ECLI:NL:RBAMS:2024:6839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
13/261426-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW en strafovername in Nederland

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsman betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet de mogelijkheid had gekregen om zich te verdedigen bij de omzettingszitting van zijn voorwaardelijke straf. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die leidde tot de veroordeling, waardoor artikel 12 OLW niet van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon inderdaad aanwezig was bij de relevante zitting en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Daarnaast heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW onderzocht, die betrekking heeft op de mogelijkheid van overname van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland kan worden overgenomen, maar besloot uiteindelijk de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de straffen in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/261426-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 16 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2021 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van de tenuitvoerlegging van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
I. judgment of the District Court in Rzeszów from 21.01.2015 [21 January 2015], file reference X K 1190/14;
II. judgment of the District Court in Brzozów from 23.05.2016 [23 May 2016], file reference II K 139/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar en zes maanden (X K 1190/14) en 180 dagen (II K 139/16), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor beide vonnissen moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Ten aanzien van het eerste vonnis was de opgeëiste persoon aanwezig bij de zitting waar de straf is opgelegd. Die straf was aanvankelijk voorwaardelijk opgelegd. Later is de straf omgezet naar een gevangenisstraf van anderhalf jaar. Dat is een grote wijziging. Het is in het geheel niet meer rechtstatelijk wanneer de opgeëiste persoon geen mogelijkheid krijgt om zich bij de omzettingszitting te verdedigen en uit te leggen wat de reden is dat hij de voorwaarden niet na kon komen. Nu hem die mogelijkheid niet is geboden, moet hij daarvoor niet worden overgeleverd. Met betrekking tot het tweede vonnis was de opgeëiste persoon niet aanwezig bij de zitting waar het feit is behandeld en was hij niet op de hoogte van de uitspraak. Nu de werkstraf op 26 juli 2017 is omgezet naar een gevangenisstraf, heeft hij niet de mogelijkheid gehad om zijn werkstraf uit te voeren omdat hij niet op de hoogte was van de werkstraf. Daarom zou er een verzetgarantie moeten zijn, die er niet is. Subsidiair moet hierover nadere informatie worden opgevraagd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW ten aanzien van het eerste vonnis niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De straf is niet omgezet vanwege een zogenoemd triggerend feit, daarom hoeft de omzetting niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van het tweede vonnis doet de omstandigheid van artikel 12, sub c, OLW zich voor. Ook hier is de straf niet omgezet vanwege een triggerend feit, daarom hoeft de omzetting niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vonnis met nummer X K 1190/14
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat dit ziet op het proces dat heeft geleid tot de beslissing waarbij de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich hier niet voor.
Bij beslissing van
the District Court in Rzeszówvan 18 juli 2017 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Uit het EAB volgt dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd, omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 18 juli 2017 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, zoals hiervoor al is gebeurd.
Vonnis met nummer II K 139/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid artikel 12, sub c, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB volgt dat het vonnis op 7 juli 2016 aan de opgeëiste persoon is betekend en dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over het recht op een herziening of hoger beroep, waarbij hij aanwezig mag zijn en waarbij de zaak opnieuw ten gronde zal worden behandeld inclusief het toelaten van nieuw bewijs wat kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. De opgeëiste persoon heeft niet verzocht om een herziening of hoger beroep. In het EAB staat over de wijze van betekening dat de opgeëiste persoon de beslissing met de vermelde informatie over het hoger beroep in persoon heeft opgehaald op 7 juli 2016. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. De enkele niet-onderbouwde betwisting van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet uit te gaan van de informatie in het EAB. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Brzozówvan 26 juli 2017 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Uit het EAB volgt dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd, omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 26 juli 2017 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [7] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, zoals hiervoor is gebeurd.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling;
een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
medeplegen van (poging tot zware) mishandeling;
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 september 2024 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest vanwege de feiten in het EAB.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 284, 300, 302 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (