ECLI:NL:RBAMS:2024:6962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/13/755597 / KG ZA 24-729
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verdeling huwelijksgemeenschap na echtscheiding met vordering tot gedeeltelijke verdeling in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] een vordering heeft ingesteld tot gedeeltelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding. Partijen, die op 6 augustus 1996 in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn op 28 april 2022 van elkaar gescheiden. De vordering van [eiser] is ingesteld op 28 augustus 2024, met als doel om hem te machtigen tot het te gelde maken van het voortdurend recht van erfpacht van een terrein en om dit aan een derde te verkopen. Tijdens de zitting op 5 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij [gedaagde] verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [eiser].

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, maar dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er gewichtige redenen zijn voor een gedeeltelijke verdeling van de gemeenschap. [eiser] heeft gesteld dat er aanzienlijke schulden zijn en dat er gevaar dreigt van executie door schuldeisers, maar de rechter heeft geoordeeld dat deze stellingen niet voldoende zijn onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat een bodemrechter de vordering zou toewijzen en heeft daarom de vordering afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/755597 / KG ZA 24-729 VVV/JD
Vonnis in kort geding van 19 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 28 augustus 2024,
advocaat mr. D.Y. Li te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.Y. Tsang te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 5 september 2024 – waar partijen met hun advocaten zijn verschenen – heeft [eiser] de vordering(en) zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord.
Beide partijen hebben producties ingediend.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 augustus 1996 met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Zij hebben tijdens hun huwelijk gezamenlijk het voortdurend recht van erfpacht verkregen van het terrein aan de [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [sectie en nummer] , groot tien (10) are, met de rechten van de erfpachter op de op die grond gebouwde opstallen, bestaande uit een bedrijfsruimte met twee dienstwoningen en horeca, alles plaatselijk bekend [adres 2] .
2.2.
Bij beschikking van 28 april 2022 zijn partijen van elkaar gescheiden, waarbij partijen zijn bevolen om over te gaan tot verdeling van hun algehele gemeenschap van goederen ten overstaan van een notaris.
2.3.
Bij brief van 5 mei 2023 heeft [naam 2] , notaris te Amsterdam, partijen opgeroepen om op 30 mei 2023 op zijn kantoor te verschijnen voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2.4.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Op 2 mei 2024 heeft de notaris een “proces-verbaal-akte” opgesteld, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat.
“(…)
8. De heer [eiser] heeft voor de [adres 2] (…) een koper gevonden die bereid is om een koopsom te betalen van twee miljoen tweehonderdduizend euro (€ 2.200.000,00). (…) De belangstellende, de heer [naam 1] , is voor zover bekend, thans nog steeds bereid deze koop aan te gaan.
(…)
12. Partijen kampen met een aantal aanzienlijke (zakelijke) schulden aan de Belastingdienst, aan een verhuurder van een bedrijfspand waar de handelsonderneming (…) eerder was gevestigd en aan leveranciers. Het gevaar dreigt dat deze schuldeisers op korte termijn hun vorderingen zullen gaan executeren.
13. (…) Bij mevrouw [gedaagde] blijven bezwaren bestaan onder meer omdat de in het verleden volgens haar door de heer [eiser] en/of door haarzelf afgesloten geldleningen voor een totaal van ongeveer één miljoen tweehonderdduizend euro (€ 1.200.000,00) bij haar familie niet in de afwikkeling worden opgenomen. (…) Op verzoek van mevrouw [gedaagde] heb ik, notaris, aan de heer [eiser] stukken overgelegd, waaruit het bestaan van de geldleningen zou moeten blijken. De heer [eiser] heeft aangegeven dat hij zijn handtekening op de stukken niet herkent. De heer [eiser] heeft bij monde van mr. Li alle leningen betwist en overigens zijn de vorderingen volgens hem verjaard.
(…)
STAND VAN ZAKEN EN ADVIES
1. Mevrouw [gedaagde] heeft (meermalen) aangegeven het gebouw aan de [adres 2] (…) te willen overnemen en daarbij ook de handelsonderneming. Haar voornemen is om haar zoon de handelsonderneming te laten voortzetten.
Gezien het feit dat de heer [eiser] de handelsonderneming na het verzoek tot echtscheiding, tijdens de procedure en ook daarna, vanaf tweeduizend tweeëntwintig feitelijk heeft voortgezet, heb ik, notaris, er bij mevrouw [gedaagde] op aangedrongen dat
niette doen.
(…)
3. Ik, notaris, heb Partijen dringend geadviseerd om te komen tot een verdeling die ertoe leidt dat de heer [eiser] het gebouw aan de [adres 2] (…) overneemt, tezamen met het ondernemingsvermogen en de lopende schulden, zulks conform het hierna te vermelden overzicht en ontwerpakte. (…)
CONCLUSIE
1. Ik, notaris, heb Partijen niet kunnen verenigen om te komen verdeling van de Gemeenschap.
2. Door het niet bereiken van overeenstemming berokkenen Partijen elkaar aanzienlijke financiële nadelen; gelasting van de wijze van verdeling of vaststelling van de verdeling zelf door de rechter, ligt daardoor in de rede.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I hem te machtigen tot het te gelde maken van het voortdurend recht van
erfpacht van het terrein aan de [adres 1] ;
II hem te machtigen om het betreffende voortdurend recht van erfpacht (mede namens [gedaagde] ) aan [naam 1] te verkopen en te leveren;
III te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke medewerking van [gedaagde] aan het verstrekken van de opdracht tot verkoop, de daadwerkelijke verkoop alsmede de akte van levering (ex art. 3:300 BW);
IV [gedaagde] te veroordelen om alle medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een verkoopovereenkomst met betrekking tot het genoemde voortdurend recht van erfpacht, en om daarbij alles te gehengen en gedogen wat een spoedige verkoop bevordert, op straffe van dwangsommen;
V [gedaagde] te veroordelen om medewerking te verlenen aan uitkering aan hem van de opbrengst van de verkoop (zoals onder I tot en IV genoemd).
3.2.
[eiser] heeft (samengevat) het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Zelfs na tussenkomst van de boedelnotaris in mei 2023, hebben partijen nog altijd geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. [eiser] is daarom voornemens om een bodemprocedure op te starten, waarin hij de rechter zal verzoeken om vaststelling van de verdeling van de gemeenschap. De verkoop van de [adres 2] kan echter niet zo lang op zich laten wachten. De onverdeelde boedel levert steeds meer financiële probelemen voor partijen op. Partijen kampen met een aantal aanzienlijke (zakelijke) schulden aan de Belastingdienst, aan leveranciers en aan een verhuurder van een bedrijfspand waar de handelsonderneming van partijen eerder was gevestigd. Het gevaar dreigt dat deze schuldeisers op korte termijn hun vorderingen zullen gaan executeren.
3.3.
[gedaagde] betwist enig gevaar van executie van vorderingen door schuldeisers op korte termijn. De gemeenschap is nog onverdeeld omdat er onvoldoende duidelijkheid wordt gegeven over de cijfers van de handelsonderneming van partijen en over bezittingen van [eiser] in het buitenland. Er is geen enkele reden om op verdeling van de boedel vooruit te lopen door het pand – dat het meeste geld waard is in de boedelverdeling – nu, apart van het overige te verkopen, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert in dit kort geding verdeling van een gemeenschappelijk goed. Hij heeft daarbij spoedeisend belang, nu hij stelt dat de onverdeelde gemeenschap dermate ernstige financiële problemen oplevert, dat het water hem aan de lippen staat. De vordering kan in dit kort geding alleen worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen, en als van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Indien verdeling van een gemeenschappelijk goed wordt gevorderd, kan ieder der deelgenoten verlangen dat alle tot de gemeenschap behorende goederen en de voor rekening van de gemeenschap komende schulden in de verdeling worden begrepen, tenzij er gewichtige redenen zijn voor een gedeeltelijke verdeling (artikel 3:179 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.3.
Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat zij verlangt dat alle tot de gemeenschap behorende goederen en de voor rekening van de gemeenschap komende schulden in de verdeling worden begrepen. De vraag die nu voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen die maken dat op verdeling van de volledige gemeenschap van goederen moet worden vooruitgelopen, door over te gaan tot gedeeltelijke verdeling van de [adres 2] .
4.4.
Volgens [eiser] zijn gewichtige redenen om vooruit te lopen op volledige verdeling gelegen in de omstandigheid dat partijen aanzienlijke (zakelijke) schulden hebben en het gevaar dreigt dat schuldeisers op korte termijn hun vorderingen zullen gaan executeren. Deze stelling heeft [eiser] in de eerste plaats onderbouwd met het volgende, als productie 7 overgelegd overzicht van crediteuren en schulden.

4.5.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid en de omvang van een groot deel van deze schuldenposten gemotiveerd betwist. Daartegenover heeft [eiser] de verschuldigdheid en de omvang van deze schuldenposten op geen enkele manier nader onderbouwd. Daarbij heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat schuldeisers op korte termijn vorderingen zullen gaan executeren. Dat de notaris in het proces-verbaal van 2 mei 2024 (zie 2.4) heeft geschreven dat er sprake is van zakelijke schulden en van executiegevaar is daartoe onvoldoende, omdat [eiser] niet heeft laten zien waarop die stelling van de notaris is gebaseerd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om deze stelling te onderbouwen met stukken, bijvoorbeeld met brieven, aanmaningen, of sommaties. Nu hij dat niet heeft gedaan kan voorshands niet worden aangenomen dat partijen zakelijke schulden hebben die in totaal € 208.032,96 bedragen, noch dat gevaar dreigt dat schuldeisers op korte termijn zullen overgaan tot executie, ten laste van partijen.
4.6.
[eiser] heeft ook een brief van de Belastingdienst van 24 juli 2024 overgelegd waarin een verzoek voor een betalingsregeling wordt afgewezen ten aanzien van zes aanslagen. Uit de brief zelf blijkt niet welke omvang deze aanslagen hebben. Met de hand is erbij geschreven dat het gaat om € 16.289,00, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat de Belastingdienst deze vordering(en) op korte termijn zal executeren. Bij de overgelegde brief zit een bijlage met een schuldenoverzicht, met aanslagen die optellen tot een totaalbedrag van € 96.510,00. Deze bijlage lijkt bij een andere brief te horen, nu de bijlage anders gedateerd is (8 juli 2024) en de overgelegde brief als pagina nummer ‘1 van 2’ heeft (‘2 van 2’ontbreekt) en de bijlagen ‘3 van 4’en 4 van 4’ zijn. Complete brieven zijn dus niet overgelegd. De in de bijlage weergegeven aanslagen zijn gecodeerd met een “C”, wat betekent dat zij vallen onder de ‘betalingsregeling bijzonder uitstel’. Dat deze aanslagen nog openstaan en/of opeisbaar zijn en dat de Belastingdienst op korte termijn dreigt over te gaan tot invordering blijkt nergens uit.
4.7.
Conclusie is dat voorshands niet aannemelijk is dat een bodemrechter zou oordelen dat sprake is van gewichtige redenen die maken dat op verdeling van de volledige gemeenschap van goederen moet worden vooruitgelopen, door over te gaan tot gedeeltelijke verdeling van de [adres 2] . De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
Nu partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2024. [1]

Voetnoten

1.type: JD