ECLI:NL:RBAMS:2024:6796
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schadevergoeding immateriële schade na voorlopige hechtenis en verzekering
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2024 een verzoek afgewezen dat was ingediend op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die op 14 april 2024 was aangehouden op verdenking van (poging tot) diefstal met geweld, had verzocht om vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.690,-. De verzoeker had zich bij de politie gemeld met de mededeling dat hij een aantal (gewapende) overvallen wilde bekennen, maar had vervolgens besloten om geen volledige openheid van zaken te geven. De officier van justitie had op 3 juni 2024 besloten om de vervolging niet voort te zetten, wat onherroepelijk werd. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de duur van zijn voorarrest, aangezien hij zichzelf had gemeld en daarna had geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter P.L.C.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier M.H. Ettema.