ECLI:NL:RBAMS:2024:6864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
13/087603-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging in supermarkt met messen

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2023 in een Albert Heijn in Amsterdam met twee grote messen twee slachtoffers heeft geprobeerd te mishandelen. De verdachte heeft daadwerkelijk verwondingen toegebracht aan beide slachtoffers, waaronder een steekwond in het bovenbeen van het eerste slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder een eerdere aanval op de verdachte door een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, zoals door de reclassering geadviseerd. De verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar is wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling van het eerste slachtoffer en bedreiging van een winkelmedewerker. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers en de omstanders meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/087603-23
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), en van hetgeen zij tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij op 29 maart 2023 in Amsterdam met een mes in het been van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gestoken. Dit is ten laste gelegd als:
1. Primair poging tot doodslag. Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling. Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
Daarnaast wordt hij er ook van beschuldigd dat hij daaraan voorafgaand op diezelfde dag in Amsterdam met een mes in de hand van [benadeelde partij] heeft gestoken en [benadeelde partij] heeft bedreigd door met een mes zwaaiende of stekende bewegingen naar haar te maken en daarbij te hebben geroepen: “Ga aan de kant!”. Dit is ten laste gelegd als:
2. Primair poging tot zware mishandeling. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling;
3. bedreiging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag op [slachtoffer] (feit 1, primair) kan worden bewezen. Verdachte heeft met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] gestoken. Hierdoor had hij een slagader kunnen raken. Door in zo’n boze, wilde en ongecontroleerde toestand met een groot mes in een been te steken, heeft verdachte de kans op een slagaderlijke bloeding op de koop toegenomen. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad.
Verder vindt de officier van justitie dat poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] (feit 2) kan worden bewezen. Verdachte zwaait met een groot mes in de buurt van [benadeelde partij] , terwijl zij hem probeert tegen te houden. Hij heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zou raken. [benadeelde partij] heeft hierdoor ook een snijwond in haar hand opgelopen. In een hand zitten veel spieren en pezen die beschadigd hadden kunnen raken met mogelijk zwaar letsel tot gevolg.
Verdachte moet van de bedreiging van [benadeelde partij] (feit 3) worden vrijgesproken. Verdachte heeft op de zitting verklaard beide messen in zijn rechterhand te hebben gepakt, zodat hij met zijn linkerhand de mensen kon wegduwen om bij het latere slachtoffer te komen, wat past bij de beelden van het incident. Daarmee vindt de officier van justitie niet bewezen dat verdachte bij de woorden ‘aan de kant’ ook met de messen heeft gedreigd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat poging tot doodslag op [slachtoffer] (feit 1, primair) niet kan worden bewezen, omdat het dossier geen concrete informatie bevat over het letsel. Om die reden kan niet worden bewezen dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer] zou overlijden. Ook de zware mishandeling (feit 1, subsidiair) kan niet worden bewezen. Over de diepte van de wond, de noodzaak tot medisch ingrijpen en het herstel is niets bekend, zodat niet kan worden vastgesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling (feit 1, meer subsidiair) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging vindt verder dat de poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [benadeelde partij] (feit 2, primair en subsidiair) niet kunnen worden bewezen, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de snee in de hand van [benadeelde partij] door het mes van verdachte is veroorzaakt. Hij stelt zich op het standpunt dat op de camerabeelden is te zien dat [benadeelde partij] met haar hand een scherpe rand van een schap raakt en daar haar hand aan heeft opengehaald.
De bedreiging van [benadeelde partij] (feit 3) kan volgens de verdediging ook niet worden bewezen, omdat verdachte geen opzet had op de bedreiging. Daarnaast is er onvoldoende verband tussen ‘het zwaaien’ en de geuite bewoordingen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling poging zware mishandeling [slachtoffer] (feit 1)
Bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Van poging tot doodslag en zware mishandeling wordt verdachte vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Op 29 maart 2023 krijgen verbalisanten een melding om naar het [adres 2] te gaan. In de Albert Heijn treffen zij [slachtoffer] met een steekwond van ongeveer twintig centimeter in zijn bovenbeen. Hij ligt in een grote plas bloed en heeft een riem om zijn linkerbovenbeen als tourniquet. Eén van de verbalisanten legt daarna ook een echt tourniquet aan. De verbalisant die de beelden heeft beschreven, ziet dat verdachte met het mes stekende bewegingen maakt in de richting van [slachtoffer] en dat het mes het been van [slachtoffer] raakt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] heeft gestoken. [slachtoffer] is na het steekincident overgebracht naar het ziekenhuis. Op 18 april 2023 en 21 augustus 2023 verklaart [slachtoffer] dat hij nog last heeft van zijn wond op zijn been en moeilijk loopt. Van de messen zijn foto’s in het dossier opgenomen. Op één van deze foto’s is één van de messen naast een liniaal afgebeeld, waarvan af te lezen is dat het snijvlak van het mes 20 centimeter lang is.
Bewijsoverweging
De rechtbank trekt uit genoemde feiten en omstandigheden de conclusie dat verdachte met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie in het dossier echter niet vaststellen of verdachte daarmee een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Er zijn wel aanwijzingen in het dossier dat het letsel ernstig is geweest en dat [slachtoffer] veel bloed verloren heeft, maar objectieve medische informatie over de aard en de ernst van het letsel ontbreekt. Of er daadwerkelijk een slagaderlijke bloeding is geweest, of dat de kans daarop aanmerkelijk was, valt op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin de verbalisant zijn waarneming van het letsel beschrijft is daarvoor onvoldoende. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag.
Om dezelfde reden wordt verdachte ook vrijgesproken van zware mishandeling. Behalve dat objectieve medische informatie over de aard en ernst van het letsel ontbreekt, valt uit het dossier evenmin op te maken wat de aard is geweest van medisch ingrijpen en wat het uitzicht op al dan niet volledig herstel is. Dat er sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kan de rechtbank daarom niet vaststellen.
De rechtbank stelt wel vast dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daartoe is redengevend dat verdachte heeft gestoken met een groot mes in het bovenbeen. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zeer ernstig c.q. blijvend letsel in het leven geroepen. Verdachte heeft [slachtoffer] bewust op deze manier aangevallen en daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans op zwaar letsel aanvaard.
3.3.2.
Veroordeling poging zware mishandeling [benadeelde partij] (feit 2) en bedreiging (feit 3)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Uit de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden volgt dat verdachte met volle vaart met twee messen in zijn hand door het gangpad van Albert Heijn rent in de richting van verschillende omstanders en [benadeelde partij] . Te zien is dat verdachte recht op [benadeelde partij] afrent met de twee messen in zijn hand. Als hij haar nadert, steekt hij de hand waarmee hij de messen vasthoudt in de lucht en duwt haar met de messen in zijn hand opzij. Daarbij raakt hij met de hand (waarin hij de messen vasthoudt) de rug van [benadeelde partij] . Vervolgens passeert hij [benadeelde partij] die hem samen met nog andere omstanders probeert tegen te houden. Nadat verdachte [benadeelde partij] is gepasseerd ontstaat er voor een schap een worsteling tussen verdachte en een man met een grijze jas. De man met de grijze jas probeert verdachte tegen te houden en pakt verdachte vast. Verdachte probeert dan opnieuw om los te komen. [benadeelde partij] staat naast verdachte en het schap. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte één van de messen in zijn rechterhand vasthoudt en daarmee aan het rondzwaaien is. Ook is te zien dat de binnenkant van de linkerhand van [benadeelde partij] tegen het mes aankomt, waarna zij haar hand snel wegtrekt en zij naar haar hand kijkt.
Aangever [benadeelde partij] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte wilde bewegingen maakte. Verdachte schreeuwde: “Ga aan de kant!” en maakte direct daarna stekende bewegingen naar haar. Hierna voelde zij haar linkerhand branden en zag zij bloed op haar duimbasis. In het dossier bevinden zich foto’s van de linkerhand van [benadeelde partij] . Op de binnenkant van de linkerhand van [benadeelde partij] is letsel te zien.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. Verdachte heeft met een groot mes op een ongecontroleerde manier en in een door hem gecreëerde chaotische situatie wild om zich heen gezwaaid. Terwijl verdachte dit deed, probeerde hij los te komen van de omstanders die hem probeerden tegen te houden. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke gecreëerd dat hij iemand zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het steken met een mes van dat formaat kan immers tot zeer ernstige verwondingen leiden. Op basis van de eigen waarneming van de rechtbank van de beelden en de foto’s van het letsel stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij] ook daadwerkelijk is verwond door de stekende en zwaaiende bewegingen van verdachte met het mes. Dat het bij betrekkelijk licht letsel is gebleven, neemt niet weg dat er wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Die kans heeft verdachte met zijn handelen ook bewust aanvaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel aan de linkerhand van [benadeelde partij] is ontstaan doordat [benadeelde partij] met haar hand tegen een scherpe rand van een schap aan is gekomen. De rechtbank verwerpt dit verweer. De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden sluit dit alternatieve scenario uit.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank stelt voorop dat de gedragingen van verdachte onmiskenbaar een bedreigende strekking hebben. De rechtbank weegt de context waarin dit incident zich heeft voorgedaan ook mee, namelijk dat verdachte met enige vaart en met messen in zijn hand op [benadeelde partij] af komt rennen in een relatief nauw gangpad in een supermarkt. Daarbij was voor [benadeelde partij] duidelijk dat verdachte de messen wilde gaan gebruiken, zij wilde dat voorkomen en probeerde hem tegen te houden. Mede doordat verdachte daarbij ”Ga aan de kant!” heeft geschreeuwd, kon objectief gezien bij [benadeelde partij] de redelijke vrees ontstaan dat haar leven gevaar liep of dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte leek zich immers door niets of niemand te laten tegenhouden, hetgeen beangstigend moet zijn geweest voor [benadeelde partij] . Uit de aard van de gedraging in combinatie met de strekking van de geuite woorden volgt dat verdachte ook opzet heeft gehad op de bedreiging van [benadeelde partij] .
Conclusie:
Bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling (feit 2) en bedreiging (feit 3).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1, meer subsidiair.op 29 maart 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in het been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, primair.op 29 maart 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de hand van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.op 29 maart 2023 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Ga aan de kant" en door met een mes een stekende of zwaaiende beweging naar die [benadeelde partij] te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte
is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd, worden verbonden. In de strafeis heeft zij meegewogen dat verdachte, voordat de feiten plaatsvonden, is geslagen door [slachtoffer] . Ook heeft zij er rekening mee gehouden dat verdachte zijn leven op de rit lijkt te hebben en werk heeft.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk
is aan het voorarrest. Een langere gevangenisstraf zou nadelige gevolgen hebben voor het werk, de woning en de relatie van verdachte. Om het op laag-gemiddeld ingeschatte recidiverisico te ondervangen, zou daarnaast een voorwaardelijke straf opgelegd kunnen worden. De verdediging ziet geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, al is verdachte desondanks bereid om zich te houden aan eventuele bijzondere voorwaarden. Ook is volgens de raadsman onvoldoende gemotiveerd waarom de reclassering ten opzichte van een eerder advies van inzicht is gewijzigd en het opleggen van een meldplicht en behandelverplichting bij De Waag nu wel nodig vindt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft midden in een Albert Heijn, omringd door winkelend publiek met twee grote messen lopen zwaaien en zo geprobeerd [slachtoffer] en winkelmedewerkster [benadeelde partij] zwaar te mishandelen, waarbij hij beide slachtoffers ook daadwerkelijk heeft verwond. Daarnaast heeft hij in zijn woede [benadeelde partij] – die hem probeerde te stoppen – bedreigd, terwijl hij twee grote messen in zijn hand vast had. Ondanks pogingen zich los te worstelen van omstanders die verdachte probeerden te stoppen, heeft hij door het steken met het mes flink letsel in het bovenbeen van [slachtoffer] veroorzaakt. Het letsel van [benadeelde partij] is bij een wond in haar hand gebleven. Het is een kwestie van geluk geweest dat beiden geen ernstiger letsel hebben overgehouden aan het gedrag van verdachte. Verdachte heeft niet alleen voor [slachtoffer] en [benadeelde partij] , maar ook voor de andere medewerkers van Albert Heijn en de omstanders die op dat moment hun boodschappen aan het doen waren een gevaarlijke en beangstigende situatie veroorzaakt. Dat de impact van het handelen van verdachte groot was, blijkt onder andere uit hetgeen [benadeelde partij] hierover in haar vordering en op de zitting heeft toegelicht.
Persoon van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder meerdere keren voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Psychologisch onderzoek
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologische onderzoek van 29 november 2023 van verdachte. Daaruit volgt dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis van zijn geestvermogens. Het advies is daarom om het tenlastegelegde bij een bewezenverklaring volledig toe te rekenen. Verdachte kan zich vinden in dit advies. De rechtbank neemt dit advies over en rekent verdachte de feiten volledig toe.
Verder blijkt uit het psychologische onderzoek dat verdachte grotendeels goed meewerkte. Hij heeft echter geen toestemming gegeven om informatie bij zijn huisarts, HVO Querido en de Waag op te vragen.
De psycholoog ziet bij afwezigheid van een psychische stoornis en gelet op het advies om het tenlastegelegde betrokkene volledig toe te rekenen geen gronden om een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
Reclasseringsrapport
In het reclasseringsrapport van 20 augustus 2024, dat in aanvulling op het reclasseringsrapport van 13 december 2023 over verdachte is opgemaakt, staat samengevat dat verdachte zijn leven praktisch gezien op orde lijkt te hebben. Hij heeft stabiele huisvesting via HVO Querido, vast werk als tankstationmedewerker en hij verdient voldoende om rond te komen. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor middelenproblematiek, al heeft de reclassering geen referenten mogen benaderen en kon deze informatie dus niet worden geverifieerd. De reclassering heeft, ondanks de uitkomsten van het psychologische onderzoek, wel zorgen over de eventuele aanwezigheid van agressieproblematiek en/of een gebrekkige impulscontrole. Dit vanwege de aard van het tenlastegelegde, het gemiddelde risico op recidive en het patroon in geweldsdelicten. Een behandeling die zich hierop richt, kan het herhalingsgevaar mogelijk beperken en gedragsveranderend werken. Verdachte heeft nog niet eerder een behandeling gehad. Ook stelt de reclassering een meldplicht als bijzondere voorwaarde voor. De reclassering twijfelt wel over de uitvoerbaarheid hiervan, aangezien verdachte geen motivatie voor reclasseringsbemoeienis toont.
De LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de uitgangspunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken (de LOVS oriëntatiepunten). Voor zware mishandeling is het uitgangspunt zeven maanden gevangenisstraf. Bij een poging, zoals in deze zaak, gaat daar doorgaans nog een derde vanaf. Voor een bedreiging met een steekwapen is het uitgangspunt een taakstraf van 60 uren.
De straf
De rechtbank overweegt dat, gelet op bovenstaande, een gevangenisstraf van negen maanden passend zou zijn geweest.
De rechtbank houdt er echter ook rekening met dat verdachte voorafgaand aan de steekincidenten is aangevallen en flink geslagen door [slachtoffer] vanwege een onderlinge discussie. Ook houdt de rechtbank sterk rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is van ver gekomen en lijkt zijn leven inmiddels op orde te hebben. Hij heeft een woning, een goede baan en inkomen, waarmee hij zijn schulden aflost. Ook heeft hij familie die hem ondersteunt. De rechtbank vindt het daarom niet nodig dat verdachte terug naar de gevangenis moet.
Wel vindt de rechtbank het zorgwekkend dat niet duidelijk is geworden wat de trigger is geweest voor verdachte om zo grenzeloos te handelen en zich door niets of niemand te laten tegenhouden. Ook heeft hij dit zelf onvoldoende kunnen uitleggen. Dat de reclassering en de psycholoog geen referenten hebben mogen raadplegen van verdachte, maakt dat verdachte maar beperkt inzicht heeft geboden in zijn leven en zijn motieven voor de gedragingen op 29 maart 2023. Het is daarmee voor de rechtbank onduidelijk wat verdachte destijds heeft bewogen zich zo te gedragen en hoe dergelijk gedrag in de toekomst kan worden voorkomen. De rechtbank ziet dat verdachte zijn agressie niet heeft kunnen beheersen met grote gevolgen voor de slachtoffers. De reclassering schat bovendien het risico op herhaling in als gemiddeld, wat met bijzondere voorwaarden kan worden ingeperkt. De rechtbank vindt daarom dat het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden is aangewezen.
Conclusie
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie en legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hiervan wordt het voorarrest van 170 dagen afgetrokken, zodat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. De rechtbank verbindt aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in het advies van 20 augustus 2024 zijn geadviseerd.
Ook zal het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.

8.Beslag

Onder verdachte zijn twee messen in beslag genomen. De messen worden onttrokken aan het verkeer, omdat met de messen de feiten zijn begaan en de messen (mede daarom) van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft € 1.250,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de hoogte van de vordering betwist en verzocht het bedrag te matigen. Door de benadeelde partij is voor wat betreft de hoogte van de vordering aansluiting gezocht bij zaken waarin bij de benadeelde partij PTSS-klachten zijn vastgesteld en er sprake was van een doorverwijzing van een huisarts voor het volgen van EMDR-therapie. Dat is in deze zaak niet het geval.
De benadeelde partij heeft vervolgens op de zitting toegelicht dat zij via haar werkgever bij de Arboarts een traject heeft ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder 2 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de vorm van lichamelijk letsel. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van de vordering en de toelichting op de zitting vast dat zij door het incident is aangetast in haar persoon. De rechtbank vindt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde die conclusie rechtvaardigen. Door het plegen van de feiten jegens haar is een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit. Het voorgaande maakt dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Vanwege de gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op. Daarnaast moet verdachte de kosten betalen die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair en feit 2, primair:
-
telkens: poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
-
bedreiging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
100 (honderd) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
-
Meldplicht
Veroordeelde moet zich melden wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het-
geschorste-
bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- nr. 1: Goednr. 6320974: 1 STK Mes;
- nr. 2: Goednr. 6320975: 1 STK Mes.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 1.250,- (duizendtweehonderdenvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 29 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.250,- (duizendtweehonderdenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 29 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2024.