Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 6 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1981, was gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 15 oktober 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, en een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en heeft de gevangenhouding bevolen. Op 17 oktober 2024 heeft de rechtbank de overleveringsdetentie opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis in Roemenië, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon onvoldoende verzetgaranties heeft, aangezien de Roemeense wetgeving niet garandeert dat hij in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak.
De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat er geen aanleiding is om van deze weigeringsgrond af te zien. De overlevering wordt geweigerd, omdat het toestaan van de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou betekenen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.G. Vegter als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.