ECLI:NL:RBAMS:2024:6930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/140871-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Kleve in Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1998, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De officier van justitie had op 14 augustus 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 28 februari 2024 was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en de rechtbank oordeelt dat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf beter in Nederland kan plaatsvinden. De Duitse autoriteiten hebben garanties gegeven dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland naar Nederland zal worden teruggebracht voor de uitvoering van de straf. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman om de overlevering te weigeren, niet overtuigend geacht, en heeft geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/140871-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 14 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2024 door het
Amtsgericht Kleve, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 22 december 2023 van het
Amtsgericht Kleve(dossiernummer: 10 Gs 2280/30).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie in Kleve heeft bij brief van 29 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon,[opgeëiste persoon], in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting aan de Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf [4] naar de Nederlanden terug zal worden gebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit – kort samengevat: invoer van verdovende middelen in Duitsland vanuit Nederland (grensoverschrijdende drugshandel) – dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in beslag genomen te Emmerich;
  • de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de vervolging in te stellen voor de feiten uit het EAB;
  • de verdovende middelen zijn Duitsland ingevoerd;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • er is desgevraagd een terugkeergarantie verstrekt door de Duitse autoriteiten.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Hij vindt dat Nederland de vervolging van de opgeëiste persoon voor de feiten in het EAB moet overnemen van Duitsland en voert daartoe het volgende aan:
  • de opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit;
  • het gaat maar om één verkoopmoment waarbij de opgeëiste persoon betrokken zou zijn, terwijl die verkoop in Nederland heeft plaatsgevonden;
  • de hoeveelheden verdovende middelen zijn beperkt;
  • de enige reden dat de opgeëiste persoon in Duitsland wordt vervolgd, is de controle aan de grens met Duitsland;
  • als de opgeëiste persoon in Nederland zou worden vervolgd, zou hij maar een paar maanden gevangenisstraf hebben gekregen, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), terwijl de straffen die in Duitsland voor vergelijkbare zaken worden opgelegd vele malen hoger zijn;
  • het dossier is niet omvangrijk en kan eenvoudig worden vertaald en aan het Openbaar Ministerie worden verstrekt, zoals vaker gebeurt;
  • het duurt naar verwachting lang voordat de strafzaak in Duitsland zal worden behandeld, zodat de opgeëiste persoon lang in voorlopige hechtenis zal blijven;
  • de opgeëiste persoon heeft alles in Nederland, in het bijzonder draagt hij bij aan de zorg voor zijn zieke ouders.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van het voorgaande en gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve, Duitsland voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De rechtbank begrijpt: straf.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.