3.2Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten omdat er reden is te twijfelen over wie de bestuurder is geweest. Daartoe is, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is niet te beoordelen of de afgelegde verklaringen dat verdachte de bestuurder is geweest, onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd. Ter plaatse hebben [slachtoffer] en [slachtoffer] (de enige twee die op de plaats van het ongeval zijn aangetroffen) aangegeven dat ze niet weten wie er heeft gereden. Vervolgens is verdachte de eerste die zich meldt op het politiebureau, te weten drie dagen na het ongeval, en heeft hij verklaard dat hij de bestuurder was. Verdachte heeft dan al contact gehad met [slachtoffer] in het ziekenhuis. De volgende dag komt [slachtoffer] naar het politiebureau om te vertellen dat verdachte de bestuurder was. Vervolgens legt ook [slachtoffer] een korte telefonische verklaring af, inhoudende dat verdachte achter het stuur zat. [slachtoffer] lijkt in die verklaring te reageren op wat hem door verbalisanten wordt meegedeeld over de plek waar alle personen in de auto zaten, zodat niet duidelijk is wat hem is verteld en wat hij uit eigen wetenschap heeft verklaard.
Daarnaast verschillen de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] over de gang van zaken voorafgaande aan het ongeval van elkaar. Deze gang van zaken laat een vreemd gevoel achter.
Ten tweede is van belang dat uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder geen gordel om had en dat de voorruit van de auto, ter hoogte van de bestuurderszijde, flink beschadigd is, veroorzaakt door van binnen uit komend geweld: de bestuurder zal vrijwel zeker met zijn hoofd tegen de voorruit zijn geklapt. Het is dan opvallend en vreemd dat de politie bij verdachte geen letsel heeft geconstateerd toen hij zich op het politiebureau kwam melden, te meer nu bij de andere inzittenden flink letsel is ontstaan. Verbalisant [verbalisant] had een vreemd gevoel over de zaak en kon niet uitsluiten dat verdachte de schuld op zich nam, terwijl iemand anders had gereden. Dit is dan ook de achtergrond van het verzoek aan verdachte om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Dat heeft hij om hem moverende redenen geweigerd.
Tot slot valt op dat de verklaring van verdachte over de toedracht van het ongeval niet klopt met de bevindingen uit het sporenonderzoek.
Gelet op het voorgaande kan niet met voldoende mate van zekerheid worden geoordeeld dat verdachte degene is geweest die de auto ten tijde van het ongeval heeft bestuurd. Daarom dient hij van de hem ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Subsidiair is verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit en hem te ontslaan van rechtsvervolging ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van feit 2 is dit verzocht omdat artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 niet van toepassing is op degene die behoorlijk de gelegenheid heeft gegeven tot het vaststellen van zijn identiteit. De identiteit van verdachte was bij de slachtoffers bekend, zodat dit artikel niet van toepassing is.
Ten aanzien van feit 1 primair is voorts het volgende aangevoerd.
Op grond van het onderzoek kan niet worden vastgesteld waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden. Dat het donker was, het zicht onbelemmerd en verdachte beginnend bestuurder was, is niet zonder meer relevant voor een bewezenverklaring.
Evenmin kan worden vastgesteld hoe hard verdachte heeft gereden. De eerste ongevalsanalyse vermeldt dat niet is vast te stellen dat de bestuurder te hard heeft gereden. De uitslag van het latere (niet wettelijk gereguleerde) EDR-onderzoek naar de gereden snelheid dient van het bewijs te worden uitgesloten, omdat dit rapport gebaseerd is op gegevens die evident niet kloppen, zoals het feit dat de airbags niet zouden zijn uitgegaan, terwijl de auto is aangetroffen met uitgeklapte airbags. Daarnaast heeft de auto verschillende voorwerpen geraakt, wat niet overeenkomt met het feit dat in het EDR-onderzoek slechts één event is aangetroffen. De stelling van verbalisanten dat het feit dat er meerdere events waren en dat dit werd bevestigd door het EDR-rapport, is dan ook onjuist.
Bovendien is de snelheidsmeter niet geijkt, zodat ook niet vastgesteld kan worden welke snelheid zou kunnen zijn gereden. De enkele getuigenverklaring is daarvoor onvoldoende, omdat mensen over het algemeen niet goed in staat zijn tot het schatten van snelheden. Duidelijk is dat kennelijk niet het idee ontstond dat er opvallend hard werd gereden.
Tot slot kan op grond van het dossier ook niet worden vastgesteld dat de eventuele te hoge snelheid het ongeval veroorzaakt heeft.
Wat resteert is dat uit het sporenonderzoek kan worden afgeleid dat verdachte de bocht naar links te ruim heeft genomen en daardoor tegen een boom is aangereden.
Deze enkele gedraging is niet zodanig onverantwoord te noemen dat deze dient te worden aangemerkt als zodanig roekeloos of onvoorzichtig gedrag dat sprake is van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Overigens kan ook het letsel niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden zou zijn ontstaan, nu de slachtoffers vrijwel niets hebben willen verklaren over het letsel en geen gegevens hebben overgelegd over de aard en de ernst daarvan. Ook hierom kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair is (subsidiair) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.