In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee gedaagden die in een zelfstandige woning verblijven. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijftholt, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagden, die huur betaalden aan de overleden huurder. De gedaagden stelden dat zij recht hadden op voortzetting van de huurovereenkomst, omdat zij een zelfstandige woonruimte huurden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden inderdaad een zelfstandige woonruimte huren, zoals gedefinieerd in artikel 7:234 BW, en dat de verhuurder de huurovereenkomst moet voortzetten. De vordering tot ontruiming is afgewezen, evenals de voorwaardelijke vordering van de verhuurder om de huurovereenkomst te beëindigen. De verhuurder is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gedaagden betalen, die zijn begroot op € 476,00. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het bestaan van een zelfstandige woonruimte en de rechten van onderhuurders.