ECLI:NL:RBAMS:2024:6865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
13/174907-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en poging tot zware mishandeling op het Rembrandtplein in Amsterdam

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juli 2023 samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers op het Rembrandtplein in Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zonder enige aanleiding fors geweld hebben gebruikt tegen de slachtoffers, waarbij de verdachte meerdere klappen heeft uitgedeeld en ook een omstander heeft mishandeld door deze te duwen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk geweld en poging tot zware mishandeling, en heeft hem een gevangenisstraf van 192 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 150 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/174907-23
Parketnummers vorderingen: 16/095803-20 en 16/157796-21
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2001,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Waaijer, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ), [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) en [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ), en wat door [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] op de zitting naar voren is gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – van beschuldigd dat hij op 14 juli 2023 in Amsterdam:
samen met een of meer anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] ;
samen met een of meer anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een of meer anderen mishandelen van [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] ;
samen met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij 1] heeft mishandeld;
[slachtoffer] heeft mishandeld.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en [benadeelde partij 2] (feit 1), omdat medeverdachte [medeverdachte] geen significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen en er dus geen sprake was van het gezamenlijk plegen van geweld. Openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 3] kan wel worden bewezen.
Ook kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] (feit 2, primair). De
flying kicktegen het gezicht van [benadeelde partij 3] en de vuistslag tegen het gezicht van [benadeelde partij 2] brengen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee en verdachte heeft die kans bewust aanvaard. Verdachte moet worden vrijgesproken van de overige geweldshandelingen, omdat die geweldshandelingen niet leiden tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verder is ook geen sprake van medeplegen
,omdat niet kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De mishandeling van [benadeelde partij 1] (feit 3) en [slachtoffer] (feit 4) kunnen ook worden bewezen, maar verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de mishandeling van [benadeelde partij 1] .
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich voor wat betreft de openlijke geweldpleging van [slachtoffer] en [benadeelde partij 2] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en vindt dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken (feit 1).
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (feit 2, primair) heeft hij het volgende aangevoerd. Op grond van de beelden kan niet worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde partij 3] in het gezicht heeft getrapt, omdat de beelden eindigen voordat het moment van de impact van de trap zichtbaar is. Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en op een nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van feit 3 en feit 4.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lopen vanuit verschillende richtingen naar het midden van het Rembrandtplein en voegen zich bij elkaar. Medeverdachte [medeverdachte] trekt, voordat zij zich bij elkaar voegen, zijn capuchon ver over zijn gezicht. Verdachte en de medeverdachte benaderen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vanuit hun rug en beginnen, als zij eenmaal voor hen staan, met vechten. Er ontstaat een twee tegen twee situatie, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte verschillende geweldshandelingen plegen tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] die zich daartegen proberen te verweren. Zo deelt verdachte als eerste forse klappen uit aan [benadeelde partij 2] . Daarna plegen verdachte en de medeverdachte verschillende geweldshandelingen. Verdachte slaat [benadeelde partij 2] meerdere keren tegen het hoofd en het lichaam. Ook schopt verdachte [benadeelde partij 2] tegen zijn knieën, waardoor hij ten val komt. Daarna schopt verdachte met kracht tegen het hoofd of het bovenlichaam van [benadeelde partij 2] . Een omstander, [slachtoffer] , probeert tussen verdachte en [benadeelde partij 2] te komen. Verdachte geeft [slachtoffer] een duw tegen haar lichaam, waardoor zij ten val komt. Hierna gaat verdachte door met het plegen van geweld tegen [benadeelde partij 2] . Tegelijkertijd slaat medeverdachte [medeverdachte] met kracht tegen het gezicht en lichaam van [benadeelde partij 3] . Op een gegeven moment richt verdachte zich op de medeverdachte [medeverdachte] en [benadeelde partij 3] . Hij rent richting [benadeelde partij 3] , die door medeverdachte [medeverdachte] is opgetild en met een heupworp op een bankje is gegooid, en trapt hem met kracht en gestrekt been (een zogeheten
flying kick) op het gezicht. Hierna rennen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] weg en duwt verdachte een voorbijfietsende man, [benadeelde partij 1] , met twee handen tegen zijn lichaam. Door de duw van verdachte komt [benadeelde partij 1] met zijn fiets ten val. [benadeelde partij 1] en [slachtoffer] hebben verklaard dat zij pijn voelden op de plek waar zij zijn geduwd.
3.3.2.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging en partiële vrijspraak [slachtoffer] (feit 1)
Op basis van de genoemde feiten en omstandigheden is bewezen dat verdachte samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet nodig dat verdachte alle ten laste gelegde geweldshandelingen zelf heeft gepleegd. Voldoende is dat kan worden vastgesteld dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het samen met de medeverdachte van achteren benaderen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en het samen tegelijk uitoefenen van geweld op [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] de vereiste bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft ook opzet gehad op het samen met de medeverdachte plegen van openlijk geweld. Uit genoemde omstandigheden blijkt duidelijk dat sprake was van een gerichte actie jegens [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Niet is bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen openlijk geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] . Het plan van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] was gericht op het plegen van geweld tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en niet ook op het plegen van geweld tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] is een omstander, die ongelukkigerwijs en ongepland in het geweld betrokken is geraakt. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het samen met een ander openlijk geweld plegen tegen [slachtoffer] . Hierna, onder 3.3.4. komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling van [slachtoffer] door verdachte.
3.3.3.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (feit 2)
De rechtbank is verder van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachten ook een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] opleveren. Het geweld is niet bij een enkele klap of trap gebleven. Verdachte heeft beide aangevers met kracht tegen het hoofd of het bovenlichaam geschopt. Zelfs op het moment dat [benadeelde partij 2] op de grond ligt en [benadeelde partij 3] op een bankje is gegooid met een heupworp, gaat verdachte door met het plegen van geweld. Het hoofd en bovenlichaam zijn plekken waar zich (vele) vitale en kwetsbare organen bevinden. Door hard en ongecontroleerd meerdere keren op die plekken in te slaan en te schoppen, is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen kan worden aangenomen dat verdachten die kans ook hebben aanvaard. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
De rechtbank acht ook bewezen dat er sprake is van medeplegen. Door als een front aangevers te benaderen en geweld tegen beide aangevers te plegen hebben verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust samengewerkt. Zij hebben opzet gehad op het medeplegen, net als op het plegen van de geweldshandelingen die door henzelf en door de ander zijn gepleegd. Net als ten aanzien van de openlijke geweldpleging is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een duidelijk plan tussen verdachte en de medeverdachte om samen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] aan te vallen, waarbij de rollen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de uitvoering van de geweldshandelingen inwisselbaar zijn geweest.
3.3.4.
Bewezenverklaring mishandeling [benadeelde partij 1] (feit 3)
De rechtbank merkt het duwen tegen het lichaam van [benadeelde partij 1] als (opzettelijk) mishandelen aan. Verdachte geeft in zijn vlucht van het geweld tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] met beide handen een duw tegen [benadeelde partij 1] , die toevalligerwijs nabij de vluchtroute van verdachte lijkt te fietsen. [benadeelde partij 1] heeft pijn ervaren door de duw en is daardoor met zijn fiets omgevallen. Door zo hard te duwen heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] ten val zou komen en letsel zou oplopen. Verdachte heeft daarom op zijn minst genomen voorwaardelijke opzet gehad op het mishandelen van [benadeelde partij 1] .
Niet bewezen is dat verdachte [benadeelde partij 1] ook tegen de borst, het gezicht of het lichaam heeft geslagen of geschopt. Van deze ten laste gelegde onderdelen wordt verdachte vrijgesproken.
3.3.5.
Bewezenverklaring mishandeling [slachtoffer] (feit 4)
Het duwen tegen het lichaam van [slachtoffer] als (opzettelijk) mishandelen kan worden aangemerkt. Ook [slachtoffer] is door de duw van verdachte gevallen en heeft daardoor pijn ervaren. Verdachte heeft door zo hard te duwen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door de duw zou vallen en letsel op zou lopen. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op het mishandelen van [slachtoffer] .
De rechtbank acht onvoldoende wettig overtuigend bewijs voorhanden voor het slaan tegen het lichaam van [slachtoffer] . Van deze ten laste gelegde onderdelen wordt verdachte vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 14 juli 2023 te Amsterdam openlijk, te weten, op het Rembrandtplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door:
- die [benadeelde partij 2] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan/stompen en tegen het lichaam te schoppen en
- die [benadeelde partij 3] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan/stompen en in het gezicht/tegen het hoofd te schoppen en op te tillen en met kracht op de grond te gooien;
2, primair.op 14 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- die [benadeelde partij 2] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en tegen het lichaam heeft geschopt en
- die [benadeelde partij 3] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en in het gezicht/tegen het hoofd heeft geschopt en die [benadeelde partij 3] heeft opgetild en met kracht op de grond heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.op 14 juli 2023 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] met kracht tegen het lichaam te duwen;
4.op 14 juli 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en dat verdachte moet worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden, die door de reclassering zijn geadviseerd, worden verbonden en deze moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard vanwege het risico op herhaling van geweld. Daarnaast moet verdachte worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf, maar heeft benadrukt dat verdachte een andere weg is ingeslagen en iets van zijn leven wil maken. Verdachte heeft aangegeven dat hij graag een opleiding tot schilder wil gaan volgen. Ook is hij bereid aan de voorwaarden mee te werken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen en poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Hij heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] op het Rembrandtplein zonder aanleiding fors geweld gebruikt tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Ook toen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] al nagenoeg weerloos op de grond en op een bankje lagen, is verdachte samen met de medeverdachte doorgegaan met het uitoefenen van geweld. Daarnaast heeft verdachte [benadeelde partij 1] en [slachtoffer] mishandeld door hen te duwen. Dit terwijl [slachtoffer] verdachte probeerde te stoppen en [benadeelde partij 1] helemaal niets met het incident te maken had. Zij zijn allebei door de duwen van verdachte ten val gekomen. Het gaat om zinloos (uitgaans)geweld dat onder invloed van alcohol is gepleegd. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Dit zijn ernstige feiten die met name voor de slachtoffers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] – blijkens de toelichting op de door hen ingediende vordering tot schadevergoeding – ook (ernstige) gevolgen teweeg hebben gebracht. Het is daarbij een kwestie van geluk geweest dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet nóg ernstiger letsel hebben overgehouden aan het geweld. Ook is op de camerabeelden te zien dat nietsvermoedend uitgaanspubliek op het Rembrandtplein, onvrijwillig getuige zijn geweest van het handelen van verdachte. Hierdoor heeft verdachte niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor hen een onveilige situatie gecreëerd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte al meerdere keren voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 19 september 2024 over verdachte. Hieruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon. Het risico op recidive en letsel wordt als gemiddeld ingeschat. Het middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren ziet de reclassering als direct delictgerelateerd. In het kader van het lopende toezicht (schorsing van de voorlopige hechtenis) woont verdachte sinds 29 augustus 2024 bij [naam instelling] , een begeleid wonen instantie van het Leger des Heils in [woonplaats verdachte] . Ook is hij sinds eind mei 2024 bij Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) Inforsa in [woonplaats verdachte] in behandeling. Verder staat hij onder bewind en is hij sinds 19 augustus 2024 gestopt met het roken van cannabis. Sinds zijn abstinentie is verdachte zich meer gaan richten op zijn geloof. Zijn familie en zijn geloof ziet de reclassering als beschermende factoren. Na een moeizame start, lijkt verdachte nu wel gemotiveerd om het ingezette traject voort te zetten en komt hij zijn afspraken over het algemeen goed na. Verdachte ervaart het lopende toezicht als prettig en helpend. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de reclassering niet wenselijk, omdat dit de doorgang van de reeds lopende behandeling bij FAZ Inforsa zal belemmeren. Ook zal hij dan mogelijk zijn woonplek bij [naam instelling] verliezen. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, volgen van een opleiding, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Volwassenenstrafrecht
Omdat verdachte al wel 18 maar nog geen 24 jaar is, moet in beginsel volgens de wet aan hem een straf uit het jeugdstrafrecht worden opgelegd, ondanks dat hij meerderjarig is, als daar aanleiding voor is. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte al hulpverlening krijgt binnen een volwassen kader. Het omzetten van de hulpverlening binnen een jeugdig kader, zou mogelijk averechts werken. Gelet hierop en omdat verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar lijkt te zijn, vindt de rechtbank dat het volwassenenstrafrecht op verdachte moet worden toegepast.
De LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de LOVS oriëntatiepunten). Voor zware mishandeling is het uitgangspunt zeven maanden gevangenisstraf. Bij een poging gaat daar doorgaans nog een derde vanaf. De oriëntatiepunten voor mishandeling zonder letsel wijzen op een geldboete van € 500,-.
De straf
De geweldshandelingen van feit 1 en feit 2 kwalificeren zowel als openlijke geweldpleging tegen personen als poging tot zware mishandeling. De wet spreekt dan van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de rechtbank de straf baseert op de gedraging zelf en beide bewezen verklaarde feiten niet optelt in het bepalen van de hoogte van de straf.
De rechtbank overweegt dat vanwege de ernst van de geweldshandelingen tegen meerdere personen en de genoemde oriëntatiepunten een gevangenisstraf van ongeveer zes maanden passend zou zijn geweest.
De rechtbank ziet echter aanleiding om verdachte niet opnieuw de gevangenis in te sturen. De rechtbank houdt hierbij sterk rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en dat verdachte gemotiveerd lijkt te zijn om zijn leven te beteren. Een langere, onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan zijn voorarrest zal een negatieve invloed hebben op de positieve wending die verdachte aan zijn leven wil geven en al heeft gegeven.
De ernst van de feiten maakt wel dat de rechtbank het nodig vindt om – naast de tijd dat verdachte al heeft vastgezeten in voorarrest – nog een taakstraf op te leggen.
Het baart de rechtbank ook zorgen dat verdachte, hoewel hij zich schuldbewust heeft getoond, niet goed kon aangeven waarom hij opnieuw tot het plegen van geweldsdelicten is overgegaan. Blijkbaar hebben de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraffen hem er niet van weerhouden om opnieuw dezelfde fout te maken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Het voorwaardelijke deel omvat oplegging van de door de reclassering in het rapport van 19 september 2024 geadviseerde bijzondere voorwaarden, omdat het herhalingsgevaar door de reclassering als gemiddeld wordt ingeschat en de rechtbank van oordeel is dat het herhalingsgevaar met de bijzondere voorwaarden kan en moet worden ingeperkt. Dat verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf krijgt opgelegd, moet hij zien als allerlaatste kans. Gaat hij opnieuw in de fout, dan weet hij dat daar direct consequenties aan verbonden kunnen worden; niet alleen kan hij dan een nieuwe straf verwachten hij zal dan ook het voorwaardelijk deel van deze straf moeten ondergaan.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen: een gevangenisstraf van 192 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Ook houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Dit gezien het delictpatroon, waarin verdachte vaker voor agressie- en geweldsdelicten is veroordeeld. Het is van belang dat verdachte hiervoor behandeling krijgt om te voorkomen dat hij wederom vervalt in delictgedrag. Daarin ziet de rechtbank reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.
Ook zal het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.

8.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 350,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 1] heeft zijn (psychisch) onbehagen in het schadevergoedingsformulier naar voren gebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat zijn vordering niet is onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat psychische schade is ontstaan. Gelet hierop kan [benadeelde partij 1] niet in zijn vordering worden ontvangen. De behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. [benadeelde partij 1] en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen, tot op heden begroot op nihil.
8.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 9.510,39 aan schadevergoeding‬, bestaande uit € 8.960,39 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de aanvulling op de vordering heeft [benadeelde partij 2] gesteld dat zijn tanden steeds afbreken. De tandarts heeft aangegeven dat een permanente oplossing, te weten het plaatsen van facings, € 1.850,- tot € 1.950,- zou kosten. Dit zou drie tot vier keer in zijn leven vervangen moeten worden. De rechtbank gaat er bij de totale hoogte van de vordering daarom vanuit dat [benadeelde partij 2] vier keer € 1.950,- heeft gevorderd aan begrotingskosten voor het plaatsen van facings.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van zijn vordering aan vergoeding van materiële, te weten een bedrag van € 8.541,-. [benadeelde partij 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat de vordering van (toekomstige) kosten voor het plaatsen van facings (vier keer € 1.950,-) rechtstreekse schade is. Ook de vordering ten aanzien van het horloge (€ 351,-) en de trui (€ 390,-) zijn onvoldoende onderbouwd. Het is niet vast te stellen of de trui die staat afgebeeld in de bijlage bij de vordering dezelfde trui betreft die [benadeelde partij 2] aan had op 14 juli 2023. Hetzelfde geldt voor het horloge. Ook daar is niet vast te stellen of hij dit horloge droeg en dat het is beschadigd op die dag.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Een deel van de schadeposten zijn niet betwist. Het gaat om de schadeposten die te maken hebben met de reeds herstelde schade aan de tanden (€ 43,51 kosten orthodontist, € 204,81 kosten tandarts en € 171,07 herstel tanden). Dit deel van de gevorderde schadevergoeding, in totaal € 419,39 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank wijst het bedrag aan vergoeding de trui (€ 390,-) toe. Uit het dossier blijkt voldoende dat de beschadigde trui rechtstreekse schade is, die is ontstaan door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] op de zitting toegelicht dat de trui die in de bijlage van de vordering is afgebeeld hetzelfde merk heeft als de trui die te zien is op de foto in het dossier op pagina 5 van het aanvullend procesdossier. De rechtbank vindt daarom dat voldoende is onderbouwd dat dit dezelfde trui betreft.
Het bedrag aan vergoeding van de kosten voor het eenmaal plaatsen van facings wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.850,-. De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] voldoende heeft onderbouwd dat het plaatsen van facings noodzakelijk is voor een permanente oplossing van zijn afgebroken tanden. Uit de toelichting op de vordering blijkt namelijk dat hij drie keer zijn tanden provisorisch heeft moeten laten repareren, vanwege belasting op deze voortanden. De tandarts heeft uiteengezet dat de schade dermate groot is dat het plaatsen van facings geïndiceerd is. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat dit schade is die rechtstreeks door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is ontstaan. De rechtbank gaat bij het toegewezen bedrag uit van € 100,- aan kosten voor een beschermplaat en € 1.750,- aan kosten voor plaatsen van de facings.
In het overige deel van zijn vordering aan vergoeding van toekomstige kosten voor het plaatsen van facings (€ 5.950,-), zal [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk worden verklaard. De reden hiervoor is dat dit om mogelijk toekomstige schade gaat, waarvan nog onzeker is of die geleden zal worden, wanneer die precies aan de orde is en wat dat in de toekomst zal kosten. In die zin gaat het hier om een vordering die nog niet opeisbaar is.
[benadeelde partij 2] wordt ook niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering aan vergoeding voor het horloge (€ 351,-). Dit deel van de vordering is, gelet op de gemotiveerde betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Immateriële schade
[benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit deel van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.209,39, bestaande uit € 2.659,39 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige (€ 5.950,- toekomstige kosten facings en € 351,- kosten horloge) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
Het toegewezen deel van de vordering wordt hoofdelijk toegewezen, omdat hij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
8.3.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 615,- aan schadevergoeding, bestaande uit € 65,- aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering van € 65,- aan vergoeding van materiële schade, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De kosten voor het repareren van het horloge lijkt een pro forma nota te zijn en is van bijna drie maanden later. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van € 550,- aan vergoeding van immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 3] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Dit is door de raadsman ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel, anders dan de raadsman heeft bepleit, dat de vordering voldoende is onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 3] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van € 615,- toewijzen. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 3] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen, omdat hij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.

9.Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/095803-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 november 2020 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 29 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/157796-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 februari 2022 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Daarnaast bevindt zich ten aanzien van beide vorderingen bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vorderingen tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijke opgelegde taakstraffen kunnen worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijden dienen te worden verlengd, omdat verdachte gemotiveerd is om met zijn leven een andere weg in te slaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de in zaak met parketnummer 16/095803-20 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 50 uren, en de in de zaak met parketnummer 16/157796-21 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 30 uren, te gelasten. De rechtbank zal de proeftijd niet verlengen, zoals door de raadsman is verzocht, omdat verdachte voldoende kansen heeft gekregen en desondanks opnieuw geweldsdelicten heeft gepleegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

en

-
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
-
telkens: mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
192 (honderdtweeënnegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa [woonplaats verdachte] op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan de reeds ingezette en lopende behandeling bij FAZ Inforsa in [woonplaats verdachte] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling en begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Volgen van opleiding
Veroordeelde volgt een nader te bepalen opleiding bij nader te bepalen school/instelling.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 3.209,39 (drieduizend tweehonderdnegen euro en negenendertig eurocent), bestaande uit € 2659,39 (tweeduizend zeshonderdnegenenvijftig euro en negenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 550 (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (€ 5.950,- kosten facings en € 351,- kosten horloge) niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat € 3.209,39 (drieduizend tweehonderdnegen euro en negenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of
zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 615,- (zeshonderdvijftien euro), bestaande uit € 65,- (vijfenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 615,- (zeshonderdvijftien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of
zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 5 november 2020, zijnde een taakstraf van 50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 11 februari 2022, zijnde een taakstraf van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2024.