Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] B.V.,
2.
[eiser 2] QQ(in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [naam 1] ),
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
1.ADVIESPRAKTIJK A'DAM ZUID-OOST B.V.,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de akte van [eiser 2]
2.De verdere beoordeling
e-mail wederpartij’, ‘
ontwerp processtukken’, ‘
voorbereiding zitting’ en ‘
zitting’ duiden eerder op werkzaamheden in het kader van de ontslagprocedure dan op het verkrijgen van advies over afwikkeling van de nalatenschap of de positie van mevrouw [naam 2] , die bovendien niet erfgenaam is maar legataris. Daarbij komt nog dat de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis is gebaseerd op hetgeen [gedaagde 1] daaraan voorafgaand naar voren heeft gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat de beslissing is gebaseerd op een onhoudbare feitelijke lezing van die gedingstukken. [gedaagde 1] geeft thans, na het tussenvonnis, weliswaar alsnog een nadere, nieuwe uiteenzetting met betrekking tot de advocaatkosten, maar dat hij die informatie niet eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, moet aan hem zelf worden toegerekend en kan er niet toe leiden dat in deze instantie alsnog anders wordt beslist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding terug te komen op haar eerdere in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing zoals hiervoor in rov. 2.1 onder punt 1 verwoord.