ECLI:NL:RBAMS:2024:6659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
13/117284-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en maatregel voor afpersing in vereniging

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft het vonnis gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 18 oktober 2024. De officier van justitie, mr. J.M. Hopman, heeft de vordering ingediend, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing. De rechtbank heeft ook deskundigen gehoord, waaronder M.D. Holtman, GZ-psycholoog, en E. de Blouwe, reclasseringswerker.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van afpersing van een slachtoffer in de periode van 14 tot en met 16 april 2023, en het voorhanden hebben van een vuurwapen op 7 mei 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen en hem heeft gedwongen tot het overmaken van geld. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 12 maanden, met specifieke voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen. De verdachte heeft eerder geweldsmisdrijven gepleegd en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft besloten dat de jeugddetentie en de GBM noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de verdachte en ter bescherming van de samenleving. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/117284-23
Parketnummer vordering tul: 13/154386-22
Datum uitspraak: 1 november 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
opgegeven woonadres [adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Hopman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen die de deskundigen M.D. Holtman, GZ-psycholoog, E. de Blouwe, reclasseringswerker en D. van Soest, toezichthouder bij de reclassering, ter terechtzitting hebben afgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van) afpersing van [slachtoffer] in de periode van 14 april 2023 tot en met 16 april 2023 in Amsterdam;
2. ( medeplegen van) wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 16 april 2023 in Amsterdam;
3. ( medeplegen van) poging tot afpersing van [slachtoffer] in de periode van 17 april tot en met 26 april 2023 in Amsterdam;
4. het voorhanden hebben van een vuurwapen op 7 mei 2023 in Amsterdam/Nederland.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.3.1. Overwegingen van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de afpersing heeft plaatsgevonden op 16 april 2023 en dat de pleegperiode tot die datum moet worden beperkt. De rechtbank overweegt dat verdachte op 14 april 2023 contact heeft gezocht met [slachtoffer] voor het maken van een afspraak. Omdat het maken van deze afspraak onderdeel uitmaakte van de afpersing, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de periode van 14 april 2023 tot en met 16 april 2023.
Volgens de raadsvrouw kan niet worden bewezen dat verdachte het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en hem dreigend heeft getoond dat het vuurwapen geladen was. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt weliswaar dat verdachte op enig moment met de trommel van de revolver aan het spelen was en dat [slachtoffer] kogels in de trommel van de revolver zag, maar verdachte had op dat moment niet het wapen op [slachtoffer] gericht. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Onbetwist is dat verdachte, in het trappenhuis het vuurwapen aan [slachtoffer] heeft getoond. Zowel [slachtoffer] als medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat verdachte het vuurwapen ook op [slachtoffer] heeft gericht, waardoor ook deze handeling kan worden bewezen. Daarnaast is verdachte op enig moment in het zicht van [slachtoffer] met het wapen gaan “spelen”, waarbij [slachtoffer] de kogels kon zien. De rechtbank ziet dit als het dreigend tonen van een geladen vuurwapen. Dat verdachte op dat moment niet daadwerkelijk het vuurwapen op [slachtoffer] gericht hield doet daaraan niet af. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook deze gedachtestreepjes uit de tenlastelegging kunnen worden bewezen.
Nu verdachte de afpersing heeft uitgevoerd samen met medeverdachte [medeverdachte] , is sprake van medeplegen.
Feiten 2, 3 en 4
Gelet op de bewijsmiddelen, de bekennende verklaring van de verdachte en de referte van de raadsvrouw komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 4. Omdat het aandeel van de medeverdachte bij de feiten 2 en 3 beperkt is geweest, acht de rechtbank het medeplegen hier niet bewezen.
3.3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 14 april 2023 tot en met 16 april 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2430,- euro dat toebehoorde een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader, opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] via Snapchat en
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een flatgebouw [adres] en aldaar naar het trappenhuis is gegaan en
- [slachtoffer] heeft bedreigd met een vuurwapen en
- dat vuurwapen op die [slachtoffer] gericht heeft gehouden en
- (dreigend) aan die [slachtoffer] heeft getoond dat het vuurwapen geladen was en
- daarbij heeft gezegd:
‘Je weet wat je hebt gedaan . Wij hebben 7500,- euro nodig en het moet vandaag anders schiet ik je ter plekke neer. Ik ga niet inhoudelijk met je in gesprek daarover want dit is puur zakelijk’ en
‘Dan ga je maar mensen moeten bellen om geld te lenen’ en
‘Het is nu wel goed zo , die vriend van mij blijft met jou in contact voor het overige geld wat ik nog ga krijgen’;
ten aanzien van feit 2:
op 16 april 2023 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door met die [slachtoffer] naar flatgebouw [adres] toe te gaan en die [slachtoffer] aldaar in een trappenhuis onder bedreiging van een vuurwapen vast te houden totdat die [slachtoffer] voldoende geld had overgemaakt;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 17 april tot en met 26 april 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro dat toebehoorde aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte opzettelijk gewelddadig en dreigend,
- die [slachtoffer] online (Snapchat) berichten heeft gestuurd met de volgende inhoud:
‘Oi [bijnaam] ga het nou niet moeilijk maken’ en
Wil je niet rea vw ik je en je zult het zelf wel zien. Dus ga niet een bigman lopen spelen. Waar je eindstand lijpe spijt van krijgt [slachtoffer] ’ en
‘Ewa hoor dan . Ik heb alles gehoord al. Tegen wie je het loopt te zeggen’ en
‘Wat heb ik je de vorige keer gezegd heb geen zin in veel vragen broeder. Er is nu geen tijd om te praten want tijd loopt te tikken gap. Het is aan jou broeder’ en
‘Wat wil je me zeggen dat je er nie achteraan kan zitten. Het is jou ding wil jij je laks gedragen. Dan moet je de consecensie ook accepteren broer’ en
‘Wat ik hoor er is een morco mattie van je met geld’ en
‘Luister ik wil niet moeilijk lopen doen maar je hebt iets verkeerds gedaan en dat weet je zelf maar laat dat laten we zeggen orgi orgie we maken het rond. En ik geef je max maar dan ook echt max 3 weken. 10K’ en
‘Broeder je bent nu niet in de gelegenheid om dingen te vergeten’ en
‘Oke ga geen domme dingen dunnen. Max tot 13 mei’ en
‘wat je zei woensdag is er buit ofzo toch ik zeg je heel eerlijk heb een heel raar gevoel over dit alles als je met blauw werkt ga je eraan’ en
‘Maar het nog steeds niet duidelijk hoe je eraan komt. Je zegt wel vaag werken ervoor dit dat mensen gevraagd maar binnen 3 weken wordt jij niet uitbetaald. Of kan het nog wel. Maar ja weet je wat doe je ding. 2 weken’ en
‘ga me aub nie heet maken . Als ik wil doe ik je nu wat aan met je vertrouw je nie’ en
‘Oi. Let op ik ga je ook vw. Ik ga je kieren. Op alles wat ik heb’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 4:
op 7 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III , onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Blow type TR 34 kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten volgens het volwassenenstrafrecht zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 16 oktober 2024. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Door de raadsvrouw is verzocht verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en te volstaan met een onvoorwaardelijke straf die de duur van het voorarrest niet overstijgt.
De hierna te noemen afdoening is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Op 16 april 2023 zijn verdachte en zijn medeverdachte met het slachtoffer [slachtoffer] naar flatgebouw [adres] gegaan. In het trappenhuis van de flat heeft verdachte [slachtoffer] ruim twee uur onder bedreiging van een vuurwapen vastgehouden totdat [slachtoffer] genoeg geld had verzameld om aan verdachte over te (laten) maken. [slachtoffer] , die zelf onvoldoende geld op zijn rekening had staan, moest van verdachte bij anderen om geld (via door de medeverdachte verstuurde tikkies) vragen teneinde hem te kunnen “afbetalen”. Daarbij gaf verdachte aan dat [slachtoffer] een schuld bij hem had af te lossen en dat [slachtoffer] “wel wist wat hij had gedaan”, terwijl dit – zoals verdachte later heeft toegegeven – een verzinsel was. [slachtoffer] had geen idee wat er ging komen en hoelang het zou gaan duren. [slachtoffer] heeft uiteindelijk bij vrienden en familie een geldbedrag van € 2.430,- opgehaald en aan verdachte (laten) overmaken. Deze voor [slachtoffer] zeer akelige situatie is slechts tot een einde gekomen, omdat verdachte – die in een proeftijd liep – een enkelband droeg en daarom weer op tijd naar zijn woning moest terugkeren.
De omstandigheden waaronder deze feiten hebben plaatsgevonden vindt de rechtbank zeer ernstig en verontrustend. Verdachte is planmatig te werk gegaan door twee dagen van tevoren een afspraak met [slachtoffer] te maken, naar eigen zeggen een goede kennis van hem. Met medeverdachte [medeverdachte] is al vooraf – via de vader van [medeverdachte] – een betaalverzoek gecreëerd, waarnaar [slachtoffer] het geld moest (laten) overmaken. Extra zorgelijk is het gemak waarmee verdachte een vuurwapen heeft geregeld en daarmee heeft gedreigd.
Na deze voor [slachtoffer] zeer beangstigende situatie heeft verdachte nog drie weken lang geprobeerd de afpersing van [slachtoffer] voort te zetten. Hij vroeg [slachtoffer] in berichten telkens om meer geld en stelde een deadline voor de betaling. Daarnaast stuurde hij via Snapchat en Whatsapp dreigende berichten naar [slachtoffer] . Daarbij heeft hij ook gedreigd de omgeving van [slachtoffer] iets aan te doen. Tot een betaling is het uiteindelijk niet meer gekomen, omdat verdachte is aangehouden nadat [slachtoffer] – ondanks zijn angst voor verdachte – de moed heeft gehad om naar de politie te gaan.. Verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij anders was doorgegaan met de poging tot afpersing.
Dat dit voorval een enorme impact op [slachtoffer] heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat hij niet naar de zitting durfde te komen en ook niet wilde dat zijn familieleden namens hem zouden gaan. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, zo blijkt ook uit het schadeonderbouwingsformulier dat bij de vordering benadeelde partij is gevoegd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte en heeft daarop een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat verdachte een vuurwapen vasthoudt. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten en de rechtbank is van oordeel dat dit niet op een andere wijze kan worden bestraft dan met een onvoorwaardelijke detentie.
Persoon van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 1 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en diefstal met geweld in vereniging, waarvoor hem een deels voorwaardelijke jeugddetentie is opgelegd. Verdachte liep in een proeftijd voor die veroordeling en droeg een enkelband in het kader van de opgelegde bijzondere voorwaarden. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en de rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Rapportages
Verdachte is in het Pieter Baan Centrum (PBC) onderzocht. Uit het rapport van het PBC van 9 juli 2024 volgt dat bij verdachte antisociale persoonlijkheidsaspecten zijn vastgesteld. Deze zijn nog niet uitgekristalliseerd en er kan nog niet worden gesproken van een uitgerijpte (antisociale) persoonlijkheidsstoornis maar wel van een bedreigde
persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ook is sprak van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis’ en een (minimaal) lichte stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld. Hoewel een verband tussen de beschreven pathologie en het bewezen verklaarde kan worden onderbouwd, is geen sprake van een zodanige doorwerking dat verdachte hierdoor belemmerd werd in zijn gedragskeuzes. Er waren vele beslismomenten waarop betrokkene andere keuzes had kunnen maken. Daarom wordt geadviseerd alle feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en zal de feiten volledig aan verdachte toerekenen.
De onderzoekers adviseren een behandeling gericht op het verwerken van traumatische gebeurtenissen en een systeemgerichte behandeling. Er dient aandacht te zijn voor het stoppen met middelengebruik, het ontwikkelen van een prosociaal netwerk en peergroup, een heldere delictanalyse en het stimuleren van moreel beredeneren. Deze behandeling kan het beste vormgegeven worden in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van een jaar.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 14 oktober 2024, opgemaakt door E. de Blouwe. De reclassering heeft gerapporteerd dat de hiervoor vastgestelde stoornissen, het ontbreken van huisvesting en dagbesteding en het hebben van een negatief sociaal netwerk risicofactoren zijn. De reclassering schat het recidiverisico gemiddeld tot hoog in. De reclassering beaamt de noodzaak van intensief toezicht gezien de aard en ernst van de strafbare feiten en het recidiverisico en adviseert de oplegging van een GBM. Met een GBM kan er vanuit het pedagogische aspect begeleiding en behandeling plaatsvinden om de problemen van verdachte op diverse leefgebieden te doen afnemen. Het accent ligt hierbij niet op straffen, maar op gedragsverandering. Ook wordt een meerwaarde gezien in de time-out, als stok achter de deur om aan de begeleiding en het toezicht mee te werken. De reclassering vindt het essentieel dat verdachte begeleid wordt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. De begeleid wonen organisatie ‘ [instelling] ’ heeft een woonplek in [plaats] beschikbaar voor verdachte. Daarnaast is verdachte aangemeld bij de Waag Topzorg. Geadviseerd wordt om de volgende voorwaarden aan de GBM te koppelen: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte, een locatieverbod en locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en de plicht om mee te werken aan schuldhulpverlening.
Toepassing adolescentenstrafrecht?
Ten tijde van de feiten was verdachte negentien jaar oud en officieel volwassen. Ten aanzien van een adolescent, oftewel een persoon in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan, daartoe aanleiding geven.
Om de vraag te beantwoorden of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast hebben de onderzoekers van het PBC gebruik gemaakt van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht. Als contra-indicaties worden genoemd dat verdachte inmiddels een strafblad heeft en eerdere justitiële sancties onvoldoende effect hebben gehad. Er is sprake van een toename in ernst van de delicten. Verdachte wordt voldoende in staat geacht om de risico’s van zijn handelen te overzien en zijn gedrag te organiseren. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking. Wel kan verdachte in zijn houding soms jonger overkomen dan zijn kalenderleeftijd. De indruk is dat hij tot nu toe weinig ontvankelijk is geweest voor pedagogische aansturing.
Opgemerkt wordt dat verdachte zich in de eerste weken van de observatieperiode in het PBC zelfverzekerd en onraakbaar opstelde. Naarmate de observatieperiode vorderde, werd gezien dat onder dit pantser een kwetsbare jongeman zit die als gevolg van chronische onveiligheid een laag zelfbeeld heeft ontwikkeld. Verdachte maakt ten dele nog actief deel uit van het gezin. Begeleiding om dit contact te herstellen en te behouden is geïndiceerd. Dat geldt ook voor voortzetting van school en/of het vinden van werk. Gezien de eerdere moeilijkheden die verdachte had met school, lijkt een leer-werktraject passend. Alles overwegend adviseren de onderzoekers om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook de reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en noemt dat hulpverlening die voortkomt uit een meer pedagogische invalshoek met een outreachend karakter beter aansluit bij de behoeftes van verdachte.
De deskundigen Holtman en De Blouwe hebben dit advies op zitting bevestigd.
De rechtbank vindt de vraag of berechting plaats dient te vinden met toepassing van het jeugdstrafrecht dan wel het volwassenenstrafrecht niet eenvoudig te beantwoorden. Enerzijds is sprake van ernstige en doordachte feiten. Verdachte maakt een verharde indruk. Hij heeft in het kader van zijn eerdere veroordeling uitgesproken dat hij zich voor behandeling wilde inzetten, maar heeft zich kort na die veroordeling vervolgens schuldig gemaakt aan het bewezen verklaarde.
Anderzijds constateert de rechtbank dat sprake is van problematiek waarvoor verdachte niet eerder is behandeld. Uit het rapport van het PBC volgt dat hulpverlening weliswaar eerder betrokken is geweest, maar dit zag op hulp voor het gezin en was niet (specifiek) gericht op de persoon van verdachte. Verdachte werd na de jeugddetentie van zijn eerdere veroordeling begeleid door de reclassering en stond destijds op een wachtlijst voor behandeling bij Inforsa. Doordat hij kort daarna voor de onderhavige feiten is aangehouden, is de behandeling uiteindelijk niet gestart. De rechtbank vindt van belang dat verdachte die behandeling alsnog krijgt. De reclassering heeft daarnaast een woonplek voor verdachte gevonden bij een wooninstelling die 24 uur per dag begeleiding biedt.
Toepassing van het jeugdstrafrecht biedt – in tegenstelling tot het volwassenenstrafrecht – als mogelijkheid de oplegging van een GBM. De rechtbank merkt op dat als groot voordeel van deze maatregel geldt dat een lik-op-stukbeleid wordt gehanteerd: werkt verdachte niet mee aan genoemde maatregel, dan zal hij via een time-out in jeugddetentie worden geplaatst. Daarmee worden door verdachte direct de consequenties van zijn gedrag ondervonden.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat berechting volgens het jeugdstrafrecht passend is.
Jeugddetentie en GBM
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, rechtvaardigen de ernst van het bewezen verklaarde en de recidive dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd. Zij zal verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Dit betekent dat verdachte kort na deze uitspraak in vrijheid zal worden gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven en het advies van de deskundigen het noodzakelijk maken om de GBM op te leggen en dat de maatregel in het belang is van zijn verdere ontwikkeling.
Bij de keuze tot het opleggen van de GBM en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte binnen een duidelijk en strak kader, met intensief toezicht, behandeling moet volgen om het recidiverisico te verlagen, zijn ontwikkeling te bevorderen en de samenleving te beschermen.
Een GBM is naar het oordeel van de rechtbank het meest geschikte middel om het herhalingsgevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, omdat er direct een reactie (time-out) kan volgen als de verdachte zich niet aan de afspraken of voorwaarden houdt. De rechtbank ziet genoemde maatregel als laatste mogelijkheid om de weg naar verharding bij verdachte tegen te gaan. Van groot belang is dat verdachte wordt behandeld. Hij staat op een keerpunt en hij zal zelf van de hem gegeven mogelijkheden gebruik moeten maken om een positieve draai aan zijn leven te geven. Het is aan verdachte om te tonen dat hij deze kans met beide handen grijpt.
De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van twaalf maanden, met de geadviseerde voorwaarden. Indien de verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage blijkt dat de kans op een misdrijf met schade voor personen hoog is. Ook is verdachte, zoals hiervoor genoemd, eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde misdrijven en de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht is de rechtbank daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom en omdat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is, beveelt de rechtbank dat de gedragsbeïnvloedende maatregel met de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2023090212-G639525, zwart, merk: Samsung a03),
dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar,
aangezien met behulp van dat voorwerp het onder de feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde is begaan.

10.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.430,- aan vergoeding van materiële schade (feit 1) en € 1.500,- aan immateriële schade (feiten 1, 2 en 3), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Verdachte wordt daarnaast veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding het aantal dagen gijzeling op 0 te stellen, gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Gelet op de straf en maatregel die aan verdachte worden opgelegd, wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ten uitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 13/154386-22 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie af.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77w, 77x, 77y, 77aa,77gg, 77wa, 77wc, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 3:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van de jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM)voor de duur van
12 (twaalf) maanden, bestaande uit een ambulant programma met de volgende voorwaarden:.
:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag/Topzorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij aanvang van het toezicht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met:
- (medeverdachte) [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] en
- (slachtoffer) [slachtoffer] , geboren op [geboortegegevens] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich gedurende het toezicht niet binnen een straal van twee kilometer rondom het adres van aangever [slachtoffer] in [plaats] (zie plattegrond in bijlage II), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Hij gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. Hij werkt hierbij nauw samen met de reclassering en de begeleiding vanuit [instelling] of soortgelijke hulpverlening. Het vinden van passend onderwijs kan hier ook onderdeel van zijn.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Beveelt, voor het geval veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de gedragsbeïnvloedende maatregel bestaat
dadelijk uitvoerbaaris.
Ten aanzien van het beslag:
Verklaart verbeurd: 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2023090212-G639525, zwart, merk: Samsung a03).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.430,- (tweeduizend vierhonderddertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.930,- (drieduizend negenhonderddertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering TUL:
Wijst afde vordering met parketnummer 13/154386-22.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2024.