ECLI:NL:RBAMS:2024:6861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
13/242174-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met stanleymes in Amsterdam

Op 11 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft op 25 juli 2024 te Amsterdam, tijdens een conflict met het slachtoffer, met een stanleymes een grote snijwond in het gezicht van het slachtoffer toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. De officier van justitie had vrijspraak voor poging tot doodslag geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Echter, de zware mishandeling werd wel bewezen verklaard, gezien de aard van het letsel en de omstandigheden van de aanval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, en heeft de tijd in voorlopige hechtenis in mindering gebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van het geweld op de omstanders en de ernst van het feit, wat heeft geleid tot een hogere straf dan de officier van justitie had geëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/242174-24
Datum uitspraak: 12 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Bouwman en wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich op 25 juli 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door met een (stanley)mes in het gezicht van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te steken dan wel te snijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van het dossier en de behandeling ter zitting uit van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 25 juli 2024 is verdachte op het Damrak in Amsterdam. Daar komt hij [slachtoffer] met een paar vrienden tegen. Er ontstaat onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij de vrienden van [slachtoffer] proberen om beiden uit elkaar te houden. Op een gegeven moment loopt [slachtoffer] op verdachte af met een telefoon in zijn hand. Hij filmt verdachte en scheldt hem uit. Verdachte is hierdoor geraakt en rent vervolgens op [slachtoffer] af. Hij heeft op dat moment een stanleymes in zijn hand en maakt daarmee drie keer een beweging richting [slachtoffer] . [slachtoffer] wordt met het stanleymes in zijn gezicht geraakt. Als gevolg daarvan heeft hij een snijwond op zijn linkerwang die loopt vanaf achter zijn oor tot aan zijn mondhoek.
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of verdachte door op deze wijze te handelen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (het primair tenlastegelegde), aan zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde) of aan een poging tot zware mishandeling (het meer subsidiair tenlastegelegde).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en te worden veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie is het letsel van [slachtoffer] te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de lengte, plaats en diepte van de snee kan het namelijk niet anders zijn dan dat [slachtoffer] een zichtbaar ontsierend litteken zal overhouden op een zeer in het oog springende plek, namelijk zijn gezicht. Verdachte heeft ook de opzet op het zwaar lichamelijk letsel gehad, omdat ieder weldenkend mens weet dat door deze manier van handelen de kans op het bij [slachtoffer] ontstane letsel aanmerkelijk is.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Volgens haar kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt namelijk alleen dat de wond van [slachtoffer] is gehecht, maar er is verder niets bekend over hoe [slachtoffer] is hersteld, over de herstelperiode en over de medische eindtoestand. De letselverklaring in het dossier kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat onduidelijk is of deze verklaring betrekking heeft op [slachtoffer] . De poging tot zware mishandeling (het meer subsidiair tenlastegelegde) kan volgens de raadsvrouw wel worden bewezen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Snijden met het mes
Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] met het mes zou hebben gestoken. Gelet echter op de beschrijving van de camerabeelden en de aard van het letsel – zoals hierna wordt besproken – gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gesneden en niet heeft gestoken.
3.4.2.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor het aannemen van een poging tot doodslag dient verdachte hier (voorwaardelijk) opzet op te hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
In deze zaak staat vast dat verdachte met een mes in zijn hand drie keer een beweging richting [slachtoffer] heeft gemaakt. Onduidelijk is echter of verdachte met het mes gericht op vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgehaald. Evenmin is duidelijk hoe groot het mes was en met welke kracht verdachte met dit mes heeft uitgehaald. Nu deze informatie in het dossier ontbreekt, kan naar het oordeel niet worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Dit betekent dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , waardoor het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal hier dan ook van worden vrijgesproken.
3.4.3.
Bewezenverklaring zware mishandeling
Verdachte zal wel worden veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde, te weten de zware mishandeling van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Daarvoor is het volgende van belang.
Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of iets gezegd kan worden over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij een snijwond aan de linkerzijde van zijn hoofd heeft dat loopt vanaf zijn kin over de helix (de bovenrand van de oorschelp) naar het occipitaal (de achterkant van het hoofd). Deze letselverklaring kan – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – voor het bewijs worden gebruikt. Weliswaar ontbreken de NAW-gegevens van [slachtoffer] op deze verklaring, maar uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de opsporingsambtenaar deze verklaring van het ziekenhuis heeft ontvangen nadat zij de medische gegevens van [slachtoffer] had opgevraagd. Nu specifiek om de medische gegevens van [slachtoffer] zijn gevraagd, valt niet in te zien dat het ziekenhuis een letselverklaring van een andere patiënt zou hebben verstrekt. Bovendien past het beschreven letsel bij de foto’s die van het letsel in het dossier zitten. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat deze letselverklaring op [slachtoffer] betrekking heeft.
[slachtoffer] heeft dus een snijwond die over de gehele linkerkant van zijn gezicht loopt. Dit is ook op de foto van het letsel te zien. Het betreft dan ook een grote snijwond die bovendien moest worden gehecht. In het dossier bevindt zich namelijk een foto waarop is te zien dat [slachtoffer] over de gehele linkerzijde van zijn gezicht hechtingen heeft. Dit betekent dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Gelet op de grootte van de snijwond en de wijze waarop die gehecht is, acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke snijwond uiteindelijk zal resulteren in een blijvend litteken. Dit blijvende litteken zal ook ontsierend zijn, omdat het de gehele linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer] beslaat en dus dagelijks voor iedereen zichtbaar is. In het licht van deze omstandigheden is het – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – naar het oordeel van de rechtbank niet van belang dat verdere gegevens over het herstel van de snijwond in het dossier ontbreken. De aard van het letsel en de gevolgen daarvan brengen met zich dat kan worden geconcludeerd dat het door verdachte aan [slachtoffer] toegebrachte letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
Opzet
Verdachte heeft ook het opzet gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij heeft immers bij de politie het volgende verklaard: “
Ik heb hem opzettelijk gestoken in zijn gezicht zodat het een markering blijft voor altijd. Zodat hij er altijd aan zal herinnerd worden dat hij niemand moet uitschelden en op deze manier moet behandelen”. Uit de inhoud van deze verklaring kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] op een zodanige wijze te raken dat hij als gevolg daarvan blijvend letsel zou overhouden.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 25 juli 2024 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote snijwond in het gezicht heeft toegebracht door die voornoemde [slachtoffer] met een stanleymes in het gezicht te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hieraan dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] te worden verbonden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel de reclassering een taakstraf niet mogelijk acht vanwege veiligheidsrisico’s, is verdachte wel in staat en bereid een taakstraf uit te voeren. Oplegging van een taakstraf zou kunnen voorkomen dat verdachte zijn woning verliest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een mes in het gezicht van [slachtoffer] te snijden. Verdachte heeft hiermee een grote snijwond veroorzaakt die over de gehele linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer] loopt. Dit betekent dat [slachtoffer] voor de rest van zijn leven met een ontsierend litteken in zijn gezicht moet blijven rondlopen. Los van de omstandigheid dat het vreselijk is om een litteken in het gezicht te hebben dat voor iedereen zichtbaar is, wordt [slachtoffer] daardoor elke dag aan het voorval herinnerd als hij in de spiegel kijkt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] behoort tot een invloedrijke [nationaliteit] familie en dat hij binnen [nationaliteit] kringen zeer bekend is op social media. Verdachte werd naar eigen zeggen al langer door [slachtoffer] lastig gevallen en op de dag van het incident in Amsterdam schold [slachtoffer] hem uit en beledigde hij daarbij ook de overleden vader van verdachte. Hierdoor knapte er iets in verdachte. Zelfs indien deze lezing gevolgd kan worden, vindt de rechtbank de reactie van verdachte om daarom ineens met een mes uit te halen te extreem en verwerpelijk. Bovendien heeft verdachte daarbij ook het risico genomen dat hij omstanders met het mes zou kunnen raken, nu het voorval op klaarlichte dag op een overvol Damrak heeft plaatsgevonden. Op de camerabeelden is te zien dat er veel mensen -waaronder kinderen- op straat liepen ten tijde van de vechtpartij. Zij zijn door het handelen van verdachte getuige geworden van ernstig geweld.
Het feit zal daardoor niet alleen gevoelens van onveiligheid bij [slachtoffer] zelf teweeg hebben gebracht, maar ook bij de omstanders. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel het slachtoffer als omstanders die hier ongevraagd mee geconfronteerd worden. Dit weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Hij wordt daarom aangemerkt als een
first offender.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 oktober 2024. Er zijn bij verdachte geen signalen gevonden die duiden op problemen in zijn agressieregulatie, evenmin zijn er aanknopingspunten gevonden voor psychologische behandeling. De reclassering schat daarom in dat toezicht niet geïndiceerd is en adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Bovendien zijn voorwaarden volgens de reclassering niet uitvoerbaar, aangezien er veiligheidsrisico’s voor de reclassering en hulpverleningsinstanties zijn omdat de familie van [slachtoffer] wraak zouden hebben gezworen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Gelet op dit oriëntatiepunt ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. In het licht van wat hiervoor is overwogen dat verdachte de zware mishandeling op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat heeft gepleegd, zal de rechtbank echter wel een hogere gevangenisstraf opleggen dan waar dit oriëntatiepunt van uitgaat.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest op. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien het subsidiair tenlastegelegde
zware mishandeling.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter
mrs. M.T.C. de Vries en H.D. Coumou, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2024.
[...]

3.[...]