ECLI:NL:RBAMS:2024:6976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
13/102816-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling met gebruik van een mes en cocaïnebezit

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 52-jarige man, die op 22 april 2022 in Amsterdam een steekincident heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van meerdere personen, evenals het bezit van cocaïne. Tijdens de zitting op 29 oktober 2024 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez-de Vries, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1], maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met een mes stekende bewegingen had gemaakt in de richting van [benadeelde partij 1], wat resulteerde in een steekwond en een klaplong. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/102816-22
Datum uitspraak: 12 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2024. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez-de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en hetgeen door hun raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:poging tot doodslag van [benadeelde partij 1] door met een mes (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het (boven)lichaam van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 1] (daarbij) in de (linker) borst te steken en/of snijden op 22 april 2022 in Amsterdam;
subsidiair:poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een mes (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het (boven)lichaam van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 1] (daarbij) in de (linker) borst te steken en/of snijden op 22 april 2022 in Amsterdam;
2.
mishandeling van [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] door (met gebalde vuist) op het hoofd van [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] te stompen en/of te slaan op 22 april 2022 in Amsterdam;
3.
opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 10 gram (10 bolletjes) van een materiaal bevattende cocaïne op 22 april 2022 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 primair voert de officier van justitie aan dat bewezen kan worden dat verdachte [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) met een mes in zijn borst heeft gestoken. Zij baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte op zitting, de omschrijving van de camerabeelden, de aangifte van [benadeelde partij 1] , een letselverklaring van [benadeelde partij 1] en verschillende getuigenverklaringen. [benadeelde partij 1] heeft hierdoor zwaar letsel opgelopen: een steekwond in zijn borst, een klaplong en er zat bloed achter zijn long. Door [benadeelde partij 1] in zijn borst te steken met een mes heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] zou kunnen overlijden.
Een beroep op noodweer kan niet slagen omdat er geen sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar wat een noodweersituatie zou opleveren. Daarnaast was de verdediging niet noodzakelijk omdat verdachte zich aan de situatie kon onttrekken. Daar komt bij dat het steken of slaan met het mes niet in redelijke verhouding staat tot het mogelijke slaan met een stok door de aangevers.
Een beroep op noodweerexces kan evenmin slagen omdat uit het dossier niet valt op te maken dat sprake is van een dusdanige hevige gemoedstoestand bij verdachte waardoor de verdediging verder is gegaan dan geboden.
Het onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen, omdat verdachte heeft verklaard dat hij ‘die meid’ heeft geslagen. Zowel [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) als [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ) verklaren dat zij door verdachte zijn geslagen. Daarnaast zitten er foto’s in het dossier van het letsel van [benadeelde partij 2] .
Ook feit 3 kan volgens de officier van justitie worden bewezen. De 10 bolletjes zijn bij verdachte aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat de bolletjes daadwerkelijk cocaïne bevatten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 omdat niet bewezen kan worden dat verdachte een stekende of snijdende beweging heeft gemaakt. Mocht de rechtbank deze handeling wel bewezen achten, dan stelt de raadsvrouw zich, subsidiair, op het standpunt dat verdachte dit slechts heeft gedaan om aangevers af te schrikken. Verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [benadeelde partij 1] .
Meer subsidiair stelt de raadsvrouw dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte kon zich niet onttrekken aan de situatie, omdat aangevers zowel dreigend voor als achter verdachte stonden met een stok en een buis. Verdachte was ervan overtuigd dat hij op zijn achterhoofd geslagen zou worden als hij weg zou lopen. De verdediging was dan ook noodzakelijk en geboden. De verdediging was daarnaast ook proportioneel nu verdachte slechts wilde dreigen met het mes.
Uiterst subsidiair voert de raadsvrouw aan dat aan verdachte een geslaagd beroep op (intensief) noodweerexces toekomt. De confrontatie zelf leverde al een hevige gemoedsbeweging op, maar de opmerkingen over de moeder van verdachte hebben hem extra gekwetst. Verdachte dient daarom ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 eveneens bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er zijn geen onafhankelijke getuigen die verklaren dat verdachte [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zou hebben geslagen. Daarnaast verklaren [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zelf wisselend en tegenstrijdig over de mishandeling.
Ten aanzien van feit 3 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . Van poging doodslag wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 22 april 2022 heeft er een incident plaatsgevonden op de [adres] tussen onder andere [benadeelde partij 1] en verdachte. [benadeelde partij 1] heeft hierbij letsel opgelopen, te weten een steekwond in zijn linkerborst en een klaplong. [benadeelde partij 1] heeft hierover in zijn aangifte verklaard dat hij verdachte iets uit zijn jas of tas zag pakken en dat verdachte vervolgens met iets tegen zijn borst stootte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er een mes in zijn tas zat en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit mes op enig moment uit zijn tas pakte en in zijn hand hield om [benadeelde partij 1] af te schrikken.
Van het incident zijn camerabeelden. Deze beelden zijn op de zitting getoond en daarna door de rechtbank in raadkamer nogmaals bekeken. Op de beelden is te zien dat verdachte op [benadeelde partij 1] af loopt. Ook is te zien dat verdachte iets in zijn linkerhand vasthoudt. Op grond van de verklaring van verdachte op de zitting gaat de rechtbank ervan uit dat dit het mes betreft. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte met het mes in zijn linkerhand stekende bewegingen maakt in de richting van [benadeelde partij 1] . Zij komen beiden ten val, deels achter een daar geparkeerde auto. Zichtbaar is dat de linkerarm van verdachte op de grond ligt, dat hij deze omhoog brengt en een stekende beweging omhoog maakt in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde partij 1] . Gelet op het feit dat [benadeelde partij 1] vervolgens een steekwond heeft in zijn borst, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte [benadeelde partij 1] op dit moment in zijn linker borst heeft gestoken.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op de dood van [benadeelde partij 1] . De vraag is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde partij 1] . Voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft [benadeelde partij 1] met een mes in zijn borst gestoken. Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes in de borst de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang met welke kracht en met wat voor soort mes is gestoken. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht er is gestoken en nadere informatie over het gebruikte mes, zoals de scherpte van het lemmet, is niet aanwezig. [benadeelde partij 1] verklaart zelf bij de rechter-commissaris dat hij lichtelijk in zijn borst is geraakt en een verbalisant heeft beschreven dat de wond niet meer bloedde toen hij hier ter plaats naar keek. Daarnaast blijkt uit een aanvraagformulier medische informatie dat [benadeelde partij 1] een klaplong heeft opgelopen, maar niet blijkt of de long daadwerkelijk door het mes geperforeerd is. Het dossier bevat geen andere (medische) informatie over het letsel van [benadeelde partij 1] . Ook uit de door [benadeelde partij 1] aangeleverde stukken van het ziekenhuis kan niet vastgesteld worden met welke kracht hij is gestoken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte meerdere zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes richting [benadeelde partij 1] . Zo heeft verdachte eerst tweemaal zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes in de richting van de rug van [benadeelde partij 1] en daarna heeft verdachte [benadeelde partij 1] daadwerkelijk in zijn borst gestoken. Deze verschillende steekbewegingen bij elkaar leiden tot het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, het mes had op verschillende plekken in het lichaam van [benadeelde partij 1] terecht kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven is vooral een kwestie van geluk en niet te danken aan de handelwijze van verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij ‘die meid’ een klap heeft gegeven. Wie verdachte hiermee heeft bedoeld, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Wel maakt de rechtbank hieruit op dat verdachte geslagen heeft. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat zij zelf door verdachte is geslagen en dat zij heeft gezien dat [benadeelde partij 3] ook tweemaal door verdachte is geslagen. [benadeelde partij 3] verklaart ook dat zij door verdachte is geslagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verweer van de raadsvrouw, dat de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet betrouwbaar zijn omdat beiden wisselende verklaringen afleggen. De rechtbank overweegt hierover dat beide aangevers op de dag van het incident hebben verklaard dat zij zijn geslagen door verdachte. Dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] later (deels) anders verklaren over de mishandelingen maakt de op 22 april 2022 afgelegde verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet onbetrouwbaar of onbruikbaar. De rechtbank hecht juist meer waarde aan de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] op de dag van het incident, dan aan hun verklaringen van anderhalve maand tot anderhalf jaar na het incident.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 10 bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne. De bolletjes zijn tijdens de fouillering bij verdachte aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat de inhoud ervan daadwerkelijk cocaïne bevat.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 22 april 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 1] daarbij in de linkerborst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 22 april 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] te stompen en/of te slaan;
3.
op 22 april 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 10 bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 verklaard dat hij uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een noodweersituatie en overweegt hierover als volgt.
Om een geslaagd beroep op noodweer te kunnen doen, is onder andere vereist dat de verdediging noodzakelijk was en gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van eigen of andermans lijf. De rechtbank overweegt dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte stond tegenover [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Terwijl [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] beiden achteruit lopen, weg van verdachte, loopt verdachte vooruit richting [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Verdachte had op dat moment de keuze kunnen maken om zelf ook achteruit te lopen, weg van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , en zich te onttrekken aan de situatie. Dit heeft verdachte niet gedaan. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat [benadeelde partij 2] ‘hoerenzoon’ tegen hem heeft gezegd en dat het toen zwart werd voor zijn ogen. Hoewel deze belediging verdachte diep heeft geraakt, is dit geen wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of eerbaarheid waartegen hij zich mocht verdedigen.
De rechtbank wijst het beroep op noodweer af.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, komt aan verdachte ook geen geslaagd beroep op noodweerexces toe. Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd en dat deze dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd, om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Na een woordenwisseling en een kwetsende opmerking over de moeder van verdachte, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . Terwijl [benadeelde partij 1] [benadeelde partij 2] probeerde te beschermen, heeft verdachte meermalen stekende bewegingen naar hem gemaakt waarbij hij [benadeelde partij 1] daadwerkelijk in zijn borst heeft geraakt. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 1] . Door zijn handelen heeft verdachte bij [benadeelde partij 1] veel pijn, letsel en psychisch leed veroorzaakt. [benadeelde partij 1] heeft een klaplong opgelopen, zijn wond moest gehecht worden en hij heeft een nacht in het ziekenhuis moeten verblijven. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Ook op de lichamelijke integriteit van hen heeft verdachte inbreuk gemaakt. Daar komt bij dat dit incident overdag op de openbare weg heeft plaatsgevonden, waardoor verschillende omstanders hier getuige van zijn geweest. Het handelen van verdachte kan hierdoor de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 10 bolletjes cocaïne. Drugs leiden veelal, direct en indirect, tot verschillende vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland van 15 september 2022, waaruit blijkt dat verdachte is gediagnostiseerd met een licht verstandelijke beperking, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in middelengebruik. Ook volgt uit dit rapport dat het opleggen van een gevangenisstraf aan verdachte niet wenselijk is omdat hij hierdoor zijn uitkering zal verliezen en omdat een gevangenisstraf zijn behandeltraject doorkruist, waarmee de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt wordt gestopt en het risico op recidive toeneemt. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een adviesrapport van Reclassering Nederland van 5 januari 2024, waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert zijn een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met aangevers en het verlenen van medewerking bij het verkrijgen van andere huisvesting. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 18 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen anderhalf jaar heeft laten zien dat hij behandeltrouw is en met toewijding werkt aan zijn herstel. In mei 2023 is verdachte geschorst en gestart met een behandeling bij kliniek De Wending voor onder meer middelenafhankelijkheid en hulp bij traumaverwerking. Laatstgenoemde is positief verlopen. Na de terugkeer van verdachte uit de kliniek hebben zich geen nieuwe conflicten met de buren voorgedaan. Verdachte houdt meer afstand van hen. De zorginstelling Amsta is een vervolgbehandeling gestart met verdachte. De reclassering is van oordeel dat verdachte de behandeling en begeleiding van Amsta nodig heeft om een stabiel leven voor zichzelf in te richten.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een flinke gevangenisstraf passend en geboden zou zijn. Echter, uit de reclasseringsrapporten volgt dat verdachte een kwetsbare verdachte is. De reclassering ziet de noodzaak voor inzet van hulpverlening. Uit bovenstaande reclasseringsrapporten volgt dat verdachte geboden hulp met beide handen aangrijpt en gemotiveerd is om te werken aan zijn toekomst. Dat is ook de indruk van de rechtbank. Gelet op deze houding van verdachte vindt de rechtbank dat in het kader van strafoplegging naast vergelding, ook gekeken moet worden hoe voorkomen kan worden dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. Alles afwegend ziet de rechtbank dan aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en van de oriëntatiepunten. De rechtbank wil verdachte de kans bieden om op de ingeslagen weg verder te gaan met de hulp die hem nu wordt geboden. De rechtbank wil dit pad niet doorkruizen door verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen.
De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een lange voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd en een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Amsta is de behandeling en begeleiding gestart, maar naar verwachting heeft verdachte een lange weg te gaan. Het blijft dan ook nodig dat de reclassering toezicht blijft houden op het verloop en de voortgang van dit traject.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren zoals door de officier van justitie is gevorderd. Om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren moet er sprake zijn van een situatie waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van. De tenlastegelegde feiten zijn van een lange tijd geleden en verdachte loopt al ruim twee jaar in een schorsing. Gedurende deze schorsing heeft verdachte zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en zoals hierboven beschreven werkt verdachte aan zijn herstel. Ook doet verdachte zijn best om conflicten met zijn buren te voorkomen door hen te mijden.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert (door tussenkomst van zijn gemachtigde advocaat, mr. E.P.H. van Esser) € 664,19 aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade en immateriële schade is toegebracht.
De raadsvrouw van verdachte heeft de echtheid van het Ralph Lauren poloshirt waarvoor een bedrag van € 179,- is gevorderd betwist. Mr. Van Esser heeft de echtheid van het poloshirt niet aangetoond en daarmee de waarde van het gevorderde bedrag niet onderbouwd. Omdat de rechtbank niet uit kan gaan van een waarde van € 179,- voor het poloshirt zal zij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank schat de waarde van het poloshirt op een bedrag van € 35,- en wijst dit bedrag toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022. Voor zover de vordering ziet op het resterende bedrag voor het poloshirt zal deze niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het overige deel van de vordering aan vergoeding van materiële schade, te weten een bedrag van € 485,19, is niet betwist en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de immateriële schade te matigen omdat de aangehaalde jurisprudentie niet lijkt op de zaak tegen verdachte.
De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk en zal daarom het gehele bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert (door tussenkomst van haar gemachtigde advocaat, mr. E.P.H. van Esser) € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank begrijpt de vordering zo dat de immateriële schade enerzijds ziet op de gevolgen van de mishandeling van [benadeelde partij 2] zelf en anderzijds ziet op de gevolgen van het door [benadeelde partij 2] waarnemen van het steekincident waarbij [benadeelde partij 1] in zijn borst is gestoken. De rechtbank merkt dit laatste deel van de vordering aan als een vordering tot vergoeding van shockschade.
Uitgangspunt in de wet is dat alleen de partij die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Onder omstandigheden kan echter iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Dat tussen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] sprake was van een nauwe relatie, is door [benadeelde partij 2] niet gesteld. Uit het dossier blijkt slechts dat zij elkaars ex-partners zijn. [benadeelde partij 2] is weliswaar direct getuige geweest van het neersteken van [benadeelde partij 1] , maar de rechtbank vindt deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend om bij gebreke aan een gebleken nauwe relatie aan te nemen dat door het neersteken van [benadeelde partij 1] sprake is van onrechtmatig handelen jegens haar .
Van onrechtmatig handelen jegens [benadeelde partij 2] is wel sprake door de mishandeling van haarzelf. De rechtbank stelt vast dat haar hierdoor rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om deze schade vast te stellen. De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank acht een vergoeding van € 300,- redelijk en billijk en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
132 (honderdtweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verbindt aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland wanneer hij hiervoor wordt opgeroepen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door het Just-team van Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling loopt reeds. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de slachtoffers in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zijn medewerking verleent aan het verkrijgen van andere huisvesting.
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 520,19 (vijfhonderdtwintig euro en negentien cent) aan vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 6.000,- (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 6.520,19 (zesduizend vijfhonderdtwintig euro en negentien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 22 april 2022.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] .
Veroordeeld verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2024.