ECLI:NL:RBAMS:2024:6796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24-014938
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding immateriële schade na voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2024 een verzoek afgewezen dat was ingediend op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die op 14 april 2024 was aangehouden op verdenking van (poging tot) diefstal met geweld, had verzocht om vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.690,-. De verzoeker had zich bij de politie gemeld met de mededeling dat hij een aantal (gewapende) overvallen wilde bekennen, maar had vervolgens besloten om geen volledige openheid van zaken te geven. De officier van justitie had op 3 juni 2024 besloten om de vervolging niet voort te zetten, wat onherroepelijk werd. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de duur van zijn voorarrest, aangezien hij zichzelf had gemeld en daarna had geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter P.L.C.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier M.H. Ettema.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-129426-24
raadkamernummer : 24-014938
datum : 12 september 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht (H.J.E. Wenckebachweg 150D, 1114 AD Amsterdam-Duivendrecht),
hierna te noemen: verzoeker.

Feiten

Verzoeker is op 14 april 2024 aangehouden en op in verzekering gesteld op verdenking van een (poging) tot diefstal met geweld (overval).
Op 17 april 2024 is de bewaring bevolen en op 29 april 2024 is de voorlopige hechtenis geschorst.
De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 3 juni 2024 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. De door de officier van justitie aan de niet (verdere) vervolging verbonden voorwaarden zijn vervuld.

Procedure

Het verzoekschrift is op 17 juni 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 12 september 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadslieden van verzoeker, mrs. W. van Vliet en A. van den Does, en de officier van justitie op zitting gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal
€ 1.690,-.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding.
Verzoeker heeft zichzelf bij de politie gemeld met de mededeling dat hij diverse (gewapende) overvallen had gepleegd, waaronder een recente overval in een hostel in [adres]. De modus operandi van die overval kwam overeen met de modus operandi waar verzoeker over verklaarde. Nadien heeft hij zich echter bij herhaling beroepen op zijn zwijgrecht en geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek. Bij deze stand van zaken heeft verzoeker de voorlopige hechtenis en de duur daarvan aan zichzelf te wijten en is vergoeding niet billijk.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Immers, doordat verzoeker zichzelf heeft gemeld met de mededeling dat hij een groot aantal (gewapende) overvallen wilde bekennen, heeft hij het voorarrest over zichzelf afgeroepen. Vervolgens heeft hij er voor gekozen om geen (volledige) openheid van zaken te geven. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat hoger beroep open bij het gerechtshof, voor de officier van justitie binnen veertien (14) dagen en voor de verzoeker binnen een maand na betekening van deze beslissing, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank.