ECLI:NL:RBAMS:2024:6903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13-155174-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot opgeëiste persoon uit Polen

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980, die momenteel gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft eerder op 9 juli 2024 de behandeling van het EAB gestart, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

In een eerdere tussenuitspraak op 23 juli 2024 oordeelde de rechtbank dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten vragen gesteld over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder de minimale persoonlijke ruimte en de mogelijkheid tot deelname aan activiteiten. De antwoorden van de Poolse autoriteiten gaven echter geen duidelijke garanties over de detentieomstandigheden, wat de rechtbank ertoe bracht te concluderen dat het gevaar voor schending van de grondrechten niet was weggenomen.

De rechtbank heeft besloten de beslissing over de overlevering aan te houden en een termijn van 30 dagen gesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. Indien er binnen deze termijn geen wijziging in de omstandigheden optreedt, zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 6 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak met 60 dagen heeft verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-155174-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 10 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2024 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in [naam PI] ,
verblijvende aan [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft eerst plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in
aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar. officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir advocaat in Breda en door een tolk in de
Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting van 9 juli 2024 de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 23 juli 2024
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 juli 2024 [3] het onderzoek heropend en geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand
regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de
opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Raadkamer 28 augustus 2024
De raadkamer heeft op 28 augustus 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Raadkamer 6 september 2024
De raadkamer heeft op 6 september 2024 het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 2 oktober 2024
De raadkamer heeft op 2 oktober 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 24 oktober 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Demir, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 23 juli 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, het onschuldverweer en de Poolse rechtstaat. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 23 juli 2024. De rechtbank heeft in die tussenuitspraak overwogen dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
In het kader van dit nadere onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 23 juli 2024 de volgende nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
“1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?”
Bij brief van 14 oktober 2024 hebben de Poolse autoriteiten deze vragen voor zover relevant als volgt beantwoord:
“Ad. 1 and 2, Ad. [opgeëiste persoon] will have opportunity to take participate in activities in remand prison which are organised by administration in remand prison. Participation in the activities is facultative. During that activities temporarily arrested is outside cell. Within prize according to organizational and order regulations execution temporary arrest- temporarily arrested could be rewarded by opportunity to extra walk and participation in physical activities ( article 221 the Executive Penal Code).
The convict enjoys the rest necessary for his health, in particular the right to at least an hour's walk and 8 hours of sleep per day.
Ad.3 and 4, Ad. E- Agreement to the telephone contact and visitation are always issued upon request and realised immeditely.
Ad. 2 C- Space in the cell, where temporrary arrested will be living, has at least 3 square meters.
(…)
Ad A. If it will be necessary [opgeëiste persoon] will stay in remand prison in Rzeszow.
(…)
Ad C- Cell size issues are regulated by the Executive Penal Code, which guarantee cell at least 3 square metres and at the same time, it allows to stay in a larger cell.”
Hierop zijn door het IRC op 21 oktober 2024 nogmaals aanvullende vragen gesteld:
“1. In your email of 14-10-2024, you state that mr [opgeëiste persoon] will be detained in a cell of at least 3 square meters. Is that including or excluding sanitary facilities?
2. Could you please specify how many hours mr [opgeëiste persoon] will be able to spend outside
his cell, if he is to partake in activities as well as taking his daily 1 hour walk?”
Bij brief van 22 oktober 2024 hebben de Poolse autoriteiten deze vragen voor zover relevant als volgt beantwoord:
“Ad 1.
The area of at least 3 square metres doesn’t include the sanitary part of the cell.
Ad. 2.
It is not possible to specifically indicate how many hours a suspect will be able to spend outside of his cell, with the exception of an hour-long walk. The additional amount of time allowed out of cell will depend on the suspect's comportment, whether is he a dangerous person, whether is he employed, and other individual factors relating to the suspect.”
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven en de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie geen gevaar tot een schending van artikel 4 van het Handvest meer bestaat. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – onder verwijzing naar de eerdergenoemde tussenuitspraak – van oordeel dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, welk gevaar ook concreet de opgeëiste persoon raakt. De aanvullende informatie van 14 en 22 oktober 2024 van de Poolse autoriteiten neemt het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon namelijk niet weg. Voor de opgeëiste persoon is immers niet meer dan 3 m2 persoonlijke ruimte gegarandeerd, terwijl geen duidelijke garanties zijn verstrekt ten aanzien van het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Uit de aanvullende informatie blijkt namelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen eenduidig antwoord kan geven, omdat het aantal activiteiten afhankelijk is van verschillende factoren. Nu op grond van de verstrekte informatie enkel kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in ieder geval iedere dag één uur per dag mag wandelen en verder onduidelijk is hoeveel tijd hij daarnaast dagelijks buiten zijn cel kan verblijven, is de rechtbank van oordeel dat het aangenomen algemene gevaar in de concrete situatie van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemene gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is gelet op voornoemde immers ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in de
Remand Prisonin Rzeszow.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering nog één laatste keer aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 6 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge het thans geldende artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet ontvankelijk worden verklaard.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
6 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste, derde en vijfde lid OLW