ECLI:NL:RBAMS:2024:6678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
AMS 24/646
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring op basis van psychische problematiek en zelfredzaamheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, een alleenstaande man, heeft sinds zijn echtscheiding in januari 2019 geen woon- of verblijfsplaats. Hij heeft op 16 maart 2021 een urgentieverklaring aangevraagd op medische gronden, maar deze aanvraag is afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op basis van een advies van de GGD. Dit advies concludeert dat eiser niet in staat is om zelfstandig te wonen vanwege ernstige complexe psychische problematiek, waaronder verzameldwang. De rechtbank oordeelt dat het advies van de GGD voldoende onderbouwd is en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid ervan te twijfelen. Eiser ontkent zijn problematiek, wat volgens de GGD-arts het verkrijgen van de juiste hulp bemoeilijkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de urgentieverklaring standhoudt. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. D. Karpuz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.G. van den Boorn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Eiser is een alleenstaande man. In januari 2019 zijn eiser en zijn ex-partner uit elkaar gegaan. Sindsdien heeft eiser geen woon- of verblijfsplaats. Eiser heeft op
16 maart 2021 een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd.
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de GGD eiser onderzocht en op
30 juni 2021 een adviesrapport opgesteld. Uit het rapport volgt dat eiser niet in staat wordt geacht om zelfstandig te kunnen wonen. Dit heeft volgens de GGD te maken met zijn ernstige complexe psychische problematiek. Verder overweegt de GGD-arts in het rapport dat eiser de woning van zijn zoon door zijn ziekte/gedrag ernstig heeft vervuild.
1.4.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 (het primaire besluit) afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, sub f en artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening 2020 (Hvv). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 9 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft tegen het besluit van 9 november 2021 beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Bij tussenuitspraak van 18 april 2023 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een door de rechtbank geconstateerd gebrek in het besluit van 9 november 2021 te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het advies van de GGD niet aan de eisen die hieraan volgens vaste rechtspraak gesteld mogen worden. Het rapport is niet begrijpelijk en concludent. Het is in de eerste plaats niet duidelijk wat de ernstige complexe psychische problematiek van eiser is en waarom dat maakt dat eiser niet zelfstandig kan wonen. Daarnaast is ook niet duidelijk op basis van welke informatie de GGD de conclusie trekt dat eiser de woning van zijn zoon ernstig heeft vervuild. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de GGD om een nieuw advies vragen. Het onderzoek, motivering en onderbouwing dient daarbij zorgvuldig en begrijpelijk te zijn. Zo dient onder meer uiteengezet te worden wat de beperkingen van eiser zijn en hoe en waarom deze beperkingen maken dat eiser niet zelfstandig kan wonen. Ook dient de GGD hierbij aandacht te besteden aan de bronnen die geraadpleegd zijn ter onderbouwing van de getrokken conclusies, bijvoorbeeld waaruit blijkt dat eiser de woning van zijn zoon ernstig heeft vervuild en wat betekent dit voor zijn mogelijkheden om zelfstandig te wonen.
1.6.
Vervolgens heeft de rechtbank op 18 september 2023 uitspraak gedaan. Overwogen is dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid het gebrek te herstellen. De rechtbank heeft het beroep, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, gegrond verklaard en het besluit van 9 november 2021 vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van beide uitspraken.
1.7.
Verweerder heeft na de uitspraak aan de rechtbank gevraagd waarom het aanvullend GGD advies van 23 mei 2023 niet is betrokken bij de uitspraak. De betreffende rechter heeft laten weten dat het aanvullend advies ten tijde van de uitspraak niet beschikbaar was. Wat de oorzaak daarvan is, is de rechter niet bekend.
1.8.
Met het bestreden besluit van 14 december 2023 heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar. Verweerder is wederom bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.9.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft afgewezen op grond van de Hvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
3.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser is van mening dat het aanvullend advies van de GGD van 22 mei 2023 evenmin begrijpelijk en concludent is. Het advies is slechts gebaseerd op een stelling van de ex-partner in een echtscheidingsprocedure en het feit dat een medewerker van de Regenboog Groep - aldus de GGD - geen duidelijk beeld had van eiser. Het is onzorgvuldig dat de GGD louter op basis van deze informatie ernstige twijfels heeft over eisers vermogen om zelfstandig te kunnen wonen. In het aanvullend advies staat niet wat de ernstige psychische problematiek van eiser is en waarom dat maakt dat hij niet zelfstandig kan wonen. Eiser heeft geruime tijd alleen gewoond en er is volgens hem geen enkele onderbouwde contra indicatie gegeven dat hij niet zelfredzaam zou zijn.
3.2.
Verweerder brengt hier tegenin dat het advies van 22 mei 2023 zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Anders dan eiser stelt is het advies niet enkel gebaseerd op uitlatingen van de ex-partner en een medewerker van de Regenboog Groep.
3.3.
De rechtbank overweegt dat de GGD het negatieve advies heeft gebaseerd op:
- de uitgebreide intake van de gemeente naar aanleiding van de aanvraag. Deze heeft de GGD-arts gelezen in voorbereiding op het gesprek met eiser. Daaruit kwam naar voren dat eiser dakloos was geworden na een echtscheiding. Het gedrag van eiser, namelijk het dwangmatig verzamelen van spullen in de woning, zou tot de echtscheiding geleid hebben. Hier zou melding van gemaakt zijn in de echtscheidingsbeschikking. Daarna zou eiser ingetrokken zijn bij zijn zoon. Daar zou hij het dwangmatig verzamelen wederom hebben opgepakt. De zoon heeft dit gedocumenteerd middels foto's en filmpjes. De zoon van betrokkene heeft mensen moeten inschakelen om alle spullen/het vuil uit zijn huis te laten verwijderen. Het zou om zestig vuilniszakken gaan;
- de bevindingen van de GGD-arts tijdens de intake. De GGD-arts heeft met eiser gesproken over zijn verzameldrang. Eiser heeft ontkent dat daarvan sprake is;
- de informatie van de huisarts. De huisarts heeft aangegeven dat eiser is doorverwezen naar de specialistische GGD voor hulp met de verzameldrang. De specialistische GGD zag geen behandelmogelijkheden en hebben eiser doorverwezen naar de GGD bemoeizorg. Ook heeft de huisarts aangegeven dat eiser de problematiek ontkent;
- de echtscheidingsbeschikking. Hierin las de GGD-arts het volgende: "2.3.5. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat door de vrouw onbetwist is gesteld, dat de man de woning van de zoon - naar de rechtbank begrijpt in haar ogen dwangmatig - in ernstige mate vervuild, zoals hij ook deed met de echtelijke woning".
- de coördinator van het woonproject waarin eiser via de Regenboog Groep een jaar had gezeten. De coördinator had geen duidelijk beeld van eiser. De coördinator had twijfels bij de zelfredzaamheid van eiser, maar kon dit niet goed onderbouwen.
De stelling van eiser dat het advies slechts is gebaseerd op twee informatiebronnen is feitelijk onjuist.
3.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het aanvullend advies naar voren komt dat het blijven ontkennen van de (vermoedelijk) aanwezige problematiek van verzameldwang bij eiser tot ernstige twijfel bij de GGD-arts heeft geleid of er wel sprake is van zelfredzaamheid. Het ontkennen van problematiek maakt het volgens de GGD-arts ook nagenoeg onmogelijk om met de juiste hulp zelfstandig te kunnen wonen. Anders dan eiser aanvoert volgt uit het advies wel degelijk welke psychische problematiek maakt dat eiser geacht wordt niet in staat te zijn duurzaam zelfstandig te wonen. Ook blijkt hier genoegzaam uit waarom eiser niet zelfstandig kan wonen. De rechtbank wijst in dit verband ook op het feit dat eiser twee woningen door dwangmatig verzamelen in ernstige mate heeft vervuild.
3.5.
De rechtbank ziet in het aangevoerde geen aanleiding om te twijfelen aan het advies van de GGD. Anders dan eiser acht de rechtbank het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig als naar inhoud inzichtelijk, begrijpelijk en concludent. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat de GGD meermalen zonder resultaat de advocaat van eiser heeft benaderd met het verzoek of de GGD-arts met de behandelaar van eiser mocht spreken om een beter beeld van de geestestoestand van eiser te krijgen. De omstandigheid dat de GGD-arts geen medische informatie van de behandelaar heeft gekregen ligt dus niet aan de GGD.
Vorenstaande brengt mee dat verweerder de afwijzing van de urgentieverklaring op dit advies heeft mogen baseren.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr.C. Simonis, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.