8.2.Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 9.510,39 aan schadevergoeding, bestaande uit € 8.960,39 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de aanvulling op de vordering heeft [benadeelde partij 2] gesteld dat zijn tanden steeds afbreken. De tandarts heeft aangegeven dat een permanente oplossing, te weten het plaatsen van facings, € 1.850,- tot € 1.950,- zou kosten. Dit zou drie tot vier keer in zijn leven vervangen moeten worden. De rechtbank gaat er bij de totale hoogte van de vordering daarom vanuit dat [benadeelde partij 2] vier keer € 1.950,- heeft gevorderd aan begrotingskosten voor het plaatsen van facings.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van zijn vordering aan vergoeding van materiële, te weten een bedrag van € 8.541,-. [benadeelde partij 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat de vordering van (toekomstige) kosten voor het plaatsen van facings (vier keer € 1.950,-) rechtstreekse schade is. Ook de vordering ten aanzien van het horloge (€ 351,-) en de trui (€ 390,-) zijn onvoldoende onderbouwd. Het is niet vast te stellen of de trui die staat afgebeeld in de bijlage bij de vordering dezelfde trui betreft die [benadeelde partij 2] aan had op 14 juli 2023. Hetzelfde geldt voor het horloge. Ook daar is niet vast te stellen of hij dit horloge droeg en dat het is beschadigd op die dag.
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Een deel van de schadeposten zijn niet betwist. Het gaat om de schadeposten die te maken hebben met de reeds herstelde schade aan de tanden (€ 43,51 kosten orthodontist, € 204,81 kosten tandarts en € 171,07 herstel tanden). Dit deel van de gevorderde schadevergoeding, in totaal € 419,39 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank wijst het bedrag aan vergoeding de trui (€ 390,-) toe. Uit het dossier blijkt voldoende dat de beschadigde trui rechtstreekse schade is, die is ontstaan door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] op de zitting toegelicht dat de trui die in de bijlage van de vordering is afgebeeld hetzelfde merk heeft als de trui die te zien is op de foto in het dossier op pagina 5 van het aanvullend procesdossier. De rechtbank vindt daarom dat voldoende is onderbouwd dat dit dezelfde trui betreft.
Het bedrag aan vergoeding van de kosten voor het eenmaal plaatsen van facings wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.850,-. De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] voldoende heeft onderbouwd dat het plaatsen van facings noodzakelijk is voor een permanente oplossing van zijn afgebroken tanden. Uit de toelichting op de vordering blijkt namelijk dat hij drie keer zijn tanden provisorisch heeft moeten laten repareren, vanwege belasting op deze voortanden. De tandarts heeft uiteengezet dat de schade dermate groot is dat het plaatsen van facings geïndiceerd is. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat dit schade is die rechtstreeks door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is ontstaan. De rechtbank gaat bij het toegewezen bedrag uit van € 100,- aan kosten voor een beschermplaat en € 1.750,- aan kosten voor plaatsen van de facings.
In het overige deel van zijn vordering aan vergoeding van toekomstige kosten voor het plaatsen van facings (€ 5.950,-), zal [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk worden verklaard. De reden hiervoor is dat dit om mogelijk toekomstige schade gaat, waarvan nog onzeker is of die geleden zal worden, wanneer die precies aan de orde is en wat dat in de toekomst zal kosten. In die zin gaat het hier om een vordering die nog niet opeisbaar is.
[benadeelde partij 2] wordt ook niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering aan vergoeding voor het horloge (€ 351,-). Dit deel van de vordering is, gelet op de gemotiveerde betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Immateriële schade
[benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit deel van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.209,39, bestaande uit € 2.659,39 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige (€ 5.950,- toekomstige kosten facings en € 351,- kosten horloge) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
Het toegewezen deel van de vordering wordt hoofdelijk toegewezen, omdat hij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.