ECLI:NL:RBAMS:2024:6706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
81.254483.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak met aanzienlijke contante stortingen en onduidelijke herkomst van gelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van aanzienlijke bedragen, te weten € 60.000,-, € 118.000,- en € 90.000,-. De verdachte zou deze bedragen contant hebben gestort op zijn bankrekening, op de bankrekening van medeverdachte 1 en giraal hebben ontvangen van een eenmanszaak, met de intentie om met deze gelden een woning aan te kopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een witwasvermoeden bestond, maar dat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verdachte en zijn echtgenote wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gelden daadwerkelijk van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft ook het beslag op de woning van de verdachte opgeheven, aangezien er geen rechtsgrond meer was voor het strafvorderlijk beslag. De uitspraak volgt op een zitting die op 22 oktober 2024 heeft plaatsgevonden, waar de officier van justitie een gevangenisstraf had geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de beschuldigingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.254483.21
Datum uitspraak: 5 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1974,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M. van der Zwan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het samen met een ander witwassen van € 60.000,-, € 118.000,- en € 90.000,- door deze bedragen respectievelijk contant te storten op zijn bankrekening, contant te storten op de bankrekening van [medeverdacht 1] en over te maken naar zijn bankrekening en giraal te ontvangen van [eenmanszaak 1] / [medeverdachte 2] en door vervolgens met deze gelden een woning te kopen, terwijl hij en de medeverdachte wisten of moesten vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit enig misdrijf.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van acht maanden wordt opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdacht 1] (hierna: [medeverdacht 1] ), hebben op 30 oktober 2018 samen de woning aan de [adres] gekocht. De koopsom van € 389.000,- hebben zij via een betaling aan de notaris voldaan. Zij hebben daar geen hypotheek voor afgesloten. Verdachte heeft inkomsten uit zijn eenmanszaak, [eenmanszaak 2] , en [medeverdacht 1] uit haar eenmanszaak [eenmanszaak 3] .
Van de betaling aan de notaris op 30 oktober 2018 is € 100.000,- afkomstig van bankrekening [nummer] ten name van [eenmanszaak 2] en € 300.000,- van bankrekening [nummer] ten name van verdachte.
Op de bankrekening eindigend op -2515 is op 1 oktober 2018 € 100.000,- contant gestort. Op de bankrekening eindigend op -5537 is op 18 september 2018 € 32.000,- overgemaakt vanaf een bankrekening van [eenmanszaak 3] , is op 28 en 29 september 2018 in totaal € 60.000,- contant geld gestort en is op 22 oktober 2018 een overboeking ontvangen van de bankrekening van [eenmanszaak 1] , het bedrijf van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Zij is een zus van [medeverdacht 1] . Tenslotte is op 1 oktober 2018 in totaal € 118.000,- overgemaakt naar de bankrekening van verdachte vanaf de bankrekening van [medeverdacht 1] met rekeningnummer [nummer] .
Op deze laatste bankrekening eindigend op - [nummer] heeft [medeverdacht 1] op 28 en 29 september 2018 in totaal € 60.000,- contant gestort en op 1 oktober 2018 werd op deze bankrekening een overschrijving ontvangen van de bankrekening van [eenmanszaak 3] van € 60.000,-. Op de bankrekening van [eenmanszaak 3] had [medeverdacht 1] op 28 september en 1 oktober 2018 in totaal
€ 59.900,- contant gestort.
Bij witwassen is voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig bepaald misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het afkomstig is uit enig misdrijf. Dit kan bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De woning is gekocht met een fors bedrag aan gestorte contante gelden. Het is ongebruikelijk dat privépersonen dergelijke grote bedragen aan contant geld bewaren. Het brengt immers aanzienlijke risico’s met zich mee om met grote bedragen aan contant geld op zak te lopen, bijvoorbeeld het risico op diefstal. Verder is bijna een kwart betaald met (giraal) geld dat de schoonzus van verdachte, [medeverdachte 2] , heeft overgemaakt, zonder dat daar een schriftelijke leenovereenkomst aan ten grondslag lag en zonder dat daarvoor enige zekerheid was gesteld. De schoonzus van verdachte wordt verdacht van het op grote schaal witwassen van zorggelden.
Uit het dossier volgt niet uit welk specifiek misdrijf de gelden afkomstig zijn maar op basis van deze feiten en omstandigheden is er wel sprake van een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdacht 1] mag dan worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geven dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn.
Het gaat dan specifiek om de bedragen die zijn opgenomen op de tenlastelegging, te weten de € 60.000,- die gestort is op de bankrekening op naam van verdachte, de € 118.000,- die contant gestort is op de rekeningen van [medeverdacht 1] en [eenmanszaak 3] en is doorgestort naar de rekening van verdachte en de € 90.000,- die op de rekening van verdachte is ontvangen vanaf de rekening van [eenmanszaak 1] .
Verdachte heeft over de gestorte € 60.000,- verklaard dat al het geld dat hij en zijn vrouw gestort hebben uit hun bedrijven komt en gespaard geld is. Ook [medeverdacht 1] heeft verklaard dat het geld is dat zij en verdachte gespaard hadden en dat ze geld van [medeverdachte 2] geleend hadden. Over de € 118.000,- heeft [medeverdacht 1] verklaard dat de gestorte € 59.900,- geld is waarvoor zij heeft gewerkt. Zij had eerder van de bankrekening van [eenmanszaak 3] € 45.000,- gepind en nu weer gestort en de rest kwam van haar ING-bankrekening en kwam van haar vorige baan. Over de contante stortingen op haar privé-rekening heeft ze gezegd dat dat misschien te maken had met de lening die ze van haar zus had gehad. Verdachte heeft verklaard dat het geld van zijn vrouw was en dat het gespaard en geleend zal zijn. Van [medeverdachte 2] was een bedrag van € 90.000,- geleend dat was overgemaakt en ze hadden ook nog € 100.000,- aan contant geld van haar geleend. [medeverdacht 1] heeft verklaard dat ze dat contante geld ook gestort hebben.
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de inspectie) heeft onderzoek gedaan naar de inkomsten en bankrekeningen van de verdachten.
€ 60.000,- en € 118.000,-
Onderzoek naar de bankrekeningen van [medeverdacht 1] wijst uit dat voorafgaand aan de contante stortingen op de rekening van [eenmanszaak 3] ongeveer € 45.000,- is opgenomen van die rekening. Ten aanzien van haar privé-rekening is te zien dat zowel in de periode voor 2016 als vanaf 2016 contante opnames gedaan zijn, zodat de verklaring van [medeverdacht 1] over de resterende
€ 14.900,- door het dossier niet wordt weerlegd. Uit de aangiftes Inkomstenbelasting blijkt dat verdachte van 2008 tot en met 2018 uit zijn eenmanszaak privé-onttrekkingen heeft gedaan van in totaal € 42.631,-. Verdachte en zijn vrouw hebben verder € 100.000,- contant ontvangen van [medeverdachte 2] . Voor deze lening is een schriftelijke leenovereenkomst gesloten die in het dossier zit. [medeverdachte 2] zou op haar beurt weer geld hebben geleend van haar boekhouder. Uit het dossier blijkt niet dat dit contant geleende bedrag van [medeverdachte 2] van misdrijf afkomstig is.
Het door het Openbaar Ministerie verrichte nader onderzoek sluit een legale herkomst van deze € 60.000,- en € 118.000,- daarmee niet uit.
De officier van justitie heeft gesteld dat de contant geleende € 100.000,- van [medeverdachte 2] het geld betreft dat op de rekening van [eenmanszaak 2] is gestort maar dit blijkt niet uit het dossier. Verdachte heeft op de zitting uitgebreid verklaard over de herkomst van dit bedrag: dit zou geld uit zijn zaak zijn dat hij, in briefjes van € 500,- contant bewaarde. De rechtbank merkt op dat deze verklaring vragen oproept, in het licht van hetgeen naar voren is gekomen uit de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte. De € 100.000,- die is gestort op de rekening van [eenmanszaak 2] staat echter niet op de tenlastelegging en valt dus buiten hetgeen aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd.
€ 90.000,-
Met betrekking tot de € 90.000,- die vanaf de bankrekening van [eenmanszaak 1] werd ontvangen, geldt dat de verklaring van de verdachten niet een verklaring inhoudt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank wijst vandaag namelijk ook vonnis in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] en daarin is kort gezegd geoordeeld dat [medeverdachte 2] gelden heeft witgewassen en dat door vermenging het gehele vermogen van [eenmanszaak 1] gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk- van misdrijf afkomstig is. De € 90.000,- is overgemaakt vanaf de rekening van [eenmanszaak 1] en dit geldt dus ook voor dit bedrag. De verklaring van de verdachten ontzenuwt het ernstige witwasvermoeden dus niet en er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank vindt echter niet bewezen dat verdachte en/of zijn echtgenote wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Uit het dossier blijkt niet op basis waarvan zij dit zouden hebben moeten weten of vermoeden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

5.Beslag

Onder verdachte is (de onverdeelde helft van het recht van erfpacht op) zijn woning aan het adres [adres] in beslag genomen. De woning is gezamenlijk eigendom van verdachte en zijn echtgenote. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken, bestaat er niet langer een rechtsgrond voor strafvorderlijk beslag op zijn deel van de woning. De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag op de woning opheffen en gelasten dat deze moet worden teruggegeven aan verdachte.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
De onverdeelde helft van het recht van erfpacht, gevestigd op de onroerende zaak aan adres [adres]
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2024.