3.2.Oordeel van de rechtbank
Zaak A – (poging tot) brandstichting en poging ontploffing teweegbrengen
Inleiding en feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten:
Op 6 september 2022 is de brandweer naar aanleiding van een melding van brand in de woning aan de [adres 1] ter plaatse gegaan en wordt in het trapportiek donkere rook aangetroffen. De brandweerlieden zagen geen hand voor ogen. De brandweer heeft aangeklopt bij de woning, maar de bewoner wilde de deur niet openmaken. Hij gaf aan dat er niets aan de hand was en dat ze konden gaan. Daarna heeft de brandweer de deur geramd, maar de bewoner zei opnieuw dat er niets aan de hand was. Daarna zijn zij de woning binnengegaan. Ook in de woning heeft de brandweer behoorlijk veel donkere rook aangetroffen. De brandweerlieden hebben bij binnenkomst direct hun maskers opgezet.
Dit deden zij voor hun veiligheid, omdat er veel schadelijke stoffen in de rook kunnen zitten. Ze hebben in de woning naar de bewoner gezocht, maar hij was er niet meer.
De brandweercommandant heeft tegenover de politie ter plaatse verklaard dat zij zagen dat er in de kledingkast kleding en een medicijndoosje in brand zijn gestoken.
In de slaapkamer hebben de brandweer en de politie in een ingebouwde kledingkast twee hotspots aangetroffen, te weten verbrande kleding en een medicijnverpakking.
De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de brandhaarden alleen hebben gesmeuld. Op het moment dat de brandweer de deur opendeed, kwam er zuurstof bij en begon het alsnog te branden. De brandweer heeft de vlammen geblust. Nadat de rook voldoende weg was, is de bevelvoerder van de brandweer samen met de politie de woning binnengegaan met een CO-meter. Deze ging direct af. De bevelvoerder van de brandweer heeft verder gezien dat er een gaspit van het fornuis helemaal was opengedraaid en dat er in de hoek van de woning op een totempaal een brandend waxinelichtje stond. De bevelvoerder heeft daarnaast verklaard dat het brandende waxinelichtje in combinatie met voldoende verzadigd gas een explosie zou hebben veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat er brand was in zijn kledingkast en dat hij dat heeft geblust met een fles water. Toen mannen zijn deur aan het intrappen waren, heeft hij via het balkon zijn woning verlaten. Hij ontkent dat hij de gaskraan heeft opengezet.
Bewezenverklaring brandstichting en poging tot ontploffing
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting en onder 2 ten laste gelegde poging tot ontploffing wettig en overtuigend zijn bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
i. Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij een stukje is gaan lopen en dat toen hij terugkwam er brand was in zijn kledingkast. Zijn verklaring, die erop neerkomt dat in zijn kledingkast op twee plaatsen spontaan brand is ontstaan, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen dan ook van uit dat brand in de kledingkast is ontstaan door de kleding en medicijnverpakking in de kast met vuur in aanraking te brengen en dat verdachte deze handeling opzettelijk heeft verricht, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan, nu niemand anders in zijn woning is aangetroffen en hij ook niet over andere aanwezigen in zijn woning heeft verklaard. De rechtbank gaat er ook van uit dat hij het waxinelichtje heeft aangestoken en het gasfornuis heeft opengedraaid. Dat kan immers alleen door menselijk handelen zijn gedaan.
Voltooide brandstichting
De rechtbank is van oordeel dat het feitencomplex als voltooide brandstichting kan worden gekwalificeerd. Voor brandstichting is vereist dat iets in brand moet worden gestoken dat daartoe niet geschikt is. Verdachte heeft in de door hem bewoonde etagewoning kleding en medicijnverpakking in brand gestoken. Hij heeft verklaard dat zijn kledingkast in de fik stond. Ook blijkt uit het dossier dat de brandweerlieden in het trappenhuis donkere rook aantroffen, geen hand voor ogen kon zien en dat de rookmelders van de andere bewoners zijn afgegaan. Ook in de woning zelf was het gitzwart. De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de deur van de kledingkast dicht zat zodat er geen zuurstof bij kon komen en het niet kon ontvlammen, maar op het moment dat zij de kastdeur openden kwam er zuurstof bij en begon het te branden. Verdachte heeft mogelijk op enig moment zelf de kastdeur gesloten, maar zoals volgt uit de verklaring van de brandweercommandant was het gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel gelet op de hoeveelheid rook in het pand, op dat moment al te duchten. Door het enkele openen van de kastdeur kon de brand bovendien acuut oplaaien. Verdachte heeft verklaard dat hij de brand met een fles water zou hebben geblust, maar deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank door de bewijsmiddelen weerlegd.
Poging tot ontploffing teweegbrengen
De rechtbank stelt vast dat verdachte een gaspit heeft opengedraaid, terwijl hij ook brand heeft gesticht in zijn kledingkast en een brandend waxinelichtje op een totempaal heeft gezet. Uit de verklaring van de brandweer volgt dat dit samengenomen een explosie had kunnen veroorzaken. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat dit kwalificeert als een poging tot ontploffing.
Opzet
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht weliswaar bewezen dat verdachte kleding en een medicijndoosje in brand heeft gestoken, maar uit het dossier volgt niet hoe hij dat precies heeft gedaan (met behulp van een aansteker, lucifers of anderszins). De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het brandstichten. Naar algemene ervaringsregels heeft immers te gelden dat door kleding en een verpakking in aanraking te brengen met open vuur, de kans op brand aanmerkelijk is. Deze kans heeft verdachte met zijn handelen bewust aanvaard.
Ten aanzien van feit 2
De kans op een ontploffing van een gasophoping, door het openzetten van de gaskraan, is aanmerkelijk. Deze kans is in onderhavige zaak nog eens vergroot door het plaatsen van een brandend waxinelichtje in de kamer. Door zo te handelen heeft verdachte deze kans bewust aanvaard.
Te duchten gevaar is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar
De rechtbank is tot slot van oordeel dat bij deze brandstichting en poging tot ontploffing gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in een woning van een portiekgebouw woonde met naast en boven elkaar gelegen woningen. Verdachte heeft de brandhaarden aangestoken en de gaspit opengedraaid terwijl (een deel van de) bewoners van onder- en naastgelegen woningen thuis waren.
De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de woning van verdachte en de trappengang in het portiekgebouw volstonden met donkere rook en dat de brandweerlieden voor hun veiligheid gasmaskers hebben opgezet. Deze rook – waarin veel schadelijke stoffen kunnen hebben gezeten – was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en had zich zonder tussenkomst van de brandweer ook naar de naastgelegen woningen kunnen verplaatsen. Verder blijkt uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer dat het opendraaien van de gaspit in combinatie met het brandende waxinelichtje een ontploffing had kunnen veroorzaken. Hierdoor zou de woning binnen enkele momenten in de brand hebben gestaan. Die brand had zich makkelijk naar de naastgelegen woningen kunnen verplaatsen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat objectief voorzienbaar was dat door het handelen van verdachte brand en rook zich had kunnen verspreiden en dat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden te duchten was. Aan de bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid is daarmee voldaan.
Bewezenverklaring huisvredebreuk [naam 1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk in de woning van [naam 1] heeft vertoefd en vervolgens niet aanstonds op vordering van [naam 1] zich uit de woning heeft verwijderd. Dat volgt uit de aangifte van [naam 1] , die wordt ondersteund door de omstandigheid, zoals die volgt uit het dossier, dat verdachte in die periode door de brand op 6 september 2022 niet in zijn eigen woning kon verblijven en uit het feit dat en de omstandigheden waaronder verdachte op 16 september 2022 in de slaapkamer van de aangrenzende woning aan de [stra] wordt aangetroffen.
Bewezenverklaring huisvredebreuk [naam 2] en [naam 3]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte nadat hij de woning van [naam 1] heeft verlaten, de woning van [naam 2] en [naam 3] is binnengedrongen.