ECLI:NL:RBAMS:2024:6961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
13.264.344-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 oktober 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het Gerechtshof van Pécs in Hongarije. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank onderzoekt de grondslagen van het EAB, waaronder de vereisten van dubbele strafbaarheid en de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank van Pécs, maar was niet aanwezig bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze vragen betreffen onder andere de mogelijkheid van de opgeëiste persoon om ter zitting aanwezig te zijn en of hij op de hoogte is gesteld van de zitting in hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak geschorst en bepaald dat deze uiterlijk op 12 november 2024 opnieuw op zitting wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.264.344-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 31 oktober 2024 (bij vervroeging)
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 6 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
6 maart 2024 door het Gerechtshof van Pécs in Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] in [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist
zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Arrondissementsrechtbank van Pécs onder nummer 5.B.27/2022/7, van 6 april 2022, dat ten gevolge van de beschikking van het Gerechtshof van Pécs als rechtbank van tweede aanleg onder nummer 2.Bf.121/2022/8. op 13 oktober 2022 gezag van gewijsde heeft verkregen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1.
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
2.
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1
Inleiding
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt het volgende.
De opgeëiste persoon is ter zitting in eerste aanleg (op 16 maart 2022) in persoon aanwezig geweest en heeft toen schuld bekend. Na het vonnis van 6 april 2022 heeft hij hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens was met de aan hem opgelegde straf. In hoger beroep is zijn zaak '
reviewed' tijdens een '
council meeting' waar de opgeëiste persoon, op grond van de desbetreffende Hongaarse wetgeving, niet aan kon deelnemen. Blijkens de verstrekte aanvullende informatie is de opgeëiste persoon wel op de hoogte gesteld van de datum van de '
council meeting'. De opgeëiste persoon heeft nadien een verzoek ingediend om de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf uit te stellen. Dit verzoek is op 11 november 2022 ingewilligd door
the District Court of Pécswaarbij uitstel is verleend tot 13 januari 2023. Het vonnis in eerste aanleg kreeg op 13 oktober 2022, na de beslissing van
the Regional Court in Pécsals appelinstantie, gezag van gewijsde. Hiertegen staat geen gewoon rechtsmiddel meer open.
Ter zitting voor deze rechtbank heeft de opgeëiste persoon desgevraagd verklaard dat hij toen hij hoger beroep instelde om een zitting heeft verzocht. Hij was echter niet aanwezig bij de behandeling van het hoger beroep bij het Gerechtshof omdat hij hiervoor geen oproeping heeft gekregen.
5.2
Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
Namens de opgeëiste persoon heeft zijn raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft zelf hoger beroep aangetekend. Daarmee staat vast dat hij wilde dat de appelrechters zijn zaak nog een keer zouden beoordelen omdat hij het niet eens was met de veroordeling in eerste aanleg. Om die reden heeft hij om een zitting verzocht om zijn verdediging te voeren. Volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit kon de opgeëiste persoon niet aan het proces in hoger beroep deelnemen en dus heeft hij zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen. Er zijn klaarblijkelijk wel mogelijkheden om bij de behandeling van een hoger beroep aanwezig te zijn. De opgeëiste persoon heeft te kennen gegeven dat hij een zitting wil en dat roept de vraag op waarom hij dan niet is uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. In de stukken wordt niet gerept over een adresinstructie. De echtgenote van de opgeëiste persoon woont nog in Hongarije en dus had hij op dat adres opgeroepen kunnen worden voor de behandeling van het hoger beroep. Daarom doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voor want de opgeëiste persoon heeft zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen. Subsidiair wordt verzocht om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen waarom de opgeëiste persoon niet voor de zitting in hoger beroep is opgeroepen nu hij heeft aangegeven dat hij wel aanwezig wilde zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld, maar kon naar Hongaars recht niet deelnemen aan de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft hieromtrent eerder uitspraken gedaan. [5] In die beide uitspraken was, net als in de onderhavige zaak, sprake van een appel dat alleen op de opgelegde straf zag en in beide zaken was sprake van een schriftelijke behandeling van het hoger beroep tenzij er om een inhoudelijke zitting werd gevraagd. In één geval was dat niet gebeurd en in het andere geval wel. In beide zaken was een oproeping aan het adres van de desbetreffende opgeëiste persoon gezonden en was volgens de rechtbank van belang wíe hoger beroep had ingesteld.
In de onderhavige zaak heeft de opgeëiste persoon zelf hoger beroep ingesteld en is hij klaarblijkelijk op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep, dus kan de overlevering worden toegestaan. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om het onderzoek ter zitting aan te houden voor het stellen van vragen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie allereerst vast dat het arrest van
the Regional Court in Pécsvan 13 oktober 2022 onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt en dat de opgeëiste persoon in de procedure die geleid heeft tot dit arrest, niet aanwezig is geweest.
Het EAB strekt daarom tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank kan echter afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikt zij evenwel over onvoldoende gegevens om hierover een oordeel te kunnen vellen. De opgeëiste persoon heeft weliswaar zelf hoger beroep ingesteld, maar niet is duidelijk geworden of hij de mogelijkheid heeft gehad om ter zitting te verschijnen nu het EAB en de aanvullende informatie geen gegevens bevatten over de gang van zaken die ertoe heeft geleid dat de zaak buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens een ‘
council meeting’ is afgedaan. Evenmin is duidelijk of de opgeëiste persoon een adres aan de Hongaarse justitiële autoriteiten heeft verstrekt waarop hij voor post inzake de appelprocedure bereikbaar was en, zo ja, of de opgeëiste persoon er van op de hoogte is gesteld dat hij op dat adres beschikbaar moest zijn voor de Hongaarse justitiële autoriteiten. Verder kan de rechtbank niet vaststellen of de kennisgeving van de datum van de ‘
council meeting’, aan een door de opgeëiste persoon opgegeven adres is gezonden.
Om die reden zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en gelijktijdig schorsen voor het stellen van de volgende vragen:
Heeft de opgeëiste persoon, toen hij hoger beroep instelde, verzocht om een zitting waarop het hoger beroep in zijn aanwezigheid zou worden behandeld?
Is de opgeëiste persoon er van op de hoogte gesteld dat het hoger beroep (in beginsel) niet in zijn aanwezigheid zou worden behandeld?
Indien vraag 2. bevestigend wordt beantwoord: heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid gehad om (binnen een vastgestelde termijn) te verzoeken om zitting in zijn aanwezigheid?
Heeft de opgeëiste persoon in deze strafzaak een adres opgegeven waarop hij bereikbaar was voor de Hongaarse justitiële autoriteiten in verband met deze zaak?
Is aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat hij iedere adreswijziging aan de Hongaarse justitiële autoriteiten diende door te geven gedurende de gehele strafrechtelijke procedure?
In de aanvullende informatie van 11 oktober 2024 staat:

The court of second-instance notified the accused [opgeëiste persoon] of the date of the council meeting.
Indien vraag 4 bevestigend wordt beantwoord: is de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres op de hoogte gesteld van de datum van de ‘
council meeting’?
De rechtbank verzoekt de officier van justitie om deze vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit door te geleiden.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog het volgende.
Op 29 oktober 2024 heeft de rechtbank van het IRC nog aanvullende informatie ontvangen die de uitvaardigende justitiële autoriteit desgevraagd na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verstrekt. Verzocht is om deze informatie mee te nemen in de beoordeling van het overleveringsverzoek. De rechtbank heeft echter geen acht geslagen op deze informatie, aangezien het onderzoek ter zitting reeds was gesloten en de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zich niet over de nieuwe informatie hebben kunnen uitlaten.

6.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5.3 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk op 12 november 2024opnieuw op zitting wordt aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Hongaarse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Vindplaats: ECLI:NL:RBAMS: 2024:4282 en ECLI:NL:RBAMS:2024:6295.