4.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdacht 1] (hierna: [medeverdacht 1] ), hebben op 30 oktober 2018 samen de woning aan de [adres] gekocht. De koopsom van € 389.000,- hebben zij via een betaling aan de notaris voldaan. Zij hebben daar geen hypotheek voor afgesloten. Verdachte heeft inkomsten uit zijn eenmanszaak, [eenmanszaak 2] , en [medeverdacht 1] uit haar eenmanszaak [eenmanszaak 3] .
Van de betaling aan de notaris op 30 oktober 2018 is € 100.000,- afkomstig van bankrekening [nummer] ten name van [eenmanszaak 2] en € 300.000,- van bankrekening [nummer] ten name van verdachte.
Op de bankrekening eindigend op -2515 is op 1 oktober 2018 € 100.000,- contant gestort. Op de bankrekening eindigend op -5537 is op 18 september 2018 € 32.000,- overgemaakt vanaf een bankrekening van [eenmanszaak 3] , is op 28 en 29 september 2018 in totaal € 60.000,- contant geld gestort en is op 22 oktober 2018 een overboeking ontvangen van de bankrekening van [eenmanszaak 1] , het bedrijf van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Zij is een zus van [medeverdacht 1] . Tenslotte is op 1 oktober 2018 in totaal € 118.000,- overgemaakt naar de bankrekening van verdachte vanaf de bankrekening van [medeverdacht 1] met rekeningnummer [nummer] .
Op deze laatste bankrekening eindigend op - [nummer] heeft [medeverdacht 1] op 28 en 29 september 2018 in totaal € 60.000,- contant gestort en op 1 oktober 2018 werd op deze bankrekening een overschrijving ontvangen van de bankrekening van [eenmanszaak 3] van € 60.000,-. Op de bankrekening van [eenmanszaak 3] had [medeverdacht 1] op 28 september en 1 oktober 2018 in totaal
€ 59.900,- contant gestort.
Bij witwassen is voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig bepaald misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het afkomstig is uit enig misdrijf. Dit kan bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De woning is gekocht met een fors bedrag aan gestorte contante gelden. Het is ongebruikelijk dat privépersonen dergelijke grote bedragen aan contant geld bewaren. Het brengt immers aanzienlijke risico’s met zich mee om met grote bedragen aan contant geld op zak te lopen, bijvoorbeeld het risico op diefstal. Verder is bijna een kwart betaald met (giraal) geld dat de schoonzus van verdachte, [medeverdachte 2] , heeft overgemaakt, zonder dat daar een schriftelijke leenovereenkomst aan ten grondslag lag en zonder dat daarvoor enige zekerheid was gesteld. De schoonzus van verdachte wordt verdacht van het op grote schaal witwassen van zorggelden.
Uit het dossier volgt niet uit welk specifiek misdrijf de gelden afkomstig zijn maar op basis van deze feiten en omstandigheden is er wel sprake van een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdacht 1] mag dan worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geven dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn.
Het gaat dan specifiek om de bedragen die zijn opgenomen op de tenlastelegging, te weten de € 60.000,- die gestort is op de bankrekening op naam van verdachte, de € 118.000,- die contant gestort is op de rekeningen van [medeverdacht 1] en [eenmanszaak 3] en is doorgestort naar de rekening van verdachte en de € 90.000,- die op de rekening van verdachte is ontvangen vanaf de rekening van [eenmanszaak 1] .
Verdachte heeft over de gestorte € 60.000,- verklaard dat al het geld dat hij en zijn vrouw gestort hebben uit hun bedrijven komt en gespaard geld is. Ook [medeverdacht 1] heeft verklaard dat het geld is dat zij en verdachte gespaard hadden en dat ze geld van [medeverdachte 2] geleend hadden. Over de € 118.000,- heeft [medeverdacht 1] verklaard dat de gestorte € 59.900,- geld is waarvoor zij heeft gewerkt. Zij had eerder van de bankrekening van [eenmanszaak 3] € 45.000,- gepind en nu weer gestort en de rest kwam van haar ING-bankrekening en kwam van haar vorige baan. Over de contante stortingen op haar privé-rekening heeft ze gezegd dat dat misschien te maken had met de lening die ze van haar zus had gehad. Verdachte heeft verklaard dat het geld van zijn vrouw was en dat het gespaard en geleend zal zijn. Van [medeverdachte 2] was een bedrag van € 90.000,- geleend dat was overgemaakt en ze hadden ook nog € 100.000,- aan contant geld van haar geleend. [medeverdacht 1] heeft verklaard dat ze dat contante geld ook gestort hebben.
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de inspectie) heeft onderzoek gedaan naar de inkomsten en bankrekeningen van de verdachten.
€ 60.000,- en € 118.000,-
Onderzoek naar de bankrekeningen van [medeverdacht 1] wijst uit dat voorafgaand aan de contante stortingen op de rekening van [eenmanszaak 3] ongeveer € 45.000,- is opgenomen van die rekening. Ten aanzien van haar privé-rekening is te zien dat zowel in de periode voor 2016 als vanaf 2016 contante opnames gedaan zijn, zodat de verklaring van [medeverdacht 1] over de resterende
€ 14.900,- door het dossier niet wordt weerlegd. Uit de aangiftes Inkomstenbelasting blijkt dat verdachte van 2008 tot en met 2018 uit zijn eenmanszaak privé-onttrekkingen heeft gedaan van in totaal € 42.631,-. Verdachte en zijn vrouw hebben verder € 100.000,- contant ontvangen van [medeverdachte 2] . Voor deze lening is een schriftelijke leenovereenkomst gesloten die in het dossier zit. [medeverdachte 2] zou op haar beurt weer geld hebben geleend van haar boekhouder. Uit het dossier blijkt niet dat dit contant geleende bedrag van [medeverdachte 2] van misdrijf afkomstig is.
Het door het Openbaar Ministerie verrichte nader onderzoek sluit een legale herkomst van deze € 60.000,- en € 118.000,- daarmee niet uit.
De officier van justitie heeft gesteld dat de contant geleende € 100.000,- van [medeverdachte 2] het geld betreft dat op de rekening van [eenmanszaak 2] is gestort maar dit blijkt niet uit het dossier. Verdachte heeft op de zitting uitgebreid verklaard over de herkomst van dit bedrag: dit zou geld uit zijn zaak zijn dat hij, in briefjes van € 500,- contant bewaarde. De rechtbank merkt op dat deze verklaring vragen oproept, in het licht van hetgeen naar voren is gekomen uit de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte. De € 100.000,- die is gestort op de rekening van [eenmanszaak 2] staat echter niet op de tenlastelegging en valt dus buiten hetgeen aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd.
€ 90.000,-
Met betrekking tot de € 90.000,- die vanaf de bankrekening van [eenmanszaak 1] werd ontvangen, geldt dat de verklaring van de verdachten niet een verklaring inhoudt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank wijst vandaag namelijk ook vonnis in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] en daarin is kort gezegd geoordeeld dat [medeverdachte 2] gelden heeft witgewassen en dat door vermenging het gehele vermogen van [eenmanszaak 1] gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk- van misdrijf afkomstig is. De € 90.000,- is overgemaakt vanaf de rekening van [eenmanszaak 1] en dit geldt dus ook voor dit bedrag. De verklaring van de verdachten ontzenuwt het ernstige witwasvermoeden dus niet en er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank vindt echter niet bewezen dat verdachte en/of zijn echtgenote wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Uit het dossier blijkt niet op basis waarvan zij dit zouden hebben moeten weten of vermoeden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.