ECLI:NL:RBAMS:2024:6816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
13/244742-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee keer poging tot doodslag op ouder echtpaar met gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot doodslag op een ouder echtpaar, dat zijn buren was. De feiten vonden plaats op 23 september 2023, toen de verdachte, na een langdurige burenruzie, de slachtoffers met geweld aanviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die avond, onder invloed van een psychische stoornis, handelde. De officier van justitie stelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er voldoende bewijs was voor de pogingen tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de slachtoffers ernstig letsel hadden opgelopen en dat hun leven door het geweld van de verdachte ingrijpend was veranderd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/244742-23 (promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2024. Op 3 juli 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Hopman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting, kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich op 23 september 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
primairpoging tot doodslag van [persoon 1] ;
subsidiairzware mishandeling van [persoon 1] ;
meer subsidiairpoging tot zware mishandeling van [persoon 1] ;
feit 2
primairpoging tot doodslag van [persoon 2] ;
subsidiairzware mishandeling van [persoon 2] ;
meer subsidiairpoging tot zware mishandeling van [persoon 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de aan verdachte ten laste gelegde tweevoudige poging tot doodslag op [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) (feit 1 primair en feit 2 primair) bewezen kan worden. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van beide slachtoffers.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 primair en 2 primair, omdat verdachte geen opzet op de dood had, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht - met de officier van justitie - bewezen dat verdachte zich op 23 september 2023 heeft schuldig gemaakt aan een tweevoudige poging tot doodslag op [persoon 1] en [persoon 2] (feit 1 primair en feit 2 primair).
Het dossier bevat ten aanzien van beide slachtoffers onder meer een aangifte van [persoon 2] , een getuigenverklaring door [getuige] , een proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2023 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en medische rapportages.
Op grond van de stukken in het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[persoon 1] en [persoon 2] , die met elkaar zijn gehuwd, waren op 23 september 2023 in de avonduren thuis. Beiden hoorden op een gegeven moment een harde knal bij de buren. Even later hoorden zij meerdere knallen bij hun eigen voordeur alsof daartegen werd getrapt. [persoon 1] is vervolgens gaan kijken en naar buiten gegaan. [persoon 2] zag toen dat verdachte zijn huis uit kwam en naar [persoon 1] rende en [persoon 1] met veel kracht met een vuist in zijn gezicht sloeg. [persoon 1] viel hierdoor voorover in de tuin van de buren, met zijn benen op een muurtje en zijn bovenlichaam op de grond. Vervolgens liep verdachte naar [persoon 1] waarna hij meerdere keren met kracht met zijn rechterbeen op het gezicht van [persoon 1] trapte. [persoon 2] zag dat [persoon 1] niet meer bewoog. Daarna rende verdachte naar [persoon 2] en gaf haar een vuistslag in haar gezicht waardoor [persoon 2] op de grond viel. Vervolgens trapte verdachte met zijn rechterbeen meerdere keren in het gezicht van [persoon 2] . Beiden zijn, na een melding over mishandeling, door verbalisanten ter plaatse bebloed aangetroffen. [persoon 1] was buiten bewustzijn.
Van het letsel dat bij [persoon 1] en [persoon 2] is vastgesteld, zijn rapportages opgesteld. Gerapporteerd is onder meer dat bij [persoon 1] sprake was van een bloeding in de schedel, fracturen in het gezicht, een bloeding achter het rechteroog, een schedelbasisfractuur, gebroken ribben en een gebroken borstwervel, sleutelbeen en schouderblad links. Verwacht wordt een blijvende schade in de vorm van cognitieve en functionele klachten. Bij [persoon 2] was sprake van een bloeding in de schedel, een breuk van de schedel, een breuk van de linker onderkaak en een kneuzing van de rechterschouder. Blijvende klachten worden mogelijk verwacht. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft vervolgens rapportages met daarin een interpretatie van het letsel bij [persoon 1] en [persoon 2] opgesteld. Uit deze NFI-rapportages blijkt dat het door de slachtoffers opgelopen letsel het gevolg is van één of meer krachtige geweldsinwerkingen ter plaatse, met een zeer grote krachtsinwerking tegen het hoofd.
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een (tweevoudige) poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens [persoon 1] en [persoon 2] heeft willen doden. De officier van justitie heeft gerekwireerd dat verdachte hier wel het voorwaardelijk opzet op heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Er is sprake van een aanmerkelijke kans op de dood wanneer het trappen en/of stompen tegen het hoofd met een dusdanige kracht gebeurt dat de schedel kan breken, dan wel dat de schedel zodanig wordt beschadigd dat de hersenen zouden uitvallen of ander letsel wordt veroorzaakt, waardoor de slachtoffers komen te overlijden.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte met forse kracht in het gezicht van de slachtoffers heeft gestompt en daarna met kracht met geschoeide voet meermalen heeft getrapt tegen het gezicht, hoofd en lijf van deze slachtoffers, terwijl zij weerloos op de grond lagen. Op grond van de rapportages van het NFI kan worden vastgesteld dat bij beide slachtoffers sprake is geweest van zeer grote krachtsinwerkingen tegen het hoofd. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen de aanmerkelijke kans met zich meebrengen dat de slachtoffers daardoor komen te overlijden. Door het uitvoeren van de geweldshandelingen heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Daarmee kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van beide slachtoffers.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag zoals primair is tenlastegelegd onder feit 1 en 2.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 23 september 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven,
  • met kracht tegen het gezicht van die [persoon 1] heeft gestompt, en
  • met kracht tegen het gezicht en hoofd en het lichaam van die [persoon 1] heeft getrapt,
terwijl die [persoon 1] bewusteloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 23 september 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 2] opzettelijk van het leven te beroven,
  • met kracht tegen het gezicht van die [persoon 2] heeft gestompt, en
  • met kracht tegen het gezicht en hoofd en het lichaam van die [persoon 2] heeft getrapt,
terwijl die [persoon 2] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, omdat hij handelde als gevolg van een psychische stoornis. Dit betekent dat verdachte strafbaar is, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft hij gewezen op het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 oktober 2022, ECLI:NJ:RBZWB:2022:5719.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Artikel 39 Sr bepaalt dat iemand niet strafbaar is als hij een feit begaat dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Het gaat bij ontoerekenbaarheid om een exceptie; een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal dit kunnen worden aangenomen. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.
Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet voldaan worden aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen deze stoornis, aandoening of handicap en het ten laste gelegde delict. Ten slotte moet de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 11 maart 2024 van G. Veen, psychiater in opleiding, en C.A.M. van der Meijs, psychiater (supervisor). Hierin staat onder meer onder meer het volgende geschreven:

Bij betrokkene is er sprake van een gestoorde realiteitstoetsing in het kader van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een lichte stoornis in gebruik van alcohol.
In zijn paranoïde psychotische denkwereld had hij de stellige overtuiging dat de buren hem structureel treiteren en uitdagen. Dit is ontstaan in een complexe situatie van een al langslepende burenruzie. Na daadwerkelijke aantijgingen door de buren, is betrokkene er steeds meer van overtuigd geraakt dat elk gedrag door de buren specifiek op hem gericht was, waarbij de realiteitstoetsing steeds meer gestoord raakte. Betrokkene werd in zijn functioneren steeds meer beheerst door zijn paranoïde ideeën en is zich steeds meer terug gaan trekken. Werken ging wel goed. Door een gebrek aan ziektebesef en -inzicht had hij de laatste jaren GGZ hulp niet geaccepteerd. Zijn vader, bij wie betrokkene inwoonde, had een belangrijke rol om betrokkene te helpen om oplopende spanningen ten aanzien van het vermeende treitergedrag van de buren te kanaliseren. Echter, op de bewuste avond was zijn vader een dag te voren opgenomen in een revalidatiekliniek, waardoor zijn grote steunpilaar die avond niet beschikbaar was. Door het wegvallen van zijn vader in de thuissituatie zat betrokkene hoog in zijn emoties. Toen betrokkene vervolgens het gedrag en de geluiden van de buren opvatte als gericht treitergedag is hij woedend geworden. Zijn gedrag werd gestuurd door zijn waanbelevingen. Betrokkene was door paranoïde waangedachten, toegenomen woede over het onrecht dat hem in zijn ogen werd aangedaan en de bijkomende paniek door het wegvallen van zijn vader niet goed in staat om zijn wil conform dat inzicht in vrijheid te bepalen. De al langer bestaande paranoïde belevingen gericht op de mensen uit de buurt hebben een betekenisvol aandeel gehad in het tot het tot stand komen van het ten laste gelegde. Het strafbare handelen kwam mogelijk niet alleen door achterdocht vanuit de stoornis, aangezien er sprake was van een langslepende burenruzie. Door het bellen van de buurman met de politie raakte hij in paniek omdat hij vreesde weer de schuld te krijgen.
Het valt niet te zeggen in hoeverre zijn alcoholgebruik op de bewuste avond een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde. Naar eigen zeggen heeft betrokkene 2-4 glazen rum-cola gedronken op de bewuste avond. Op basis van de beschikbare informatie uit het strafdossier zijn alcoholconcentraties bij aanhouding niet gemeten. Echter, het mag worden verondersteld dat zijn alcoholgebruik heeft bijgedragen tot een verder oplopen van de spanning en een verminderde impulsbeheersing. Het alcoholgebruik heeft zijn agressieve emotionele handelen waarschijnlijk versterkt.
Op grond van bovenstaande wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde ten minste sterk verminderd toe te rekenen. Onderzoekers hebben niet kunnen vaststellen of zijn gedrag volledig gestuurd werd door psychotische belevingen, omdat het ten laste gelegde plaatsvond binnen de context van een langslepende burenruzie.”
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over. De rechtbank komt op basis daarvan tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte in direct verband stonden met een bij hem aanwezige psychische stoornis. Echter, uit de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter zitting is het voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat bij verdachte sprake was van een massale doorwerking van die stoornis. Dit betekent dat verdachte dus in enige mate in staat moet zijn geweest om zelf een afweging te maken en daarnaar te handelen. Verdachte wordt daarom sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten. Hiermee zal in strafverminderende zin rekening worden gehouden. Ook overigens is geen (andere) omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden zal worden opgelegd. Zij heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te bevelen. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft een echtpaar dat naast hem woont op ernstige wijze toegetakeld. De slachtoffers zijn beiden op leeftijd en waren weerloos tegen het explosieve geweld van verdachte. Beide slachtoffers hebben veel en zwaar fysiek letsel, maar ook psychisch letsel opgelopen. Hun leven is door het handelen van verdachte voorgoed veranderd en staat sinds de feiten in het teken van herstel en verwerking. De rechtbank acht dit zeer ernstig.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • het eerder vermelde Pro Justitia rapport van 11 maart 2024, opgesteld door psychiater G. Veen;
  • een Pro Justitia rapport van 8 maart 2024, opgesteld door GZ-psycholoog R.Z. Gawke;
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 mei 2024.
Uit alle rapportages blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Beide gedragsdeskundigen hebben een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden geadviseerd. De reclassering adviseert positief over tbs met voorwaarden.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De bewezen feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. Daarnaast bestond bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de tbs-maatregel.
De psycholoog, de psychiater en de reclassering achten behandeling van de psychotische stoornis noodzakelijk om het recidiverisico te matigen, dan wel af te wenden. De deskundigen achten een klinische en medicamenteuze behandeling in een forensisch kader hiertoe noodzakelijk, gelet op het door hen ingeschatte matig-hoge recidiverisico op lange termijn.
Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden passend en geboden is. Verdachte heeft zich op de zitting bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 22 mei 2024. De rechtbank zal deze voorwaarden dan ook opleggen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu de rechtbank er ernstig rekening mee houdt dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal zij bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De reclassering adviseert de rechtbank om de GVM op te leggen, zodat eventueel gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na afloop van de tbs met voorwaarden.
De rechtbank volgt de reclassering in dit advies en legt ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de GVM op. Bij verdachte is sprake van al langdurige psychische stoornissen en onvoldoende ziektebesef, zodat langdurig toezicht nodig is om het daarmee gepaard gaande recidiverisico te beteugelen. Voor het geval de tbs met voorwaarden afloopt en er nog steeds behandeling nodig is, legt de rechtbank deze maatregel op. De officier van justitie dient alsdan in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst en aard van de feiten en gelet op de omstandigheid dat de rechtbank verdachte gedeeltelijk toerekeningsvatbaar acht, zal aan verdachte – naast de bovengenoemde tbs met voorwaarden en GVM – een gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en met de tbs-maatregel die aan verdachte wordt opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de door hem gepleegde feiten. Bij volledige toerekeningsvatbaarheid had de rechtbank zonder meer een aanzienlijk hogere gevangenisstraf opgelegd dan zij nu doet. De rechtbank komt nu namelijk tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte in direct verband stonden met een bij hem aanwezige psychische stoornis.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde omstandigheden en het gegeven dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, aanleiding bestaat om bij de strafoplegging aanzienlijk af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De rechtbank acht het voorts in het belang van verdachte en de maatschappij dat de tbs met voorwaarden zo snel als mogelijk en met een naadloze overgang vanuit detentie zal aanvangen.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 20.447,23,- aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding, aangezien de vordering pas enkele dagen voor de inhoudelijke behandeling ter zitting aan de raadsman is toegezonden. Bij een vordering van deze omvang levert dat strijd op met het
equality of arms-beginsel. Subsidiair verzoekt de raadsman om een aantal materiële schadeposten af te wijzen, dan wel de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor wat betreft de vordering van immateriële schadevergoeding stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman het gevorderde bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering tijdig is ingediend. Gelet op het feit dat de vordering ter zitting uitgebreid is besproken en de raadsman inhoudelijk verweer op de vordering heeft kunnen voeren, acht de rechtbank de vordering ontvankelijk. De raadsman heeft overigens ook niet gevraagd om een aanhouding of onderbreking om de vordering beter te kunnen bestuderen of met verdachte te kunnen bespreken.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 5.727,64 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding, medicatie, eigen risico, tandartskosten, vervoerskosten, kosten voor derden, kleding, het opvragen van het medisch dossier en de toekomstige kilometers komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schade die zou zijn geleden door de kapotte koelkast en accu van de auto, is in de vordering onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen het gepleegde feit en deze schade. De benadeelde partij wordt in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de kosten voor het gehoorapparaat acht de rechtbank het aannemelijk dat dit apparaat verloren is geraakt, nu de benadeelde partij op de grond lag en er meermalen tegen zijn hoofd werd getrapt. De rechtbank wijst deze schadepost daarom toe.
De schade geleden in de vorm van gederfde inkomsten acht de rechtbank voor 2023 en 2024 voldoende onderbouwd in de vordering. Deze schade wordt toegewezen. Met betrekking tot de gederfde inkomsten voor 2025 verklaart de rechtbank de benadeelde partij, zoals de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verzocht, niet-ontvankelijk.
Eveneens acht de rechtbank aannemelijk, gelet op het opgelopen letsel van hemzelf en van zijn vrouw, dat de benadeelde partij in ieder geval voor de rest van 2024 huishoudelijke hulp nodig zal hebben. De rechtbank wijst deze schadepost geheel toe.
De gevorderde immateriële schadevergoeding wijst de rechtbank geheel toe. De benadeelde partij heeft veel fysiek en mentaal letsel opgelopen door het geweld dat op zijn gevorderde leeftijd tegen hem is gepleegd. Hij heeft als gevolg van het gepleegde feit een periode in zeer kritieke toestand op de intensive care gelegen met onder andere verschillende botbreuken in zijn lijf en bloedingen en botbreuken aan zijn schedel. Na ontslag uit het ziekenhuis volgde een lange periode van revalideren. Door wat hem is overkomen is hij geheel afhankelijk geworden van de mantelzorg van zijn vrouw, terwijl de benadeelde partij voorafgaand aan het strafbare feit een actief leven leidde en nog aan het werk was. Door de impact van het geweld dat op zijn hoofd is uitgeoefend, is de benadeelde partij warrig, vergeetachtig en snel overspannen. Daarbij heeft hij sindsdien paranoïde klachten en leeft hij in constante angst. De rechtbank acht, gelet op het blijvende fysieke en cognitieve letsel en de periode die de benadeelde partij op de intensive care heeft doorgebracht, het gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel billijk, en wijst dit toe.
In totaal zal aan de benadeelde partij [persoon 1] een bedrag van € 13.525,52 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade worden toegewezen. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 23 september 2023 en legt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
[persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 3.022,50,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering goed is onderbouwd en de gehele vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de materiële schadeposten ten aanzien van de tandartskosten en de toekomstige kilometers moeten worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsman het bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadevergoeding als volgt.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 1.886,41 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding, de medicatie, de huishoudelijke hulp, het vervoer, het eigen risico en de kleding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
De toekomstige tandartskosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd door de toelichting van de benodigde behandelingen door de tandarts en de eveneens door hem opgestelde begroting. De rechtbank wijst deze schadepost eveneens toe.
Ten aanzien van de toekomstige kilometers acht de rechtbank de toekomstige hoeveelheid ziekenhuisafspraken onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien daarvan daarom niet-ontvankelijk.
De gevorderde immateriële schadevergoeding wijst de rechtbank geheel toe. De benadeelde partij heeft door het feit zwaar lichamelijk letsel opgelopen, onder andere in de vorm van botbreuken aan haar kaak en een grote kneuzing aan haar schouder waar zij nog voor geopereerd moet worden. Ook heeft zij bloedingen en een zeldzame breuk in haar schedel opgelopen. Naast het fysieke letsel heeft de benadeelde partij mentaal letsel opgelopen doordat zij op haar gevorderde leeftijd slachtoffer is geworden van het explosieve geweld van haar buurman. Zij ervaart sindsdien dan ook veel angst. Daarbij is zij mantelzorger geworden van haar man die voorheen een actief en zelfstandig leven leidde. De rechtbank acht, gelet op voornoemde, het gevorderde bedrag van € 10.000,- geheel billijk, en wijst dit toe.
In totaal zal aan de benadeelde partij [persoon 2] een bedrag van € 2.837,70 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade worden toegewezen. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 23 september 2023 en legt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45, 57, 60a, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 4is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
telkens: poging doodslag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregelen
Gelast dat verdachte
ter beschikkingzal worden gesteld en stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
  • zich op afspraken bij de reclassering meldt. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-out
Indien verdachte een opgelegde voorwaarde niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat vereist, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een time-out van verdachte in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een time-out indiceert zal, nadat deze time-out op vordering van het openbaar ministerie door de rechter-commissaris is bevolen, verdachte zich laten opnemen. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken.
Niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder voorafgaande toestemming van de reclassering.
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Verdachte bevindt zich niet in een straal van 500 meter rond de woning van de slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Op het locatieverbod geldt een uitzondering voor de begraafplaats ‘ [naam] ’ in Amsterdam in verband met het bezoeken van zijn overleden moeder en broer die daar zijn begraven.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
De rechtbank geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank beveelt dat
de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 13.525,52‬ (dertienduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en tweeënvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 33.525,52‬ (drieëndertigduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en tweeënvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 202 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 2.837,70 (tweeduizend achthonderdzevenendertig euro en zeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 12.837,70 (twaalfduizend achthonderdzevenendertig euro en zeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 99 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.