere dat zij voldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek. Bij brief van 11 maart 2024 heeft ABN AMRO meegedeeld waarom [eisers] niet voldoen en nogmaals de kans gegeven om een aantal vragen (vier hoofdvragen met subvragen) te beantwoorden en informatieverzoeken gedaan. Het gaat om (1) vragen over de leasecontracten, (2) een verzoek om documentatie over de kosten waarvoor [bedrijf] verantwoordelijk is en vervolgens mag doorberekenen, (3) vragen over de verhouding tussen [bedrijf] en ETS en (4) een verzoek om documentatie over de adviesdiensten inzake werving, selectie en begeleiding van chauffeurs.
2.21.
Bij brief van 10 april 2024 heeft de advocaat van [eisers] gereageerd en onder andere het volgende meegedeeld:
- nadat de transportvergunning was ingetrokken, heeft [bedrijf] ervoor gekozen de vervoersmiddelen die zij ter beschikking had, te verhuren;
- [bedrijf] heeft thans vier vervoersmiddelen in eigendom;
- het antwoord op de vraag waarom ETS niet zelf voertuigen huurt, moet [bedrijf] de bank gedeeltelijk schuldig blijven;
- [bedrijf] en ETS hebben mondelinge afspraken over de kosten. Als ETS een vervoersmiddel van [bedrijf] huurt, zijn de kosten voor ETS. Tolkosten zijn in dat geval voor ETS en [bedrijf] rekent die door aan ETS;
- adviesdiensten zien op werving, selectie en begeleiding van chauffeurs door vader [eiser] of ander personeel van [bedrijf] ;
- [bedrijf] en ETS hebben een samenwerkingsverband. Alle kosten en baten worden gefactureerd. ETS heeft een transportvergunning en houdt zich bezig met de transportactiviteiten. [bedrijf] zorgt voor chauffeurs en vervoersmiddelen. ETS heeft ook eigen vervoersmiddelen;
- zoon [naam 1] is werknemer van [bedrijf] en verricht in die hoedanigheid onderhoudswerkzaamheden.
Ter onderbouwing hebben eisers diverse documenten meegestuurd. Verder heeft de advocaat van [eisers] in de brief om een bevestiging gevraagd dat ABN AMRO haar cliëntenonderzoek op een bevredigende wijze heeft kunnen afronden en niet overgaat tot opzegging.
2.22.
Bij brief van 7 mei 2024 heeft ABN AMRO aan [eisers] meegedeeld dat zij de antwoorden ontoereikend vindt en dat zij nog een allerlaatste kans biedt om de zorgen weg te nemen. Zij stelt nog de volgende vier vragen:

2.23. Per brief van 24 mei 2024 hebben [eisers] aan ABN AMRO onder andere het volgende meegedeeld:
- [bedrijf] heeft niet de noodzaak gezien werkzaamheden voor het werven van personeel exact bij te houden, omdat er afspraken over zijn gemaakt. [bedrijf] is bereid deze administratie alsnog te starten of dat achteraf (met terugwerkende kracht) te doen;
- [bedrijf] heeft geen loods waar vervoersmiddelen staan, maar huurt wel een loods voor onderhoudswerkzaamheden aan de [adres] (enkele facturen worden als bijlage meegestuurd);
- overeenkomsten mogen mondeling worden gesloten;
- [bedrijf] en ETS hebben een intensieve samenwerking en zijn wederzijds afhankelijk van elkaars succes.
Verder heeft de advocaat van [eisers] in de brief wederom om een bevestiging gevraagd dat ABN AMRO haar cliëntenonderzoek op een bevredigende wijze heeft kunnen afronden en niet overgaat tot opzegging.
2.24.
In een brief van 10 juni 2024 heeft ABN AMRO aan [eisers] meegedeeld dat haar besluit om de bancaire relaties te beëindigen onverminderd van kracht blijft. De bank heeft aanvullend te kennen gegeven geen aanleiding te zien om [eisers] nogmaals een kans te geven. In de brief staat voor zover van belang nog het volgende:
Conclusie
Alles afwegende vindt de bank dat zij de relatie met uw cliënten niet kan voortzetten. De bank kan het klantenonderzoek niet afronden en niet uitsluiten dat de gelden op onrechtmatige wijze zijn verkregen of dat de producten en diensten op oneigenlijke wijze worden gebruikt. Om deze redenen blijft het genomen besluit om
afscheid van uw cliënten te nemen onverminderd van kracht. De bank zal uw cliënten tot 12 augustus 2024 de tijd geven om de producten en/of diensten bij een andere bank onder te brengen.”
2.25.
Bij brief van 24 juni 2024 heeft de advocaat van [eisers] de bank gesommeerd de beëindiging ongedaan te maken, dan wel op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Met dat laatste heeft de bank ingestemd.
Overige feiten
2.26.
ETS beschikt over een vergunning om binnen de Europese Gemeenschap goederen te vervoeren over de weg.
2.27.
[bedrijf] huurt een loods aan de [adres] van SENNU Holding B.V. Vader [eiser] is bestuurder van deze holding.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I.de bank te veroordelen tot voortzetting van de bancaire relatie met [eisers] ;
subsidiair(in geval in kort geding niet kan worden vastgesteld dat opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is)
II. de bank te veroordelen tot voortzetting van de bancaire relatie met [eisers] totdat onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist, althans totdat in eerste aanleg in de bodemprocedure is beslist,
met in alle gevallen veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
[eisers] stellen kort gezegd dat ABN AMRO geen gegronde reden had de bankrelatie op te zeggen. Zij hebben in voldoende mate meegewerkt aan het onderzoek van de bank en de gestelde vragen vielen buiten de reikwijdte van de Wwft. [eisers] houden zich niet bezig met witwaspraktijken en het risico daarop is niet aanwezig. ABN AMRO handelt in strijd met haar zorgplicht door de bankrelatie niet te willen continueren.
3.3.
ABN AMRO voert – samengevat – als verweer dat zij terecht de bankrelatie met [eisers] heeft opgezegd. De opzegging heeft plaatsgevonden op de voet van artikel 5 lid 3 Wwft, nadat de bank onacceptabele integriteitsrisico’s had vastgesteld en [eisers] onvoldoende meewerkten aan het klantonderzoek. De bank is dan verplicht de relatie te beëindigen. ABN AMRO was tevens op grond van artikel 35 ABV tot opzegging bevoegd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ABN AMRO stelt dat [eisers] artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben geschonden, omdat in de dagvaarding slechts summier wordt ingegaan op de opzegging. Dit standpunt wordt deels gevolgd. De dagvaarding weidt slechts beperkt uit over de door de bank gestelde onderbelichte onderdelen van de bedrijfsvoering van [bedrijf] en bevat ook onzorgvuldigheden (zo staat daarin dat het onderzoek van de bank al vier jaar bezig is terwijl dat pas begin februari 2022 is gestart). De dagvaarding kan echter nog net door de beugel. In de randnummers 9 tot en met 13 wordt uiteindelijk ook inhoudelijk ingegaan op de handelwijze van [eisers] . Van een (zodanige) schending van artikel 21 Rv dat reeds hierom de vorderingen moeten worden afgewezen, is dan ook nog geen sprake.
4.2.
[eisers] hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen. ABN AMRO heeft de bankrelatie heeft opgezegd en [eisers] stellen dat het hebben van een bankrekening evident noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en het opzeggen van een bankrekening door een bank, negatieve gevolgen heeft.
4.3.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.4.
De banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (de artikelen 2 lid 2, 3 en 7 ABV)).
4.5.
Verder heeft de bank op grond van artikel 35 ABV de contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. Die opzegging moet echter worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht (die ook is vastgelegd in artikel 2 ABV) op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem.
4.6.
De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.7.
De vraag ligt voor of vooruitlopend op een bodemprocedure ABN AMRO in deze zaak de (contractuele) bevoegdheid had om de bankrelatie met [eisers] te beëindigen, na afweging van alle belangen.
4.8.
Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde uitgangspunten en gelet op de opgesomde feiten en omstandigheden is de conclusie dat voorshands geen gronden aanwezig zijn ABN AMRO te verplichten de bancaire relatie met [bedrijf] te continueren. Voor [eiser] ligt dat anders en valt de belangenafweging in zijn voordeel uit. Deze conclusies worden hierna toegelicht.
4.9.
ABN AMRO heeft terecht aangevoerd dat er teveel zaken zijn die nog steeds vragen oproepen. Aanvankelijk constateerde de bank op basis van de transacties op de bankrekening van [bedrijf] dat vrijwel alle (aanzienlijke) inkomsten van [bedrijf] afkomstig waren van één buitenlandse afnemer, ETS, en diens aandeelhouder, de zoon van de enig aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf] ( [eiser] ), [naam 1] . Verder werden er bedragen van de rekening van [bedrijf] bijgeschreven op de privérekening van de aandeelhouder van ETS, zoon [naam 1] , (en teruggeboekt) en werd er voor een groot bedrag contante opnamen gedaan van de rekening van [bedrijf] . Dit terwijl onduidelijk was welke diensten [bedrijf] levert aan ETS en ook geen duidelijke en begrijpelijke beschrijving kon worden gegeven van bedrijfsactiviteiten.
4.10.
Die vragen zijn deels – maar in beperkte mate – beantwoord. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [bedrijf] en ETS weliswaar afzonderlijke bedrijven zijn, maar in feite als één familiebedrijf in de transportsector worden ‘gerund’. Vader en zoon [eiser] werken nauw met elkaar samen, waarbij het kennelijk zo is dat de zoon het daadwerkelijke transport regelt en de vader de vrachtwagens en chauffeurs (door middel van huur/verhuur en advieswerk en begeleiding van chauffeurs), en sinds ongeveer een half jaar – zo heeft zoon [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht – alleen nog de chauffeurs. Tal van zaken blijven echter onduidelijk. De globale bedrijfsvoering is wel uitgelegd, maar niet onderbouwd met stukken. Er is sprake van vele onduidelijke transacties, die niet te verifiëren zijn. Als de bank vraagt om transacties concreet te maken door facturen te verstrekken en opgave te doen van de verrichte diensten, lukt dat meestal niet of zijn de achterliggende stukken te vaag. Er zijn facturen voor huur/verhuur van vrachtauto’s en advieswerk, maar het is niet te controleren of daadwerkelijk auto’s aan ETS zijn geleverd of er daadwerkelijk advieswerk is verricht en wat dat dan inhoudt. [eisers] stellen dat vaak sprake is geweest van mondelinge afspraken tussen [bedrijf] en ETS (vader en zoon) en dat dat geoorloofd is. Dit kan zo zijn, maar dat betekent echter dat de verantwoording ervan achteraf onmogelijk wordt en dat komt voor rekening van [bedrijf]
.
4.11.
Anders dan [eisers] hebben betoogd is geen sprake van een “phishing expedition gericht op exit” tegen [bedrijf] , maar zijn er tal van punten die een integriteitsrisico vormen en een goede reden zijn voor grondig onderzoek. In de transportsector wordt veel geld witgewassen. Dit wil niet zeggen dat alle transportbedrijven zich daaraan schuldig maken, maar als sprake is van grote geldstromen (soms ook nog contact), een gebrekkige administratie en een buitenlands bedrijf betrokken is – zoals hier het geval is – is er alle reden voor een (aanhoudend) onderzoek, waarbij ook de diepte wordt ingegaan en gevraagd wordt om concrete transacties te onderbouwen. Het verweer van [eisers] dat ABN AMRO haar boekje te buiten is gegaan en haar onderzoek ruimschoots heeft kunnen voltooien, wordt dan ook verworpen. [eisers] hebben weliswaar altijd geantwoord op vragen, maar te summier en onvoldoende onderbouwd met documenten.
4.12.
Het verweer van [eisers] dat de bank kennelijk onvoldoende kennis heeft van de transportbranche, snijdt evenmin hout. Het is de voorzieningenrechter ook pas tijdens de mondelinge behandeling – na het stellen van vele vragen – enigszins duidelijk geworden wat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] en ETS zijn (en waren), terwijl het verdienmodel (‘business model’) tot op heden ondoorzichtig is gebleven. Op de zitting is door zoon [naam 1] verklaard dat er de afgelopen jaren binnen [bedrijf] veranderingen in de bedrijfsvoering zijn geweest. [bedrijf] had op een gegeven moment geen vergunning meer voor transport over de weg; dit was de reden waarom ETS die activiteiten overnam. [bedrijf] heeft daarna als bevrachtingskantoor gefungeerd en hield zich bezig met de vrachtwagens en chauffeurs. [bedrijf] heeft echter sinds een half jaar ook geen vrachtwagens meer en alle activa zitten nu in Semmu Holding (een entiteit waarvan vader [eiser] weer bestuurder is). [bedrijf] – althans vader [eiser] – heeft de laatste tijd alleen nog advieswerkzaamheden (voor het werven en begeleiden van chauffeurs) verricht voor ETS. Daarvoor wordt door ETS per maand een bedrag van € 14.000,00 aan [bedrijf] overgemaakt, dat voor vader [eiser] is bestemd. Het afgelopen half jaar is dat nog de enige geldstroom die op de rekening van [bedrijf] binnenkomt, aldus zoon [naam 1] . Dit kan allemaal zo zijn, maar valt niet te controleren en verklaart niet waar al het geld vandaan kwam dat tot voor kort op de zakelijke rekeningen van [bedrijf] binnenkwam. ABN AMRO bleef derhalve terecht vraagtekens houden bij de gang van zaken (en in het bijzonder de transacties die op de door [eisers] bij de bank aangehouden rekeningen plaatsvonden).
4.13.
Gelet op het voorgaande heeft ABN AMRO terecht geconcludeerd dat zij haar klantonderzoek niet kan afronden, in ieder geval niet naar tevredenheid. Daardoor is sprake van concrete en onacceptabele risico’s in de sfeer van de Wwft.
4.14.
[eisers] zijn voldoende in de gelegenheid gesteld om de herkomst en bestemming van de gelden inzichtelijk te maken en te onderbouwen aan de hand van documentatie, maar zijn daarin niet geslaagd. Toezeggingen dat in de toekomst de administratie beter wordt gedocumenteerd of geldstromen anders lopen, kunnen [eisers] nu niet baten. Hoewel er geen concrete aanwijzingen zijn dat [bedrijf] criminele activiteiten verricht, zijn haar bedrijfsactiviteiten oncontroleerbaar gebleken.
4.15.
Al met al heeft de bank dus op goede gronden kunnen concluderen dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [bedrijf] te beëindigen en daarnaast ook op basis van artikel 35 ABV daartoe bevoegd is.
4.16.
Ook een belangenafweging in het kader van de door de bank in acht te nemen zorgplicht staat de beëindiging van de bancaire relatie met [bedrijf] niet in de weg. [bedrijf] heeft immers nog toegang tot het betalingsverkeer via haar rekening bij Knab. Daarnaast weegt mee dat kennelijk via [bedrijf] alleen nog advieswerkzaamheden worden verricht (door vader [eiser] ). Niet aannemelijk is dan ook dat [bedrijf] (vader [eiser] ) deze (advies)werkzaamheden niet kan uitvoeren (en daarmee inkomsten genereren) zonder de zakelijke bankrekening van ABN AMRO.
4.17.
Voor [eiser] in privé pakt dit alles anders uit. Hoewel hij enig bestuurder (en aandeelhouder) is van [bedrijf] en in die hoedanigheid verantwoordelijk is voor de gang van zaken daar, is niet gebleken dat op zijn privérekening zakelijk wordt gebankierd en/of het betalingsverkeer op die rekening anderszins vragen oproept. ABN AMRO zal dus worden veroordeeld de bancaire bankrelatie met vader [eiser] voort te zetten. Bij de huidige stand van zaken bestaat voor beëindiging van de bankrelatie onvoldoende grond (en is deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar).
4.18.
[eisers] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ABN AMRO de bancaire relatie met [eiser] voort te zetten,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.973,00, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of andere gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: GHF