ECLI:NL:RBAMS:2024:6822

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
13/092513-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van bedreiging, zware mishandeling, belediging en belaging van ex-partner met gevangenisstraf en contactverbod

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, belaging en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 6 oktober 2021 tot en met 6 januari 2022 zijn ex-partner heeft bedreigd met ernstige geweldsdelicten, waaronder bedreigingen met verkrachting en zware mishandeling. De bedreigingen werden ondersteund door geluidsfragmenten en aangiften van de ex-partner, die de verdachte beschuldigde van telefonische bedreigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar waren.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner heeft belaagd door gedurende een maand veelvuldig contact met haar op te nemen, ondanks dat de relatie beëindigd was. Dit contact was dreigend en dwingend van aard, wat leidde tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank heeft ook bewezen geacht dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld, wat werd ondersteund door getuigenverklaringen en medisch bewijs van letsel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een contactverbod en een locatieverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, om de aangeefster te beschermen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/092513-22
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. C.G. Peerik, naar voren heeft gebracht. De verdachte is, alhoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij te Amsterdam:
feit 1
in de periode van 6 oktober 2021 tot en met 6 januari 2022 [benadeelde partij] heeft bedreigd;
feit 2
in de periode van 27 augustus 2021 tot en met 6 januari 2022 [benadeelde partij] heeft belaagd;
feit 3
in de periode van 30 december 2021 tot en met 1 januari 2022 [benadeelde partij] heeft mishandeld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
Om te beginnen moet behoedzaam worden omgegaan met de verklaring van aangeefster, nu verdachte en zij een turbulente relatie hadden. Daardoor zou zij de situatie weleens erger kunnen doen voorstellen dan die daadwerkelijk was.
Verder moet verdachte voor feit 1 (bedreiging) partieel worden vrijgesproken, nu niet alle uitingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen een bedreiging opleveren en/of tot redelijke vrees kunnen leiden. Ten aanzien van feit 2 (belaging) blijkt uit de stukken niet hoe het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat het contact tegen de wil van aangeefster was. Hun gesprekken gingen immers ook over de vraag hoe zij het contact in de toekomst zouden moeten voortzetten. Verdachte moet daarom van feit 2 worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 (mishandeling) heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is bepleit dat behoedzaam met de verklaring van aangeefster moet worden omgegaan. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier voldoende steunbewijs bevindt voor de aangifte en ziet daarom geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.
Feit 1: bedreiging
Op 4 en 6 januari 2022 heeft aangeefster bij de politie aangifte en een aanvullende aangifte gedaan van onder meer telefonische bedreiging door haar ex-partner, te weten verdachte. Zij heeft daarbij de telefoonnummers genoemd die verdachte daarvoor zou hebben gebruikt, Deze aangifte wordt ondersteund door de geluidsfragmenten die zij bij haar aangifte heeft overhandigd. Deze fragmenten zijn door de politie uitgeluisterd. Daarop is bij herhaling te horen dat door een mannenstem diverse soortgelijke uitingen worden gedaan: “ik snij je kut open”, “ik maak je af, ”ik laat je verminken” en “ik laat je verkrachten”.
Aangeefsters verklaring en de geluidsfragmenten zijn naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs van de ten laste gelegde bedreiging, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De verdachte heeft zich bij het politieverhoor op zijn zwijgrecht beroepen, heeft bij de rechter-commissaris niet op de bedreigingen willen ingaan, terwijl hij vervolgens niet is verschenen op het onderzoek ter terechtzitting. Verdachte heeft weliswaar niet bekend dat hij degene is die de uitingen richting aangeefster heeft gedaan, hij heeft dat – in het licht van zijn zwijgende procesopstelling - aan de andere kant ook niet ontkend, noch dat hij de gebruiker was van de door aangeefster genoemde telefoonnummers. Op grond de genoemde relevante feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien met verdachte’s procesopstelling, staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het verdachte was die de bedreigingen telefonisch heeft geuit.
De rechtbank is verder van oordeel dat de uitlatingen in de geluidsfragmenten naar hun aard dusdanig bedreigend zijn dat hierdoor bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat die bedreigingen ten uitvoer zouden kunnen worden gelegd. Zo heeft verdachte onder meer gedreigd dat hij aangeefster ‘laat verminken, verkrachten, haar kut open zou snijden en haar een oor af zou knippen’. Deze vrees heeft zij in haar aangifte ook benadrukt. Zoals hierna uit de bespreking van feit 3 volgt, heeft verdachte aangeefster ook daadwerkelijk mishandeld in de periode waarin hij haar heeft bedreigd. Hieruit blijkt des te meer dat de vrees aangeefster terecht was. Daarbij zijn de uitingen van verdachte telefonisch rechtstreeks tegen aangeefster geuit en daarmee heeft verdachte ook het opzet gehad om haar op de hoogte te brengen van de bedreigingen.
Partiele vrijspraak feit 1
De rechtbank gaat voor wat betreft de periode uit van de data uit de aangifte. Zo bezien omvat het dossier onvoldoende bewijs voor door verdachte geuite bedreigingen in de periode
voor6 december 2021. De rechtbank zal verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Ook is sprake van enkele ten laste gelegde uitlatingen die niet leiden tot een bedreiging met een misdrijf en een enkele uitlating op basis waarvan niet de redelijke vrees bij aangeefster kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd. De rechtbank zal verdachte ook daarvan vrijspreken.
Feit 2: belaging
De rechtbank vindt verder bewezen dat verdachte aangeefster heeft belaagd en gaat hierbij uit van dezelfde periode als ten aanzien van feit 1. Naast een aangifte van belaging door verdachte, heeft de politie de telefoon van aangeefster uitgelezen. Daaruit blijkt dat zij een grote hoeveelheid oproepen en berichten heeft gehad van telefoonnummers (eindigend op * [nummers 1] , * [nummers 2] en * [nummers 3] ) waarvan de rechtbank onder feit 1 heeft vastgesteld dat die bij verdachte in gebruik waren. Die gesprekken zijn naar hun aard en inhoud bovendien heel dreigend en dwingend geweest. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat het voor verdachte onduidelijk is geweest dat het contact tussen beiden vanuit aangeefster ongewenst was. Uit de uitwerking van de voornoemde geluidsfragmenten blijkt bovendien dat aangeefster ook tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar met rust moet laten.
Door gedurende een maand, terwijl de relatie tussen verdachte en aangeefster was beëindigd, veelvuldig, telefonisch of in de vorm van tekstberichten dreigende en dwingende teksten aan het adres van aangeefster te uiten, met als doel haar geen contact met andere mannen te laten hebben en of zo te dulden dat hij onderdeel van aangeefsters leven bleef uitmaken, heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Feit 3: mishandeling
De rechtbank acht ten slotte ook bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Zij heeft hiervan aangifte gedaan. Deze aangifte wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waarin buurtbewoners zijn gesproken. Hieruit volgt dat een buurvrouw op twee nachten binnen de tenlastegelegde periode een harde, boze mannenstem heeft gehoord. In de tweede nacht heeft de buurvrouw ook de hele nacht geschreeuw gehoord. Ook blijkt uit het dossier dat aangeefster vlak na de tenlastegelegde periode naar het OLVG-ziekenhuis is geweest en bij haar meerdere contusies zijn geconstateerd. Dit letsel aan haar buik en borstkas past bij de door haar omschreven geweldshandelingen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 6 december 2021 tot en met 6 januari 2022 in Nederland, [benadeelde partij] (telefonisch en/of per WhatsApp) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of verkrachting, door voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen:
  • “Je moet een keer leren je bek te houden anders maak ik je een kopje kleiner!” en
  • “Ik sla van de maand een moker op het hoofd van je neefje” en
  • “Ik maak je af!” en
  • “Ik laat je opensnijden van je kut tot je anus!” en
  • “Ik laat je martelen en verminken!” en
  • “ik ga jou openrijgen en laten verkrachten!” en
  • “Jij bent aan de beurt jij” en
  • “neuken, je moet verminkt worden, verkracht, worden denk jij? Jij naar gaat nergens meer heen” en
  • “Ik maak je kapot, ik maak je familie kapot, ik laat je verminken, ik laat je verkrachten, je smoel opensnijden, wat denk je nou man! Nog praatjes ook. Nog praatjes tegen mij ook” en
  • “Als ik vast kom te zitten, je gaat niet meer met jongens, je gaat nooit meer met jongens. Dan maak ik er een groot gat van. Denk jij dat je nog met jongens gaat” en
  • “Ik ben er klaar mee, je kankerkut gaat open” en
  • “Als ik nu voor je sta snij ik je helemaal open van boven tot onder echt waar, dat is niet goed. Honderd, broodje nuchter honderdduizend keer zo gek, maak het waar ook al is dat het laatste wat ik doe. Doe het gewoon zelf. Daarom je moet echt kappen” en
  • “Geen kerels heb ik gezegd. Geen kerels! Ik snij je kut open. Snij helemaal open. “Ik knip hem open met een schaar. Je oren knip ik eraf” en
  • “Ik maak zo’n gat van je kut. Ik knip hem helemaal in. Helemaal tot kont aan toe. Tot het één groot gat is” en
  • “Je leven gaat eraan” en
dat hij, verdachte, met een vuurwapen naar haar woning toe zou komen.
feit 2
in de periode van 6 december 2021 tot en met 6 januari 2022 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij] , met het oogmerk voornoemde [benadeelde partij] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen
  • [benadeelde partij] gebeld, en
  • [benadeelde partij] tekstberichten gestuurd per WhatsApp, en
  • [benadeelde partij] tekstberichten gestuurd per Instant Message.
feit 3
in de periode van 30 december 2021 tot en met 1 januari 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij] heeft mishandeld door [benadeelde partij] in haar buik en tegen haar ribben te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft zij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de vorm van een contactverbod met aangeefster gevorderd en een locatieverbod voor heel Amsterdam; beide voor de duur van twee jaar.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een strafoplegging rekening gehouden moet worden met de ouderdom van de feiten. Daarbij is verdachte sinds het bewezenverklaarde niet gerecidiveerd. Ook is niet gebleken dat hij opnieuw contact met aangeefster heeft gezocht. Dit alles dient in strafverminderende zin te worden meegenomen bij de strafoplegging. Gelet op het aantal dagen dat verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, is enkel nog ruimte voor een voorwaardelijke straf.
Verder stelt de verdediging dat, gelet op de ouderdom van de feiten, geen art. 38v Sr maatregel moet worden opgelegd voor zover dit een verbod van vijf jaren inhoudt voor heel Amsterdam. Dit is zowel in tijd als omvang buitenproportioneel en overbodig.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en verkrachting. Verder heeft verdachte haar ook belaagd en mishandeld. Dit zijn drie zeer ernstige strafbare feiten die een grove inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van aangeefster [benadeelde partij] . Vanwege de vele bewezenverklaarde bedreigingen en de belaging gedurende een maand, staat vast dat die inbreuk langer durend en herhaaldelijk heeft plaatsgevonden. Ter zitting is op basis van het door aangeefster uitgeoefende spreekrecht gebleken dat zij zich tot de dag van vandaag op straat en op haar werk onveilig voelt door het handelen van verdachte. Zo wordt zij dus nog steeds geconfronteerd met de gevolgen hiervan. Dit alles neemt de rechtbank hem dan ook zeer kwalijk.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte van 27 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaak is veroordeeld voor strafbare feiten. Nu hij recentelijk niet meer voor strafbare feiten is veroordeeld, zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meenemen bij de straftoemeting.
Motivering straf en maatregel
De aard en de ernst van de feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt echter ook dat een voorwaardelijk deel nodig is om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 april 2022 in verzekering is gesteld en dat de redelijke termijn op dat moment is aangevangen. Dit betekent dat de redelijke termijn met minder dan zes maanden is overschreden. Deze overschrijding van minder dan zes maanden leidt in beginsel tot een strafvermindering van vijf procent. Gelet op voornoemde ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en mede in aanmerking genomen uitspraken in vergelijkbare gevallen is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 95 dagen passend is. Wanneer hiervan vijf procent in mindering wordt gebracht, komt de rechtbank – afgerond - uit op een gevangenisstraf van 90 dagen. Hiervan zullen 48 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank meent dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf nodig is om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Naast de gevangenisstraf vindt de rechtbank het noodzakelijk om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de vorm van zowel een contact- als locatieverbod. De door verdachte gepleegde feiten hebben voor een groot gevoel van onveiligheid gezorgd bij aangeefster. Daarbij schat de reclassering in haar rapport van 23 augustus 2024 het recidiverisico nog altijd in als hoog. Om herhaling te voorkomen en aangeefster te beschermen, zal de rechtbank aan verdachte een contactverbod opleggen met [benadeelde partij] en een locatieverbod voor het gebied rondom haar woonadres, zoals hieronder in het dictum is omschreven. Zowel het contactverbod als het locatieverbod zullen worden opgelegd voor de duur van twee jaar. Per overtreding van (één van) deze verboden, zal steeds een week hechtenis kunnen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte is met ingang van 28 juli 2023 geschorst. Gelet op de straf die wordt opgelegd, heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.086,47 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering ten aanzien van de materiële schade in verband met de huur van een zogenaamde ‘aware-of noodknop’ is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het midden van de periode van de gemaakte kosten.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Immateriële schade
Verder vordert [benadeelde partij] € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen. De raadsman heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het (rechtstreeks) causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen en de gestelde immateriële schade niet is komen vast te staan. Uit de aangifte blijkt immers dat aangeefster, voordat zij met verdachte in contact kwam, al gebukt ging onder psychische problematiek en trauma’s.
Op grond van artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade wanneer de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van benadeelde. Uit de brief van de behandelaar van benadeelde blijkt dat zij door de feiten te maken heeft met her-traumatisering. Vast staat dat aangeefster door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks fysiek en geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de onderbouwing van de vordering en gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 2500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2022. Aangeefster wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 55, 57, 63, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 4is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en verkrachting, meermalen gepleegd;
en
feit 2
belaging;
feit 3
mishandeling.
Straf voor de feiten 1, 2 en 3
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht wordt.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
48 (achtenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contactzal opnemen, zoeken of hebben
met [benadeelde partij], geboren op [geboortedatum aangeefster] in [geboorteplaats aangeefster] .
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenzich
niet zal ophouden in Amsterdam binnen het gebied dat wordt begrensd door de [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] en [straat 4].
Beveelt dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval niet aan een van beide maatregelen wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt steeds 1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan een van deze maatregelen wordt voldaan, met een
maximum van 6 (zes) maanden per maatregel.
Vordering benadeelde partij
Materiele schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 1.086,47(duizend zesentachtig euro en zevenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
Wijst de vordering voor wat betreft de vergoeding van de immateriële schade toe voor een bedrag van
€ 2.500,-(tweeduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.086,47 (duizend zesentachtig euro en zevenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt verdachte eveneens de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2024.
[...]