ECLI:NL:RBAMS:2024:6601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 22/5418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking parkeervergunning en de bewijsvoering omtrent beschikbaarheid van stallingsplaatsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn parkeervergunning beoordeeld. De intrekking was gebaseerd op het argument dat eiser niet langer aan de voorwaarden voor de vergunning voldeed, omdat er parkeerplaatsen beschikbaar zouden zijn bij zijn wooncomplex. Eiser betwistte dit en stelde dat hij niet over eigen parkeergelegenheid beschikte. De rechtbank constateert dat de informatie die verweerder had over de beschikbaarheid van parkeerplaatsen onvoldoende was om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser over een stallingsplaats kon beschikken ten tijde van de besluitvorming. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder moet binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met de uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersvergunning parkeren (hierna: de parkeervergunning).
1.2.
Met het besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder besloten om de parkeervergunning voor kenteken [kentekennummer] in te trekken per 1 maart 2023, omdat eiser niet langer aan de voorwaarden voor vergunningverlening zou voldoen. [1] Het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard met het bestreden besluit van 4 oktober 2022.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de vrouw van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de parkeervergunning van eiser heeft ingetrokken omdat eiser kan beschikken over eigen parkeergelegenheid.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit
.Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en zijn parkeervergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
3. Eiser woont al lange tijd op het adres [kentekennummer] [huisnummer] in Amsterdam en beschikt al jaren over een parkeervergunning. Er is een controle geweest waaruit naar voren is gekomen dat eiser mogelijk niet meer aan de voorwaarden voldoet omdat parkeerplekken aanwezig zijn bij het complex waarin de woning van eiser zich bevindt. Daarom heeft verweerder bij eiser gegevens opgevraagd om te toetsen of eiser nog steeds aan de voorwaarden voldoet. [2] Daarbij is aangegeven dat als eiser niet kan beschikken over eigen parkeergelegenheid, hij een “Verklaring geen eigen parkeergelegenheid” moet inleveren. De verklaring moet door de eigenaar of beheerder van de parkeerplek zijn ingevuld en ondertekend. Eiser heeft vervolgens een door hem zelf ondertekend formulier ingeleverd. [3] Verweerder heeft daarop eiser bericht [4] dat het formulier niet aan de voorwaarden voldoet en eiser in de gelegenheid gesteld om het formulier nogmaals correct ingevuld en ondertekend in te sturen. Eiser heeft dit nagelaten.
Standpunt van partijen
4.1.
Verweerder heeft vervolgens de parkeervergunning van eiser ingetrokken, omdat er een garage aanwezig is en eiser niet heeft aangetoond dat hij niet over eigen parkeergelegenheid kan beschikken. Eiser heeft nagelaten een verklaring “Geen eigen parkeergelegenheid”, ingevuld en ondertekend door de woningcorporatie of de VvE in te leveren.
4.2.
Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij over een stallingsplaats kan beschikken. Eiser heeft in beroep een e-mail van de Alliantie van 17 januari 2023 overgelegd. Volgens eiser volgt daaruit dat er geen plekken beschikbaar zijn in de garage.
4.3.
Onder verwijzing naar de datum van het bestreden besluit en de e-mail van de Alliantie stelt verweerder zich op het standpunt dat de e-mail buiten de door de rechtbank te beoordelen periode valt. Daar komt volgens verweerder bij dat de e-mail niet gelijk is te stellen aan een rechtsgeldig ondertekend en gestempeld formulier “Verklaring geen eigen parkeerplaats”. Bovendien bevat de e-mail geen informatie over de beschikbaarheid van parkeerplekken in de garage ten tijde van de bestreden besluitvorming. De e-mail is immers van ruim drie maanden na de besluitvorming en beschrijft de situatie op 17 januari 2023. Naar de mening van verweerder kan de e-mail dan ook geen grond opleveren om te oordelen dat eiser ten tijde van de in geding zijnde besluitvorming niet over een stallingsplaats in de garage beschikt of kan beschikken. De zin: "Wij hebben op dit moment geen plekken meer beschikbaar in de garage." bevestigt naar de mening van verweerder dat er voordien wel parkeerplekken beschikbaar waren.
De van toepassing zijnde regels
5.1.
Volgens de regels die ter plaatse gelden kan maximaal één parkeervergunning worden verleend, verminderd met het aantal stallingsplaatsen waar bewoners van het adres over beschikken of kunnen beschikken. Volgens artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening wordt, voor zover hier van belang, een vergunning ingetrokken indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of eiser beschikt of kan beschikken over een stallingsplaats.
5.2.
Volgens artikel 2 en onderdeel 5.10 aanhef en onder a van de bijlage van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening 2013 (hierna: het uitwerkingsbesluit) is het adres van eiser, [kentekennummer] [huisnummer] , gelegen in deelvergunninggebied [vergunningnaam] . Ter plaatse geldt een vergunningplafond.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Parkeervergunningen zijn slechts zes maanden geldig. De geldigheid van deze vergunningen wordt steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van zes maanden, zolang is voldaan aan de voorwaarden. [5] Dit heeft enerzijds tot gevolg dat de vergunninghouder niet telkens opnieuw hoeft te verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur en ook niet telkens opnieuw aannemelijk hoeft te maken dat nog steeds aan de voorwaarden voor vergunningverlening wordt voldaan en anderzijds dat verweerder niet telkens hoeft te onderzoeken of aan die voorwaarden wordt voldaan. In het onderhavige geval gaat het om de intrekking van een parkeervergunning. Anders dan bij een aanvraag om een vergunning, rust de bewijslast bij een intrekking van een vergunning in beginsel op het bestuursorgaan. Dat betekent dat het in dit geval op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat eiser over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken. Als verweerder hierin is geslaagd, dan ligt het op de weg van de vergunninghouder om dit te weerleggen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking heeft gebaseerd op algemene informatie over het wooncomplex en de parkeerplaatsen. Deze informatie heeft verweerder in beroep overgelegd. Uit deze informatie kan echter niet worden opgemaakt dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit over een stallingsplaats kon beschikken. Deze algemene informatie geeft geen inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de beschikbaarheid van stallingsplaatsen op dat moment. Verweerder is er dus niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiser over een stallingsplaats kan beschikken. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit in aanmerking om te worden vernietigd wegens onvoldoende feitelijke grondslag. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar rechtsoverweging 13 (De stallingsplaatsen) in de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2024. [6]
6.3.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. De rechtbank moet het bestreden besluit toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen. De datum van de e-mail biedt onvoldoende basis voor de conclusie dat de e-mail feiten en omstandigheden bevat die dateren van na het bestreden besluit. Voorts vormt de omstandigheid dat het een e-mail is en geen “Verklaring geen eigen parkeerplaats” geen reden om de e-mail buiten beschouwing te laten. Het bestuursrecht kenmerkt zich door de vrije bewijsleer. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het hier om een intrekking gaat en niet om een aanvraag.
6.4.
De rechtbank zal daarom onderzoeken of de e-mail ziet op de situatie ten tijde van het bestreden besluit.
6.5.
De e-mail is afkomstig van Parkeren@de-alliantie.nl en gaat over de beschikbaarheid van parkeerplaatsen. De rechtbank leidt hieruit af dat de e-mail afkomstig is van een onderdeel van de Alliantie dat zich bezig houdt met parkeren. De rechtbank ziet daarom op voorhand geen aanleiding om geen enkele waarde toe te kennen aan de inhoud van de e-mail.
6.6.
In de e-mail staat het volgende: “Wij hebben op dit moment geen plekken meer beschikbaar in de garage. Zodra wij een huur opzegging binnenkrijgen adverteren we de parkeerplek op de www.benopzoek.nl website. Wij houden geen wachtlijsten bij.”.
6.7.
Verweerder leidt uit de woorden “op dit moment” af dat hieronder moet worden verstaan ten tijde van het opstellen van de e-mail. De rechtbank volgt verweerder hier in en is dus met verweerder van oordeel dat uit deze e-mail niet kan worden opgemaakt dat er ten tijde van het bestreden besluit geen parkeerplaatsen beschikbaar waren. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel omdat de bewijslast in deze zaak nog altijd rust op verweerder en (nog) niet is verschoven naar eiser.
6.8.
Verweerder leidt uit het woordje “meer” af dat er daarvoor wel één of meer parkeerplaatsen beschikbaar zijn geweest. Ook dat kan de rechtbank volgen. De opsteller van de e-mail heeft het immers over het opzeggen van de huur en de werkwijze die dan wordt gevolgd. Er wordt direct een advertentie geplaatst voor die parkeerplek. Echter, die e-mail geeft geen uitsluitsel of ten tijde van het bestreden besluit sprake was van huuropzeggingen, of dat er anderszins parkeerplekken beschikbaar waren. Deze e-mail kan dus evenmin dienen als onderbouwing voor het standpunt van verweerder.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder dient rekening te houden met deze uitspraak bij het opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 oktober 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 37, eerste lid onder c, van de Parkeerverordening.
2.Zie de brief van 30 december 2021.
3.Zie de verklaring van 18 februari 2022.
4.Zie de e-mail van 25 februari 2022.
5.Zie artikel 27, tweede en zesde lid, van de Parkeerverordening 2013.