ECLI:NL:RBAMS:2024:6630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
753740 FA RK 24 4614
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over doorbreken geheimhoudingsplicht van behandelaren in het kader van verplichte zorg

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin GGZ inGeest een beroepschrift indiende tegen de beslissing van de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken. De zaak betreft een klacht van verweerster, geboren in 2002, over het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door behandelaren, in strijd met artikel 8:34 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerster geen toestemming heeft gegeven voor het delen van informatie met haar moeder, terwijl zij wilsbekwaam was. De rechtbank oordeelt dat de behandelaren niet conform de geldende standaarden en richtlijnen hebben gehandeld, en dat er geen noodzaak was om de geheimhoudingsplicht te doorbreken. De rechtbank verklaart de klacht van verweerster gegrond en bevestigt de beslissing van de klachtencommissie. Daarnaast heeft de rechtbank de schadevergoeding van €50,- die aan verweerster is toegekend door de klachtencommissie in stand gelaten. Het zelfstandig verzoek van verweerster tot schadevergoeding van €800,- voor de overplaatsing naar een andere kliniek wordt ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de overplaatsing noodzakelijk was gezien de acute situatie en het gedrag van verweerster.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/753740 – FA RK 24/4614
Beschikking van 23 oktober 2024van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door GGZ inGeest ingediende beroepschrift tegen de beslissing van de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken van 2 juli 2024 met kenmerk 2404-53.
op verzoek van:
de zorgaanbieder GGZ inGeest, gevestigd Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
[verweerster] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verweerster,
advocaat: mr. A.L. Cohen,
De rechtbank heeft kennisgenomen van
-het verzoek, ingediend door zorgaanbieder GGZ inGeest, ontvangen door de griffie op 3 juli 2024;
-het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, ingediend door advocaat van verweerster, ontvangen door de griffie op 29 juli 2024.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2024 in het gebouw van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- mw. H.J.M. Bellekom , jurist gezondheidsrecht GGZ inGeest;
-mw. G. Ersoy, psychiater en geneesheer-directeur;
-verweerster, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 29 februari 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van verweerster een zorgmachtiging verleend voor de duur van drie maanden.
2.2.
Op 25 april 2024 heeft verweerster een klacht ingediend ex. artikel 10:3 Wvggz bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna klachtencommissie), waarbij zij tevens een verzoek heeft ingediend tot het vergoeden van gestelde schade ter hoogte van €10.010,72. Op 2 juli 2024 heeft de klachtencommissie, na een eerdere inhoudelijke beoordeling van de klacht op 21 mei 2024, uitspraak gedaan naar aanleiding van het door verweerster ingediende schadevergoedingsverzoek. De klachtencommissie heeft het verzoek tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €100,00 en het verzoek tot schadevergoeding voor het overige afgewezen, waarbij aangaande het doorbreken van de geheimhoudingsplicht het volgende is overwogen:
De commissie is het met de behandelaars eens dat het gebruikelijk is om in geval van ernstige zorgen om het leven of de gezondheid van een cliënt, het steunsysteem van de cliënt te betrekken. De behandelaars hebben ook voldoende duidelijk gemaakt dat er in het geval van klaagster veel zorgen waren om haar leven en welzijn. Hoewel de Commissie aldus oordeelt dat het in het geval voor de hand liggend was dat het steunsysteem van klaagster werd ingeschakeld, is de Commissie tegelijkertijd van oordeel dat het niet proportioneel is dat hiervoor – tegen de wens van klaagster in – (ook) contact met de moeder van klaagster is opgenomen. Voor de hand had gelegen dat hiervoor (alleen) de eerste contactpersoon van klaagster zou zijn benaderd. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
2.3.
Op 3 juli 2024 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend tegen de beslissingen van de klachtencommissie. En tevens een door verweerster ingediend zelfstandig verzoek.

3.De verzoeken

Verzoeker verzoekt de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen, de klacht ten aanzien van het schenden van het beroepsgeheim ongegrond te verklaren en de vordering van verweerster ten aanzien van de schending van het beroepsgeheim af te wijzen.
Verweerder voert verweer en verzoekt zelfstandig de klacht met betrekking tot de overplaatsing gegrond te verklaren onder toekenning van een schadevergoeding van € 800,-.

4.Standpunten

4.1.
Mevrouw Bellekom stelt namens GGZ inGeest dat er juist is gehandeld ten aanzien van het doorbreken van de geheimhoudingsplicht en geeft hierbij de volgende onderbouwing. Benoemd wordt het principiële punt van hoe te handelen. Verwezen wordt naar de verplichting om als goede hulpverlener te moeten handelen, waarbij rekening wordt gehouden met het geheel aan regels en ook (professionele) richtlijnen (van gezaghebbende) organisaties. GGZ inGeest hanteert daarbij als uitgangspunt dat zij in geval van suïcidaal gedrag naasten zoveel mogelijk betrekt, tenzij er zeer zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen.
Gesteld wordt dat dit ook in de huidige GGZ standaarden [1] , richtlijnen [2] en Infosheet [3] van 113 met betrekking tot suïcidaal gedrag is opgenomen. Op basis van de richtlijnen en standaarden kan daarom niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat alleen de eerste contactpersoon gebeld moet of mag worden indien een patiënt geen toestemming geeft om informatie te delen met naasten, maar dienen juist zoveel mogelijk naasten te worden betrokken indien een patiënt suïcidaal gedrag vertoont. Zowel de zorgplicht van GGZ inGeest als de richtlijnen verplichten om in sommige gevallen de geheimhoudingsplicht te doorbreken. In aanvulling op die standaarden en de richtlijnen wordt tevens een beroep gedaan op de verplichtingen die volgen uit artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
Na een multidisciplinair overleg is er besloten om, zonder toestemming van verweerster, contact op te nemen met de moeder van verweerster. Dit omdat er bij betrokkene sprake was van verhoogd suïcide risico. Verweerster had in korte tijd in meerdere klinieken verbleven, waarbij zij steeds risicovol gedrag liet zien. Om het meest optimale beleid te bepalen bij een chronisch verhoogd risico achtten behandelaren en geneesheer-directeur het van belang om naasten te betrekken, ook al was patiënte het daar niet mee eens. Een dergelijk besluit wordt vaker genomen om er alles aan te doen om het gevaar van suïcide te verminderen. Uit de informatie van GGZ inGeest bleek dat de moeder van verweerster de meest betrokken persoon uit het zeer beperkte systeem was, waarna besloten is om moeder te informeren over dit verhoogde risico, mede met het doel om te bespreken of er andere mogelijkheden of wensen waren voor een behandeling die niet eerder overwogen of bedacht waren.
De geneesheer-directeur heeft tijdens de mondelinge behandeling allereerst benadrukt dat er geen inhoudelijke informatie aan moeder is verstrekt. Betrokkene was al maanden opgenomen in de kliniek, waarbij zij als laatste, vóór haar opname, bij moeder woonde. De behandelaren vonden dat ontslag behoorde tot opties als beleid bij de behandeling van verweerster. Toen er gesproken werd over ontslag was er nog een acuut hoog suïcide risico, waarbij conform de standaarden ook doel is om naasten te informeren. Nog afgezien van het voorkomen van verdriet is het voor een psychiater en andere behandelaren daarnaast ook moeilijk om achteraf om met een moeder of vader te communiceren als iemand toch overlijdt en behandelaren niets hebben gemeld over een ontslag uit de kliniek. Tijdens de opname had verweerster een eerste contactpersoon, namelijk de moeder van een goede vriendin van verweerster. Deze contactpersoon is tevens op de hoogte gesteld van de situatie die zich afspeelde. Omdat deze contactpersoon geen directe naaste van betrokkene is, is besloten om de moeder ook op de hoogte te stellen van de situatie. Daarbij kwam er ook een acuut ontslag aan, terwijl betrokkene toen dakloos was. Tijdens het telefoongesprek met moeder is er doorgegeven dat het niet goed ging met haar dochter, dat er een kans op suïcide was, dat zij binnenkort met acuut ontslag kon en of moeder mee kon denken over eventuele andere oplossingen. Dit is volgens de geneesheer-directeur geen inhoudelijke informatie geweest, maar was noodzakelijk om te delen vanwege de acute noodsituatie. Moeder gaf aan dat betrokkene niet meer thuis kon wonen. Op een vraag van de rechtbank deelt de geneesheer-directeur mee dat zij ervan uit gaat dat betrokkene op dat moment wilsbekwaam was omdat zij geen beoordeling van wilsbekwaamheid kunnen vinden in het dossier. Bovendien zou er, wanneer een betrokkene wilsonbekwaam zou zijn, geen acuut ontslag zijn overwogen, aldus de geneesheer-directeur.
Met betrekking tot de klacht inzake de overplaatsing heeft de geneesheer-directeur het volgende toegelicht. In een korte tijd heeft verweerster in verschillende klinieken verbleven, waarbij zij steeds bijzonder risicovol gedrag liet zien. Er was sprake van een verhoogd suïcide risico. Verweerster was vaak gesepareerd, omdat zij dreigend richting de behandelaren was. Hierdoor was een overplaatsing noodzakelijk. Omdat kliniek [locatie 1] in de regio van de woonplaats van verweerster ligt, is er voor gekozen om haar daarheen over te plaatsen.
4.2.
Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld erg veel schade te hebben overgehouden doordat er contact is opgenomen met haar moeder. Tijdens een overleg is er besloten om contact op te nemen met haar moeder. Verweerster geeft aan dat dit niet met haar besproken is, maar dat het haar alleen werd medegedeeld en er geen verdere discussie over mogelijk was. Verweerster heeft aangegeven dat haar moeder al voor een langere tijd uit haar leven was, omdat het thuis niet meer goed liep. Een extra reden om geen contact met haar op te nemen volgens betrokkene. Tevens heeft zij medegedeeld dat er geen overleg is geweest over andere contactpersonen of familieleden. Verweerster heeft een tante die erg betrokken is. Verweerster geeft aan dat zij toestemming had gegeven aan de behandelaren om wel contact met deze tante op te mogen nemen. Op vragen van de rechtbank beaamt zij dat zij tot de opname bij moeder ingeschreven stond, maar dat zij toen dit speelde ingeschreven stond bij haar tante, haar 1e contactpersoon, de enige waar zij verder contact mee had. Betrokkene geeft aan dat behandelaren van haar wisten dat ze geen contact mochten opnemen met haar moeder.
4.3.
De advocaat van verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er geen rekening is gehouden met de wet- en regelgeving. In de standaarden van GGZ staat beschreven dat er expliciete toestemming gevraagd moet worden aan de patiënt voor het delen van informatie met naasten. Dit wordt tevens ook vermeld in de richtlijnen. Het is voor de verwerende partij onduidelijk waarom moeder is geïnformeerd is over een eventueel verhoogd risico op suïcidaal gedrag, juist in een situatie waarin verweerster geen contact met moeder had en wilde. Namens verweerster heeft de advocaat geconcludeerd dat er geen grond bestond om de geheimhoudingsplicht te doorbreken.
De advocaat heeft namens verweerster ook een zelfstandig verzoek ingediend over de keuze van de overplaatsing. Verweerster is van mening dat de overplaatsing naar Kliniek [locatie 1] geen goede beslissing en zelfs een schadelijke keuze is geweest. Verweerster heeft geen goede ervaringen en herinneringen aan deze kliniek. De uiteindelijke overplaatsing heeft bij verweerster voor veel pijn, stress en angst geleid. Reden waarom de verwerende partij van mening is ter zake van de overplaatsing schade heeft geleden, waarvoor zij een vergoeding wenst te ontvangen.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker en verweerder ontvankelijk zijn in hun verzoeken, aangezien het verzoekschrift binnen zes weken na de beslissing van de klachtencommissie inzake de schadevergoedingen bij de rechtbank is ingediend.
Doorbreken geheimhoudingsplicht
De rechtbank stelt voorop dat artikel 8:34 Wvggz (onder meer) bepaalt dat de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, alsmede de medewerkers van de hiervoor genoemde personen tot geheimhouding verplicht zijn van hetgeen in de uitoefening van hun taak aan hen is toevertrouwd, tenzij uit hun taak op grond van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit of enig ander wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht. Art. 7:457 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van deze beperking indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Met de ‘hulpverlener’ is, zo volgt uit art. 7:446 lid 1 BW, bedoeld de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde (de patiënt).
Uit het voorgaande volgt dat zowel art. 8:34 Wvggz als ook art. 7:457 lid 1 BW een verbod bevat om inlichtingen/medische gegevens over een betrokkene te verstrekken aan een ander dan de betrokkene. Deze geheimhoudingsplicht staat niet in de weg aan de verstrekking van inlichtingen/medische gegevens aan een ander dan de betrokkene, wanneer deze verstrekking berust op de expliciete en rechtsgeldige toestemming van de betrokkene.
De rechtbank constateert vervolgens aan de hand van de gestelde feiten en omstandigheden dat verweerster geen toestemming heeft gegeven aan de zorgaanbieder om informatie over haar te delen met haar moeder. Tevens moet de rechtbank het er voor houden dat verweerster, in ieder geval in de periode waarin de moeder van betrokkene is geïnformeerd, wilsbekwaam was en dus in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. Dit, nu ter zitting namens de zorgaanbieder onder meer is meegedeeld dat dat in het dossier niets genoteerd is inzake wilsonbekwaamheid en dat bij wilsonbekwaamheid ook niet zou worden gesproken over de optie van acuut ontslag.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of, gelet op de taak van de zorgaanbieder op grond van de Wvggz, er noodzaak was om de geheimhoudingplicht te doorbreken, dan wel of enig ander wettelijk voorschrift de zorgaanbieder tot mededeling verplichtte.
De zorgaanbieder stelt in dit kader dat is gehandeld op grond van de voor de GGZ geldende standaarden en richtlijnen. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de GGZ-standaard waarnaar verwezen wordt valt onder punt 5.1.2 (Samenwerking en ondersteuning naasten) het volgende op te maken over de geheimhoudingsplicht en informatieverstrekking naar derden:
Goed contact met naasten is doorgaans een beschermende factor voor suïcide. Suïcidale personen
zoeken veel eerder en vaker steun bij hun ouders, partners, (volwassen) kinderen en vrienden dan
bij professionals. Naasten zijn vaak iemands belangrijkste steunpilaar die veel bij de patiënt
aanwezig zijn. Er dient daarom altijd aan de patiënt te worden gevraagd wie zijn belangrijkste
naasten zijn en op welke manier zij bij de diagnostiek en behandeling betrokken kunnen worden.
Een slechte relatie met naasten is daarentegen een risicofactor en kan zelfs aan het suïcidaal gedrag
ten grondslag liggen.……
Het betrekken en informeren van naasten hoort een vast onderdeel te zijn als er afspraken worden
gemaakt over samenwerking met verschillende partijen rondom de patiënt.
In de praktijk wordt samenwerking met naasten nog te vaak afgehouden en wordt onvoldoende
doorgevraagd naar de redenen van een patiënt om contact met de naasten af te houden. Het
uitgangspunt zou echter moeten zijn om in elke fase van het zorgproces samen te werken met de
naaste(n) van de patiënt, tenzij er goede redenen zijn om dat niet te doen. Hierbij is geen sprake van
vrijblijvendheid. Iedere professional binnen de ggz heeft een inspanningsverplichting om met naasten
samen te werken tijdens de diagnostiek en behandeling van een suïcidale patiënt.
Er moet uiteraard wel rekening worden gehouden met wet- en regelgeving: er moet expliciet
toestemming worden gevraagd aan de patiënt voor het delen van informatie met naasten. Zie
hiervoor ook achtergronddocument Uitgangspunten voor het betrekken van naasten bij suïcidaal
gedrag. Een patiënt zal overigens meestal eerder toestemming verlenen als de informatie beperkt
blijft tot dat wat in die situatie belangrijk is. Het is zelden nodig om alle beschikbare informatie te
delen.
Als een patiënt geen toestemming geeft, is het van groot belang samen met de patiënt de redenen
daarvan te onderzoeken. Als een patiënt niet wilsbekwaam is en er is een acute situatie met concrete
suïcideplannen met een hoog risico op een fatale afloop, dan kan er minimale noodzakelijke
informatie worden gedeeld met naasten.(n.b. deze tekst is vetgedrukt en dus benadrukt door de rechtbank)
De patiënt wordt hiervan zo snel als verantwoord mogelijk is op de hoogte gesteld en krijgt uitleg over de reden dat er informatie is gedeeld.
Uit de richtlijn ‘suïcidaal gedrag’ waarnaar eveneens wordt verwezen, valt op pagina 33 van 588 het volgende op te maken over de geheimhoudingsplicht en de informatieverstrekking aan derden:
Professional en naasten
Hoe dient de professional met naasten van de suïcidale patiënt om te gaan? Het bij de zorg betrekken van naasten is vanuit meer opzichten aan te raden (New Zealand Guideline Group, 2003). Voor de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag kan de informatie en hulp van naasten essentieel zijn.
……..
Conform de wgbo mag aan derden geen informatie worden verstrekt zonder toestemming van de patiënt. In noodsituaties kan van de vereiste toestemming worden afgeweken.
….
Uit de Infosheet van 113 waarnaar ten slotte wordt verwezen, valt het volgende op te maken over de geheimhoudingsplicht en informatieverstrekking aan derden:
Samenwerken met naasten tijdens de behandeling van suïcidale mensen in de GGZ wordt door 113
Zelfmoordpreventie aangemoedigd en ondersteund.
…..
Naasten betrekken bij de zorg
• Als bron van informatie
• Als bron van steun en vaak mantelzorger voor de suïcidale persoon
• Als partner bij het zorgen voor de veiligheid van de cliënt
Uitgangspunten
• Cliënt en naasten zijn akkoord met het betrekken van de naasten (cursivering door de rechtbank)
• De mate waarin naasten betrokken worden bij de zorg is in overeenstemming met de draagkracht van naasten
• Naasten krijgen ondersteuning aangeboden om staande te blijven en om naar draagkracht hun rol te vervullen in het proces van behandelen en begeleiden
• De cliënt moet de mogelijkheid hebben om vertrouwelijke zaken alleen te bespreken met de hulpverlener/
Behandelaar
Zorgplicht en geheimhouding
In de GGZ geldt een wettelijk vastgelegde geheimhoudingsplicht voor de hulpverlener. Dit beroepsgeheim is ingesteld om de privacy van de cliënt te beschermen bij leven en na de eventuele dood. De hulpverlener heeft ook een wettelijk vastgelegde zorgplicht. Die combinatie kan de hulpverlener voor een lastig conflict van plichten plaatsen. Het pleidooi is om bij suïcidaliteit in vrijwel alle gevallen de zorgplicht te laten prevaleren op de geheimhoudingsplicht tenzij er zwaarwegende redenen bestaan om dat niet te doen.
Uit bovenstaande citaten blijkt dat er binnen de GGZ overeenstemming bestaat over dat het belangrijk is om naasten te betrekken bij de behandeling van een betrokkene. Uit de hiervoor genoemde stukken blijkt echter ook dat deze standaard en richtlijn (wettelijke) begrenzingen aangeven ten aanzien van het doorbreken van een geheimhoudingsplicht, zeker daar waar een betrokkene wilsbekwaam is. De rechtbank stelt vervolgens vast dat dat de behandelaren zich hier niet aan hebben gehouden en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar sprake was van een verhoogd suïcide risico bij verweerster en ziet in het kader van de behandeling en begeleiding wel het belang van het betrekken van naasten bij betrokkene, maar dan nog geldt dat er eerst expliciet toestemming aan haar gevraagd had moeten worden, waarna bij een weigering beoordeeld en vastgelegd had moeten worden of het verstrekken van informatie aan de moeder noodzakelijk was vanwege een acute dreigende levensgevaarlijke situatie. Alleen in die situatie kan immers worden beoordeeld of en in hoeverre het doen van bijvoorbeeld een enkele mededeling (bijvoorbeeld dat betrokkene uit de kliniek zal worden ontslagen) aan een naast betrokkene met een beroep op de algemene bepaling van goed hulpverlenerschap (zie artikel 7:453 van het BW) valt onder de uitzonderingsbepaling van de slotzinnen van artikel 8:34 WvGGz (zie de zinsnede
…tenzij uit hun taak op grond van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit ..). De vaststelling van verweerster wilsbekwaam was, maakt dan dat er door de medewerkers van verzoeker in ieder geval niet gehandeld is conform de GGZstandaarden. Het verstrekken van enige informatie aan en het voorts ook consulteren van moeder (over mogelijke oplossingen voor een verblijfplaats) valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder voornoemde uitzonderingsbepaling en gaat ook veel verder dan de enkele waarschuwing naar naast betrokkenen dat verweerster zou worden ontslagen.
De rechtbank wijst er in dit kader nog op dat ook de infosheet van 113, waar door verzoeker een beroep op wordt gedaan, uitgaat van het akkoord van een patiënt voor het betrekken van de naasten. Dat er (via de infosheet van 113) binnen de zorg blijkbaar een pleidooi wordt gehouden voor het laten prevaleren van de zorgplicht boven de geheimhoudingsplicht, maakt nog niet dat behandelaren die geheimhoudingsplicht op de daar aangegeven wijze mogen doorbreken en daarmee hun wettelijke verplichting mogen omzeilen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, in navolging van de klachtencommissie, van oordeel dat de klacht van verweerster inzake het doorbreken van de geheimhoudingsplicht gegrond is. De rechtbank zal het verzoek van de zorgaanbieder om de beslissing van de klachtencommissie ten aanzien van het doorbreken van de geheimhoudingsplicht te vernietigen dan ook afwijzen. Dit betekent dat de beslissing van de klachtencommissie waarbij de klacht van verweerster ten aanzien van het doorbreken van de geheimhoudingsplicht gegrond is verklaard in stand blijft.
De schadevergoeding
Met de klachtencommissie is de rechtbank van oordeel dat verweerster door het handelen van de zorgaanbieder schade heeft geleden, onder meer door frustratie en angst. Nu geen van partijen expliciet verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door de klachtencommissie toegewezen schadevergoeding van € 50,- en de rechtbank dit bedrag aan schadevergoeding ook redelijk en billijk acht, zal de rechtbank ook dit deel van het verzoek van verweerster afwijzen. Dit betekent dat ook dit deel van de beslissing van de klachtencommissie in stand blijft.
Zelfstandig verzoek door verweerster
Daarmee komt de rechtbank bij het zelfstandig verzoek van verweerster tot het gegrond verklaren van de klacht van verweerster tegen haar overplaatsing onder toekenning van een schadevergoeding van
€ 800,-. De rechtbank is in navolging van de klachtencommissie van oordeel dat de klacht van verweerster ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Verweerster wilde niet naar kliniek [locatie 1] worden overgeplaatst en de overplaatsing heeft bij haar tot ontzettend veel pijn, stress en angst geleid. Door, ondanks het verzet toch tot overplaatsing naar deze kliniek over te gaan, is door de geneesheer-directeur niet gehandeld op basis van de algemene uitgangspunten van, criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg gehandeld zoals bedoeld in de artikelen 2:1 lid 1, lid 2, lid 3, lid 6, lid 8 en lid 9, artikel 3:3 en 3:4 Wvggz, aldus verweerster.
De zorgaanbieder voert aan dat de overplaatsing noodzakelijk was. Er was sprake van een acute, bedreigende situatie voor de behandelaren, maar ook voor verweerster zelf. Verweerster was gesepareerd maar bleef zich dreigend uiten naar de regiebehandelaar. Zij wilde overgeplaatst worden naar [locatie 2] Zij was daar ook aangemeld. Maar gelet op de situatie, als ook op het feit dat de eigen omgeving van verweerster in [woonplaats] was en er ook gekeken moest worden naar een woning en zinvolle dagbesteding en zo aan verder herstel van verweerster kon worden bijgedragen, is gekozen voor de overplaatsing naar kliniek [locatie 1] , aldus de zorgaanbieder.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover verweerster bedoelt de klacht inzake de overplaatsing te baseren op de door haar specifiek genoemde artikelen 2:1, 3:3 en 3:4 Wvggz, deze artikelen niet zijn opgenomen in de (limitatieve) klachtgronden van artikel 10:3 Wvggz. Verweerster zou dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar verzoek. De rechtbank begrijpt echter dat de klacht van verweerster ziet op artikel 8:16 Wvvgz, te weten de overdracht van het verlenen van zorg aan een andere geneesheer-directeur/zorgverantwoordelijke.
Gelet op de stukken en dat wat tijdens de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de behandelaren voldoende hebben gemotiveerd waarom een overdracht van de te verlenen zorg aan de geneesheer-directeur van kliniek [locatie 1] , waar de overplaatsing vanuit kliniek [locatie 3] naar kliniek [locatie 1] onderdeel van uitmaakte, noodzakelijk werd geacht, ondanks de bezwaren van verweerster. Verweerster had bij de eerste kliniek een medewerker bedreigd. Daarnaast was in kliniek [locatie 1] het ACT-team nabij. De rechtbank acht deze uitleg door de geneesheer-directeur navolgbaar en heeft geen reden daaraan te twijfelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing tot het overdragen van de zorg naar een andere geneesheer-directeur/zorgverantwoordelijke voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De klacht van verweerster zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Nu de klacht van verweerster ongegrond zal worden verklaard, bestaat geen grond voor schadevergoeding.

3.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de klachten ongegrond.
Deze beschikking is op 23 oktober 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend door mr. H.P.E. Has, rechter, bijgestaan door L.F. Datema als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.GGZ Standaard diagnostiek en behandeling van suicidaal gedrag;
2.Richtlijn Suïcidaal gedrag van de Federatie van Medisch Specialisten;
3.Infosheet Samenwerken met naasten in de GGZ van 113 zelfmoordpreventie- Behandelen suïcidaliteit in de GGZ;