ECLI:NL:RBAMS:2024:6863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
13/262577-22 en 13/250964-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting en poging tot ontploffing in eigen woning met woningvredebreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting en poging tot ontploffing in zijn eigen woning, alsook aan woningvredebreuk. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft op 6 september 2022 brand gesticht in zijn woning door open vuur in aanraking te brengen met kleding en medicijnverpakkingen in een kast. Tevens heeft hij een gaspit opengedraaid en een waxinelichtje aangestoken, wat een explosie had kunnen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar was te duchten, gezien de omstandigheden waaronder de brand ontstond en de aanwezigheid van andere bewoners in het portiekgebouw. De verdachte heeft ook twee keer huisvredebreuk gepleegd op 16 september 2022 door wederrechtelijk in de woningen van anderen te vertoeven. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de omwonenden. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische toestand, maar oordeelde dat een langere gevangenisstraf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/262577-22 (A) en 13/250964-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 25 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[vertdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Lopez.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Verdachte wordt er in zaak A – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 6 september 2022 brand heeft gesticht, dan wel gepoogd brand te stichten, en heeft gepoogd een ontploffing teweeg te brengen op het adres [adres 1] . Hij zou op twee plekken open vuur in aanraking hebben gebracht met kleding en/of medicijnverpakking(en) in een (kleding)kast. Ook zou hij een gaspit hebben opengedraaid en een waxinelichtje hebben aangestoken. Dit is tenlastegelegd als:
opzettelijk brandstichten, dan wel poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Zaak B
In zaak B wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 16 september 2022 in Amsterdam twee keer huisvredebreuk heeft gepleegd. Dit is tenlastegelegd als:
wederrechtelijk vertoeven in de woning op de [adres 2] bij [naam 1] in gebruik;
wederrechtelijk binnendringen van de woning op de [adres 3] bij [naam 2] en/of [naam 3] in gebruik.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het in zaak A onder 1, primair tenlastegelegde, omdat geen sprake is van een voltooide brandstichting. De in zaak A onder 1, subsidiair ten laste gelegde poging tot brandstichting en onder 2 ten laste gelegde poging tot ontploffing kunnen wel worden bewezen.
Zaak B
Verder heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide in zaak B ten laste gelegde feiten.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A – (poging tot) brandstichting en poging ontploffing teweegbrengen
Inleiding en feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten:
Op 6 september 2022 is de brandweer naar aanleiding van een melding van brand in de woning aan de [adres 1] ter plaatse gegaan en wordt in het trapportiek donkere rook aangetroffen. De brandweerlieden zagen geen hand voor ogen. De brandweer heeft aangeklopt bij de woning, maar de bewoner wilde de deur niet openmaken. Hij gaf aan dat er niets aan de hand was en dat ze konden gaan. Daarna heeft de brandweer de deur geramd, maar de bewoner zei opnieuw dat er niets aan de hand was. Daarna zijn zij de woning binnengegaan. Ook in de woning heeft de brandweer behoorlijk veel donkere rook aangetroffen. De brandweerlieden hebben bij binnenkomst direct hun maskers opgezet.
Dit deden zij voor hun veiligheid, omdat er veel schadelijke stoffen in de rook kunnen zitten. Ze hebben in de woning naar de bewoner gezocht, maar hij was er niet meer.
De brandweercommandant heeft tegenover de politie ter plaatse verklaard dat zij zagen dat er in de kledingkast kleding en een medicijndoosje in brand zijn gestoken.
In de slaapkamer hebben de brandweer en de politie in een ingebouwde kledingkast twee hotspots aangetroffen, te weten verbrande kleding en een medicijnverpakking.
De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de brandhaarden alleen hebben gesmeuld. Op het moment dat de brandweer de deur opendeed, kwam er zuurstof bij en begon het alsnog te branden. De brandweer heeft de vlammen geblust. Nadat de rook voldoende weg was, is de bevelvoerder van de brandweer samen met de politie de woning binnengegaan met een CO-meter. Deze ging direct af. De bevelvoerder van de brandweer heeft verder gezien dat er een gaspit van het fornuis helemaal was opengedraaid en dat er in de hoek van de woning op een totempaal een brandend waxinelichtje stond. De bevelvoerder heeft daarnaast verklaard dat het brandende waxinelichtje in combinatie met voldoende verzadigd gas een explosie zou hebben veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat er brand was in zijn kledingkast en dat hij dat heeft geblust met een fles water. Toen mannen zijn deur aan het intrappen waren, heeft hij via het balkon zijn woning verlaten. Hij ontkent dat hij de gaskraan heeft opengezet.
Bewezenverklaring brandstichting en poging tot ontploffing
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting en onder 2 ten laste gelegde poging tot ontploffing wettig en overtuigend zijn bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
i. Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij een stukje is gaan lopen en dat toen hij terugkwam er brand was in zijn kledingkast. Zijn verklaring, die erop neerkomt dat in zijn kledingkast op twee plaatsen spontaan brand is ontstaan, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen dan ook van uit dat brand in de kledingkast is ontstaan door de kleding en medicijnverpakking in de kast met vuur in aanraking te brengen en dat verdachte deze handeling opzettelijk heeft verricht, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan, nu niemand anders in zijn woning is aangetroffen en hij ook niet over andere aanwezigen in zijn woning heeft verklaard. De rechtbank gaat er ook van uit dat hij het waxinelichtje heeft aangestoken en het gasfornuis heeft opengedraaid. Dat kan immers alleen door menselijk handelen zijn gedaan.
Voltooide brandstichting
De rechtbank is van oordeel dat het feitencomplex als voltooide brandstichting kan worden gekwalificeerd. Voor brandstichting is vereist dat iets in brand moet worden gestoken dat daartoe niet geschikt is. Verdachte heeft in de door hem bewoonde etagewoning kleding en medicijnverpakking in brand gestoken. Hij heeft verklaard dat zijn kledingkast in de fik stond. Ook blijkt uit het dossier dat de brandweerlieden in het trappenhuis donkere rook aantroffen, geen hand voor ogen kon zien en dat de rookmelders van de andere bewoners zijn afgegaan. Ook in de woning zelf was het gitzwart. De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de deur van de kledingkast dicht zat zodat er geen zuurstof bij kon komen en het niet kon ontvlammen, maar op het moment dat zij de kastdeur openden kwam er zuurstof bij en begon het te branden. Verdachte heeft mogelijk op enig moment zelf de kastdeur gesloten, maar zoals volgt uit de verklaring van de brandweercommandant was het gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel gelet op de hoeveelheid rook in het pand, op dat moment al te duchten. Door het enkele openen van de kastdeur kon de brand bovendien acuut oplaaien. Verdachte heeft verklaard dat hij de brand met een fles water zou hebben geblust, maar deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank door de bewijsmiddelen weerlegd.
Poging tot ontploffing teweegbrengen
De rechtbank stelt vast dat verdachte een gaspit heeft opengedraaid, terwijl hij ook brand heeft gesticht in zijn kledingkast en een brandend waxinelichtje op een totempaal heeft gezet. Uit de verklaring van de brandweer volgt dat dit samengenomen een explosie had kunnen veroorzaken. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat dit kwalificeert als een poging tot ontploffing.
Opzet
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht weliswaar bewezen dat verdachte kleding en een medicijndoosje in brand heeft gestoken, maar uit het dossier volgt niet hoe hij dat precies heeft gedaan (met behulp van een aansteker, lucifers of anderszins). De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het brandstichten. Naar algemene ervaringsregels heeft immers te gelden dat door kleding en een verpakking in aanraking te brengen met open vuur, de kans op brand aanmerkelijk is. Deze kans heeft verdachte met zijn handelen bewust aanvaard.
Ten aanzien van feit 2
De kans op een ontploffing van een gasophoping, door het openzetten van de gaskraan, is aanmerkelijk. Deze kans is in onderhavige zaak nog eens vergroot door het plaatsen van een brandend waxinelichtje in de kamer. Door zo te handelen heeft verdachte deze kans bewust aanvaard.
Te duchten gevaar is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar
De rechtbank is tot slot van oordeel dat bij deze brandstichting en poging tot ontploffing gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in een woning van een portiekgebouw woonde met naast en boven elkaar gelegen woningen. Verdachte heeft de brandhaarden aangestoken en de gaspit opengedraaid terwijl (een deel van de) bewoners van onder- en naastgelegen woningen thuis waren.
De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de woning van verdachte en de trappengang in het portiekgebouw volstonden met donkere rook en dat de brandweerlieden voor hun veiligheid gasmaskers hebben opgezet. Deze rook – waarin veel schadelijke stoffen kunnen hebben gezeten – was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en had zich zonder tussenkomst van de brandweer ook naar de naastgelegen woningen kunnen verplaatsen. Verder blijkt uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer dat het opendraaien van de gaspit in combinatie met het brandende waxinelichtje een ontploffing had kunnen veroorzaken. Hierdoor zou de woning binnen enkele momenten in de brand hebben gestaan. Die brand had zich makkelijk naar de naastgelegen woningen kunnen verplaatsen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat objectief voorzienbaar was dat door het handelen van verdachte brand en rook zich had kunnen verspreiden en dat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden te duchten was. Aan de bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid is daarmee voldaan.
Zaak B
Bewezenverklaring huisvredebreuk [naam 1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk in de woning van [naam 1] heeft vertoefd en vervolgens niet aanstonds op vordering van [naam 1] zich uit de woning heeft verwijderd. Dat volgt uit de aangifte van [naam 1] , die wordt ondersteund door de omstandigheid, zoals die volgt uit het dossier, dat verdachte in die periode door de brand op 6 september 2022 niet in zijn eigen woning kon verblijven en uit het feit dat en de omstandigheden waaronder verdachte op 16 september 2022 in de slaapkamer van de aangrenzende woning aan de [stra] wordt aangetroffen.
Bewezenverklaring huisvredebreuk [naam 2] en [naam 3]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte nadat hij de woning van [naam 1] heeft verlaten, de woning van [naam 2] en [naam 3] is binnengedrongen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A, onder 1
op 6 september 2022 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer van een woning op het adres [adres 1] door op twee plekken open vuur in aanraking te brengen met kleding en een medicijnverpakking in een (kleding)kast in een (slaap)kamer op voornoemd adres, ten gevolge waarvan die goederen en (kleding)kast geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de overige woningen in het portiekgebouw en/of naastgelegen woningen aan de [straatnaam] en
-levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoner(s) van en/of aanwezigen in naastgelegen woning(en)
te duchten was;
Zaak A, onder 2
op 6 september 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen op het adres [adres 1] , met dat opzet een gaspit open te draaien in de keuken en een waxinelichtje aan te steken en op twee plekken open vuur in aanraking te brengen met kleding en een medicijnverpakking in een (kleding)kast in een (slaap)kamer op voornoemd adres en daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de overige woningen in het portiekgebouw en/of naastgelegen woningen aan de [straatnaam] en
-levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoner(s) van en/of aanwezigen in naastgelegen woning(en)
te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B, onder 1
op 16 september 2023 te Amsterdam in de woning, te weten de [adres 2] te Amsterdam, bij [naam 1] in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
Zaak B, onder 2
op 16 september 2023 te Amsterdam in de woning, te weten de [adres 3] te Amsterdam, bij [naam 2] en [naam 3] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank leest het in de tweede regel van het in zaak B, onder 2 ten laste gelegde vermelde “ [adres 3] ” als “ [adres 3] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. Uit de aangifte en de overige inhoud van het dossier volgt dat dit de [adres 3] moet zijn geweest. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een opzettelijke brandstichting en een poging tot ontploffing in zijn eigen woning. Dit is een ernstig feit waarbij gevaar voor goederen en omwonenden te duchten is geweest. Verdachte en de omwonenden mogen van geluk spreken dat er geen brand is overgeslagen naar de onder- en naastgelegen woningen. Het feit is daarbij niet alleen voor de direct betrokkenen in het gebouw zeer verontrustend, maar ook voor de samenleving als geheel. Dat de gevolgen van de brandstichting betrekkelijk beperkt zijn gebleven, weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee.
Daarnaast heeft verdachte zich twee keer schuldig gemaakt aan woningvredebreuk. Bewoners zouden zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen in hun eigen woning. Door zo te handelen heeft verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid bij de aangevers veroorzaakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 9 december 2022, dat is opgemaakt in verband met een andere zaak, opgemaakt door [naam 4] en [naam 5] en het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), van 9 december 2022 opgemaakt door J.M. Oudejans. Uit deze adviezen volgt dat verdachte (naar eigen zeggen) is gediagnosticeerd met schizofrenie en dat in het verleden zorgmachtigingen zijn verleend.
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat er op dit moment geen zorgmachtiging is verleend. Er zijn verschillende zittingen geweest om de zorgmachtiging opnieuw van kracht te laten zijn, maar daarbij is verdachte telkens niet verschenen. Het is niet mogelijk gebleken om contact te krijgen met verdachte. Verdachte heeft ook niet meegewerkt aan het psychologisch onderzoek, zodat een rapportage over eventuele ontoerekeningsvatbaarheid ontbreekt.
Het dossier bevat aldus aanwijzingen dat het bewezenverklaarde verdachte verminderd kan worden toegerekend. Hoewel de rechtbank door het ontbreken van deskundigenrapporten over de persoon van verdachte, geen passende maatregel kan opleggen, houdt de rechtbank hier wel in strafmatigende zin rekening mee.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan, dan een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de omvang daarvan heeft de rechtbank mede gelet op straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal daarom een hogere gevangenisstraf opleggen dan dat de officier van justitie heeft geëist. Nu het kennelijk niet lukt om met verdachte in contact te komen, hij ook ter zitting niet is verschenen, en de rechtbank door het ontbreken van een reclasseringsadvies de kans op herhaling niet kan inschatten, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Alles afwegende zal de rechtbank verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 138 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, onder 1
-
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Zaak A, onder 2:
-
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Zaak B, onder 1
-
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen
Zaak B, onder 2
-
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[vertdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2024.