ECLI:NL:RBAMS:2024:6910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/23924-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot hasj en hennep

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere drugsmisdrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, maar heeft haar wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 15.690 gram hasj en 3.930 gram hennep, in vereniging met een ander. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere ten laste gelegde feiten, maar dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het aanwezig hebben van de softdrugs. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de drugs, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en de verklaringen van medeverdachten en verbalisanten erop wezen dat zij wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de hasj en hennep in haar woning. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke taakstraf op van 130 uren, met een proeftijd van twee jaren, en nam daarbij in overweging dat de verdachte nog niet eerder was veroordeeld en dat er geen directe risicofactoren voor recidive waren. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/239724-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboortedag] ( [geboorteland] ),
thans verblijvende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Bouwman, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. C.M.F.M. van Rijckevorsel, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/240143-24).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.889 gram methamfetamine en 17 pillen MDMA op 23 juli 2024 in Diemen;
2. het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 15.690 gram hasj en 3.930 gram hennep op 23 juli 2024 in Diemen;
3. het medeplegen van het opzettelijk zonder registratie in voorraad hebben, bereiden, invoeren, afleveren, uitvoeren en/of verhandelen van ongeveer 927 gram ketamine op 23 juli 2024 in Diemen;
4. het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid van de Opiumwet, op 23 juli 2024 in Diemen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte wist van de aanwezigheid van de harddrugs, stoffen en voorwerpen, is er op basis van het dossier onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van deze feiten.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan wel worden bewezen. Verdachte heeft tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk hasj en hennep aanwezig gehad, zodat sprake is geweest van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor het opzettelijk aanwezig hebben en bereiden van de drugs. Verdachte kwam door haar zeer specifieke woonsituatie, zij leefde feitelijk gescheiden in de echtelijke woning, niet in de ruimtes waar de drugs, stoffen en voorwerpen zijn gevonden. Zij wist ook niets van de drugs af. Uit het dossier blijkt, behalve de geur van de hennep, niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de goederen in de woning en ook niet dat zij de beschikkingsmacht daarover heeft gehad. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat de vaststelling van de aanwezigheid van hennepgeur door de verbalisanten zeer subjectief is. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit van het medeplegen, omdat er geen samenwerking was op het aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 23 juli 2024 zagen verbalisanten naar aanleiding van een ANPR hit, een grijze Ford Focus met het kenteken [kenteken] rijden. Dit voertuig stond sinds 15 mei 2024 in het referentiebestand in verband met ondermijnende criminaliteit. De verbalisanten zagen in het politiesysteem dat er verschillende registraties gekoppeld waren aan het betrokken voertuig. Hierop hebben de verbalisanten besloten om het voertuig te volgen. Het voertuig reed via de Rijksweg A10 Diemen in. Vervolgens werd het voertuig geparkeerd ter hoogte van perceelnummer [nummer] op de [straatnaam] in Diemen. Daar stapten twee mannen uit het voertuig. De verbalisanten zagen dat beide mannen naar de woning liepen gelegen aan de [adres 2] in Diemen. Voor de woning zijn de twee mannen uit het voertuig staande gehouden op grond van artikel 8 van de Politiewet en zij bleken [naam 1] en [naam 2] te zijn. De voordeur van de woning werd geopend door de latere medeverdachte [medeverdachte] . In de woning bleek later ook verdachte aanwezig te zijn. Tijdens de controle werden bij [naam 1] XTC pillen aangetroffen. Uit het politiesysteem bleek dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere antecedenten op zijn naam had staan voor Opiumwetdelicten. Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden is een machtiging tot binnentreden van de woning verleend ter inbeslagname op grond van de Opiumwet.
De verbalisanten roken toen zij de woning binnenkwamen direct de geur van hennep. In de woonkamer onder de eettafel zagen de verbalisanten twee zwarte boxen staan. Toen zij aan deze boxen roken, roken zij de geur van hennep. Hierop zijn de boxen inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat het gaat om 15.690 gram hasj en 3.930 gram hennep. Vervolgens heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. In een tuinkast is een bigshopper met een plastic tas met verdovende middelen aangetroffen. In dezelfde bigshopper is nog een Albert Heijn tas met verdovende middelen aangetroffen. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat het gaat om 982 gram en 907 gram metamfetamine. Daarnaast is in de tuin een plastic zak met verdovende middelen aangetroffen. Uit nader onderzoek van het NFI en het beoordelingsrapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is gebleken dat het gaat om 927 gram ketamine. In de tuin hebben de verbalisanten mallen voor een pers aangetroffen. Verder hebben de verbalisanten in de woning en tuin diverse jerrycans met chemicaliën aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het vervaardigen van harddrugs. In slaapkamer 2, de kamer van medeverdachte [medeverdachte] , werd in het nachtkastje in een kistje een geladen revolver met patronen aangetroffen. Uit het wapenonderzoek is gebleken dat het gaat om een revolver van het merk Röhm, model Little Joe, gewijzigd kaliber .22 Long Rifle met bijbehorende munitie, te weten 14 patronen, kaliber .22 Long Rifle. In dezelfde ruimte is in de bureaukast een boterhamzakje met pillen aangetroffen. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat het gaat om 17 pillen MDMA. Ook is een geldtelmachine in slaapkamer 2 aangetroffen. Tot slot is het voertuig van medeverdachte [medeverdachte] doorzocht. In de kofferbak is een plastic Jumbo tas met vijf rechthoekige pakketten aangetroffen. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat het gaat om ongeveer 6000 gram metamfetamine.
Vrijspraak van het onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat zij niet wist van de aanwezigheid van de harddrugs, de stoffen en voorwerpen die in haar woning en tuin zijn aangetroffen. Verdachte woonde samen met medeverdachte [medeverdachte] in de woning. Zij was bezig met de echtscheiding maar kon geen andere woonruimte vinden. Verdachte had haar eigen slaapkamer, te weten slaapkamer 1. Zij kwam naar eigen zeggen niet in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte] , slaapkamer 2. Verdachte kwam naar eigen zeggen ook niet in de tuin waar verschillende soorten drugs en jerrycans met chemicaliën zijn aangetroffen. Deze verklaring van verdachte wordt niet door (technische) bewijsmiddelen weerlegd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte wetenschap heeft gehad van de harddrugs, de stoffen en voorwerpen die in slaapkamer 2, de auto van medeverdachte [medeverdachte] en in de tuin zijn aangetroffen. De rechtbank acht de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de genoemde softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van de drugs en dat zij de beschikkingsmacht over die drugs had. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat een bewoner geacht wordt te weten welke goederen er zich in zijn of haar woning bevinden en dat de bewoner verantwoordelijk is voor de in die woning aanwezige goederen, tenzij er omstandigheden aannemelijk worden waaruit voortvloeit dat dit anders is.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de woonkamer onder de eettafel in twee bakken hasj en hennep is gevonden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij deze bakken heeft gezien. Medeverdachte [medeverdachte] heeft als getuige op de zitting verklaard dat verdachte in de woonkamer kwam. Gelet op de plaats waar de hasj en hennep is gevonden, de verklaring van [medeverdachte] en het feit dat verdachte samen met [medeverdachte] als bewoner van de woning kan worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte over de hasj en hennep die is aangetroffen de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij geen wetenschap van de hasj en hennep heeft gehad. De rechtbank acht die verklaring van verdachte niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende. De verbalisanten die op 23 juli 2024 de woning hebben doorzocht, roken bij binnenkomst direct een hennepgeur. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij weet hoe marihuana ruikt omdat ze het herkent uit het centrum. Ook wist zij dat medeverdachte [medeverdachte] eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten en daar ook voor was gedetineerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de hasj en hennep, nu zij in de woonkamer kwam waar de drugs is aangetroffen.
Gezien het genoemde uitgangspunt en gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat vast dat verdachte [medeverdachte] de hasj en hennep bewust aanwezig heeft gehad en daarover heeft kunnen beschikken. De rechtbank acht het medeplegen bewezen, omdat medeverdachte [medeverdachte] eveneens bewoner is van de woning, de hasj en hennep in de woonkamer in het zicht lagen en vanwege de hennepgeur die in de woonkamer hing. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 23 juli 2024 te Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 15.690 gram hasj en 3.930 gram hennep, zijnde hasj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 dagen, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf van 130 uren, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 15.690 gram hasj en 3.930 gram hennep tezamen en in vereniging met een ander. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien leert de ervaring dat de handel in drugs allerlei vormen van andere criminaliteit meebrengt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 oktober 2024. Uit dit advies blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering zag voor de huidige verdenking stabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Momenteel lijkt er instabiliteit te zijn op bepaalde leefgebieden, maar dit lijkt pas na de huidige verdenking te zijn ontstaan waardoor de reclassering geen directe risicofactoren ziet. De reclassering ziet geen noodzaak voor interventies omdat deze niet bijdragen aan het verminderen van recidive. Verdachte lijkt goed ingebed in de hulpverlening binnen het vrijwillig kader en zij lijkt voldoende zelfstandig en zelfredzaam om haar leven te stabiliseren.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op straffen die voor soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte een beperkte rol lijkt te hebben gehad met betrekking tot het bewezen verklaarde feit. Als gevolg van het onderhavige strafbare feit is verdachte haar huis en baan bij het bejaardentehuis kwijtgeraakt, heeft zij problemen bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en heeft zij psychiatrische hulp gezocht. Gelet op wat hiervoor is overwogen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van een onvoorwaardelijke straf geen redelijk strafdoel meer wordt gediend. Daarom zal de rechtbank aan verdachte, met name vanuit het oogpunt van normbevestiging, een taakstraf opleggen voor de duur van 130 uren, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. In het licht van de overweging omtrent het strafdoel in de specifieke situatie van verdachte in geheel voorwaardelijke zin.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
130 (honderddertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
65 (vijfenzestig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2024.