ECLI:NL:RBAMS:2024:6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
13.055821.24 (zaak A) en 13.294114.24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor mishandeling van moeder en dierenmishandeling met bijkomende straf voor bezit van lachgas

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en B, gevoegd behandeld. In zaak A is de verdachte beschuldigd van mishandeling van haar moeder, dierenmishandeling en vernieling van goederen. In zaak B betreft het de opzettelijke aanwezigheid van 957 gram distikstofmonoxide (lachgas). De zitting vond plaats op 24 oktober 2024, waar de officier van justitie, mr. J. Hofstee, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. Y.A. Samseij. De rechtbank heeft deskundigen gehoord, waaronder reclasseringswerker K. Pruys en toezichthouder F.M. Massier.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 februari 2024 haar moeder heeft mishandeld door haar met een drinkbeker te slaan, aan haar haren te trekken en haar tegen het lichaam te slaan. Tevens heeft de verdachte op dezelfde dag een hond mishandeld door deze met een lat te slaan en te schoppen. Daarnaast heeft zij goederen van haar moeder vernield. In zaak B heeft de verdachte opzettelijk lachgas voorhanden gehad. De rechtbank heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod ten aanzien van de moeder van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.055821.24 (zaak A) en 13.294114.24 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 7 november 2024.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2005,
verblijvende op het adres [adres] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovengenoemde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Hofstee en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. Y.A. Samseij naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting de volgende deskundigen gehoord:
  • K. Pruys, reclasseringswerker;
  • F.M. Massier, toezichthouder; en
  • D.E. Bindenga, jeugdreclasseerder.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
feit 1:
mishandeling van haar moeder [naam 1] op 16 februari 2024 te Uithoorn;
feit 2:
het mishandelen van een hond op 16 februari 2024 te Uithoorn;
feit 3:
vernieling van diverse goederen van [naam 1] op 16 februari 2024 te Uithoorn;
Zaak B
het opzettelijk aanwezig hebben van 957 gram distikstofmonoxide (lachgas) op 15
september 2024 in Amsterdam.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte bekent grotendeels de feiten te hebben gepleegd. Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde verklaart verdachte dat ze boos was op haar moeder. Verdachte erkent dat ze haar moeder vervolgens aan haar haren heeft getrokken. Wat betreft het in zaak A onder 2 ten laste gelegde verklaart verdachte dat ze, omdat de hond van haar moeder haar begon te bijten, heeft gezwaaid met een lat van een lattenbodem in de richting van de hond. Verdachte ontkent op de zitting van de rechtbank de hond te hebben geraakt met de lat. Verdachte bekent de in zaak A onder 3 ten laste gelegde vernieling van goederen van haar moeder. Ten aanzien van zaak B bekent verdachte dat ze opzettelijk lachgas voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van verdachte van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft zich enkel afgeweerd toen de hond agressief werd naar haar. Er was zodoende geen sprake was van het opzettelijk toebrengen van pijn of letsel bij de hond. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige feiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Zaak A: Feit 1: mishandeling moeder
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zaak A onder 1 wettig en overtuigend bewezen op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
4.3.2
Zaak A: Feit 2: mishandeling hond
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zaak A onder 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte erkend dat ze de hond heeft geslagen met een lat. Op de zitting van de rechtbank heeft verdachte echter ontkend de hond daadwerkelijk te hebben geraakt met de lat. De rechtbank gaat uit van de verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris omdat deze verklaringen van verdachte worden bevestigd door de verklaring van [naam 1] en de verklaring van [naam 2] , het jongste zusje van verdachte. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte haar hond drie keer met een lat van een lattenbodem heeft geslagen. [naam 2] heeft tegenover de politie die ter plaatse kwam verklaard dat verdachte de hond heeft geslagen en ook drie trappen heeft gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat de hond verdachte eerst heeft gebeten en dat ze de hond enkel heeft afgeweerd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte daarmee geen opzet had om pijn of letsel toe te brengen aan de hond. Dit door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt weersproken door de gebruikte bewijsmiddelen. Dat de hond verdachte (eerst) zou hebben gebeten en dat verdachte de hond enkel heeft afgeweerd vindt geen steun in het strafdossier. Zo volgt uit het dossier niet dat verdachte enig bijtletsel had na het incident. De verdediging heeft ook geen andere punten naar voren gebracht die hiervoor (objectieve) ondersteuning bieden. De hond zat in de bench en is er door verdachte zelf uitgelaten. Dat [naam 1] de hond buiten de woning heeft gezet om te voorkomen dat de hond verdachte zou grijpen, ziet de rechtbank – anders dan de raadsvrouw – niet als ondersteuning voor de stelling dat de hond verdachte (eerst) heeft gebeten. Het is immers niet ondenkbaar of onaannemelijk dat een hond nadat hij driemaal met een lat is geslagen en driemaal is geschopt, in reactie daarop kan uitvallen naar diegene die dit geweld tegen hem gebruikt. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad om pijn of letsel toe te brengen aan de hond. Verdachte heeft de hond – zonder aanwijsbare reden – meermalen met een lat geslagen en meermalen geschopt. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hond daardoor pijn of letsel zou oplopen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Het meermalen slaan met een lat en het meermalen schoppen van een hond is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het zonder redelijk doel pijn en letsel toebrengen aan de hond. Ook dit feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Zaak A: Feit 3: vernieling
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
4.3.1
Zaak B: bezit lachgas
De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
13-055821-24 (Zaak A)
1
Op 16 februari 2024 te Uithoorn, haar moeder, [naam 1] , heeft mishandeld door:
- die [naam 1] met een drinkbeker, tegen het hoofd te slaan en
- die [naam 1] tegen het lichaam te slaan en
- meerdere keren aan de haren van die [naam 1] te trekken, als gevolg waarvan die [naam 1] op de grond is gevallen;
2
op 16 februari 2024 te Uithoorn, zonder redelijk doel bij een dier, te weten een hond, pijn heeft veroorzaakt, door die hond meerdere keren met een lat te slaan en die hond te schoppen;
3
op 16 februari 2024 te Uithoorn, opzettelijk en wederrechtelijk:
- een glasplaat van een tafel en
- de inhoud van de koelkast en
- een telefoon,
die geheel aan [naam 1] toebehoorden heeft vernield;
13-294114-24 (Zaak B)
op 15 september 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 957 gram distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen, waarvan 10 (tien) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals deze door de reclassering in het reclasseringsrapport van 2 oktober 2024 zijn geadviseerd, met daarnaast ook een contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de moeder van verdachte. De officier van justitie ziet onvoldoende aanknopingspunten om in deze zaak het jeugdstrafrecht toe te passen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Daarnaast is oplegging een straf gelijk aan voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het reclasseringsrapport van 2 oktober 2024, de meest aangewezen en passende straf in deze zaak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
Verdachte is midden in de nacht terwijl ze onder invloed was van alcohol de woning van haar moeder binnengegaan. Verdachte liep de kamer van haar jongere zusje in maar die wilde dat niet. Nadat verdachte door haar moeder uit de kamer van haar zusje is gestuurd, werd verdachte boos. Verdachte greep naar haar jongere zusje, waarop haar moeder tussenbeide is gekomen. Vervolgens heeft verdachte haar moeder – zonder enige verdere aanwijsbare reden – mishandeld door haar met een drinkbeker te slaan, door haar tegen het lichaam te slaan en door meermalen aan het haar te trekken, waardoor verdachte en haar moeder samen op de grond zijn gevallen. Verder heeft verdachte de tafel van haar moeder met daarop een losse glasplaat omgegooid, waardoor deze glasplaat is gebroken. Verdachte heeft daarna de inhoud van de koelkast door de woonkamer gegooid en heeft de mobiele telefoon van haar moeder kapot gegooid. In de woonkamer/keuken was het een ravage.
Verdachte heeft door zo te handelen haar moeder pijn en letsel bezorgd en geen enkel respect getoond voor haar lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft verdachte schade toegebracht aan haar moeder door goederen van haar te vernielen en haar huis overhoop te halen. Dat het slachtoffer haar eigen moeder is, maakt het feit nog heftiger. Daar komt nog bij dat de mishandeling in het huis van haar moeder en jongste zusje heeft plaatsgevonden. Dit is een plaats waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen. Dat zij angstig zijn geweest door de uitbarsting van verdachte blijkt uit het volgende. Het jongere zusje van verdachte wordt door de politie in tranen aangetroffen op haar kamer en heeft verklaard dat ze bang was en is gaan huilen en gillen. Ook de moeder van verdachte heeft tegen de politie verteld dat ze bang is dat verdachte in een psychose zit, dat het zo niet langer kan en dat ze wil dat verdachte hulp krijgt.
Daarnaast heeft verdachte op datzelfde moment de hond van haar moeder mishandeld door hem te slaan met een lat van een lattenbodem en door hem te trappen. Dierenmishandeling is een kwalijk feit. Een huisdier is voor zijn welzijn volkomen afhankelijk van zijn verzorger en de mensen in zijn omgeving en mensen dienen zich te onthouden van dergelijk laf gedrag dat het welzijn van het dier benadeelt.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat het niet om een eenmalige uit de hand gelopen gebeurtenis ging, maar dat sprake is van een al langer durende en nog steeds bestaande zorgelijke gezinssituatie. Verdachte kwam geregeld langs bij haar moeder, die dat op haar beurt niet (langer) wilde. Uit het dossier volgt ook dat verdachte na dit feit ondanks een locatie- en een contactverbod meermalen nog bij haar moeder voor de deur stond.
Verder heeft verdachte – terwijl zij uit voorlopige hechtenis van bovenstaande feiten was geschorst – zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van 957 gram distikstofmonoxide (lachgas). Het gebruik van lachgas brengt gezondheidsrisico’s met zich mee.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het feit dat verdachte op de zitting geen inzicht heeft getoond in hoe ze met haar eigen handelen verantwoordelijk was voor de geweldsuitbarsting met alle hierboven besproken gevolgen van dien.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en dat zij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van (dergelijke) strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport van 2 oktober 2024, opgemaakt door K. Pruys van Reclassering Inforsa, volgt dat sprake is van problemen op alle leefgebieden. Zo heeft verdachte geen stabiele huisvesting, geen inkomen, geen zinvolle dagbesteding, zijn er vermoedens van een licht verstandelijke beperking en speelt er verslavings- en psychische problematiek. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het toezicht door de reclassering verloopt stroef, waardoor de reclassering de uitvoerbaarheid van reclasseringstoezicht betwijfelt. Dit terwijl verdachte wel langdurige zorg behoeft. Interventies van jeugdreclassering hebben tot nu toe niet het gewenste effect gehad. Verdachte kan zich moeilijk conformeren aan de afspraken en regels die worden opgesteld. Hierdoor hebben de eerder ingezette hulptrajecten geen doorgang kunnen vinden, waarop de kans op recidive onverminderd hoog blijft. Ondanks dat de reclassering twijfels heeft in hoeverre een reclasseringstoezicht uitvoerbaar is, wil de reclassering nog een poging wagen gezien haar jonge leeftijd en de complexe problematiek. De reclassering adviseert in dit rapport een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden..
Uit het reclasseringsrapport van 22 oktober 2024, opgemaakt door F. Massier van Reclassering Inforsa (de toezichthouder op de schorsingsvoorwaarden), volgt dat in toenemende mate sprake is van een zorgelijke situatie. In dit reclasseringsrapport wordt geadviseerd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte komt niet in contact met de reclassering en ondanks de hulp van woonbegeleiders, behandelaar en jeugdreclassering verschijnt zij niet op afspraken. Zodoende heeft verdachte zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Tijdens de zitting heeft deskundige Pruys verklaard zich aan te sluiten bij het advies van
22 oktober 2024. Op de zitting heeft Massier het advies en de algehele situatie van verdachte verder toegelicht. De rechtbank concludeert op grond van de toelichting van Pruys en Massier het volgende. Reclassering Inforsa ziet geen mogelijkheden meer om met voorwaarden en/of toezicht het gevaar voor herhaling te beperken, nu verdachte in toenemende mate uit contact raakt met de hulpverleners en reclassering. Verdachte is niet bereikbaar en komt niet op afspraken. De bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 2 oktober 2024 worden op dit moment niet meer geadviseerd. Een klinische opname met diagnostiek lijkt aangewezen.
Op de zitting heeft deskundige D.E. Bindenga van de jeugdreclassering, verklaard dat de afgelopen periode in toenemende mate zorgen over verdachte bestaan. Bindenga heeft verdachte de afgelopen twee jaren in het kader van een lopend toezicht begeleid. Bindenga beschrijft dat verdachte veel waanideeën heeft die zij vervolgens projecteert op anderen in haar omgeving. Dat leidt onder andere tot problemen met agressie op de locaties voor begeleid wonen waar verdachte heeft verbleven. Daarnaast is sprake van middelengebruik. Verdachte lijkt de laatste tijd steeds verder af te glijden. Hoewel verdachte uitspreekt hulp te willen, is gebleken dat verdachte zich vervolgens niet laat helpen of begeleiden. Binnen een ambulant kader komt de zorg onvoldoende van de grond door het gebrek aan medewerking door verdachte.
Geen toepassing van het jeugdstrafrecht
Verdachte was op het moment dat zij de strafbare feiten pleegde achttien jaar. Het uitgangspunt is dat het volwassenenstrafrecht dan wordt toegepast. Echter, bij verdachten in de leeftijd tussen de 18 en 23 jaar kan aanleiding bestaan om het jeugdstrafrecht toe te passen als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd (artikel 77c Wetboek van Strafrecht).
In eerste instantie heeft de reclassering bij advies van 2 oktober 2024 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Op de zitting van 24 oktober 2024 is dit advies – gelet op alle recente ontwikkelingen zoals hiervoor besproken – niet gehandhaafd.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het wegingskader adolescentenstrafrecht en de adviezen van de reclassering – er geen doorslaggevende reden is voor toepassing van het jeugdstrafrecht en zal verdachte volgens het volwassenrecht berechten. Het standpunt van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Straf
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot een strafoplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 40 (veertig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met aftrek van voorarrest. Met name gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden vanuit het oogpunt van vergelding. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de zorgen omtrent haar persoon zal de rechtbank een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Nu verdachte het opgelegde onvoorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf al in voorarrest heeft uitgezeten, resteert in de praktijk een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijke deel dient uitdrukkelijk als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Aan dit voorwaardelijke deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een locatieverbod verbinden, ten aanzien van de (woning van de) moeder van verdachte. De moeder van verdachte heeft te kennen gegeven dat zij het contact- en locatieverbod graag gehandhaafd zou willen zien. Dat een locatie- en contactverbod aangewezen is, blijkt uit de uitlatingen van verdachte op de zitting dat ze graag contact wil met haar moeder en uit het feit dat verdachte gedurende de schorsingen van de voorlopige hechtenis meerdere keren het aan de schorsing verbonden contact- en het locatieverbod heeft overtreden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van haar moeder, zullen de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank zal geen reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank acht de huidige situatie van verdachte weliswaar zorgelijk, maar stelt ook vast dat verdachte de afgelopen periode veel begeleiding heeft gekregen en diverse hulpverleningstrajecten heeft ondergaan, zonder het gewenste resultaat. Verdachte heeft veel meegemaakt in haar leven, maar zij zal zich wel open moeten stellen voor hulp. Nu het gelet op het verloop van het reclasseringstoezicht niet lukt dat te doen, is het aannemelijk dat een begeleiding door de reclassering niet uitvoerbaar zal zijn.
Omdat aan verdachte ter zake van de feiten waarvoor voorlopige hechtenis is verleend geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd van langere duur dan de reeds door haar in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd – 80 dagen –, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
13-055821-24 (Zaak A)
1.
mishandeling, begaan tegen haar moeder tot wie zij in familierechtelijke betrekking staat;
2.
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, Wet dieren;
3.
vernieling;
13-294114-24 (Zaak B)
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met haar moeder, [naam 1] , geboren op [geboortegegevens] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie zal toezicht houden op dit verbod.
Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet bevinden op het adres [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie zal toezicht houden op dit verbod.
Beveelt dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13.055821.24
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Nieuwenhuijs, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.