Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
3.Het geschil
4.De beoordeling
178,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een aannemer, [eiser], en een voetbalvereniging, [naam vereniging] c.s. De eiser, een besloten vennootschap, vorderde betaling van een bedrag van € 333.903,08, vermeerderd met wettelijke rente, en een onherroepelijke bankgarantie ter zekerheid van haar vorderingen. De eiser had met de vereniging drie aanneemovereenkomsten gesloten voor de bouw van een clubgebouw, maar de vereniging had haar betalingsverplichtingen niet nagekomen. De eiser voerde aan dat de vereniging nog een bedrag van € 725.706,46 aan haar verschuldigd was, waarvan een deel direct opeisbaar was. De vereniging voerde verweer en betwistte de vorderingen van de eiser, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van € 333.903,08 voldoende aannemelijk was en dat de eiser een spoedeisend belang had bij de betaling. De vordering tot het stellen van een bankgarantie werd afgewezen, omdat er geen grondslag voor was. De voorzieningenrechter veroordeelde de vereniging tot betaling van het gevorderde bedrag, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2024.