ECLI:NL:RBAMS:2024:6580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
735917
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake aansprakelijkheid executeur en terugbetaling aan erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2024 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen verschillende eisende en gedaagde partijen, waarbij de aansprakelijkheid van de executeur van een nalatenschap centraal stond. De eisende partijen, waaronder [eiser 1] B.V. en [eiser 2], hebben de gedaagde, [gedaagde 1], aangesproken op zijn verantwoordelijkheden als executeur van de nalatenschap van de heer [naam 1]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 6 maart 2024 al enkele bindende eindbeslissingen genomen, waar [gedaagde 1] nu op terugkomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] zijn taken niet naar behoren heeft vervuld, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 31.662,26 die hij aan [eiser 2] moet betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd over de door hem gemaakte kosten en dat hij aansprakelijk is voor de schade die de nalatenschap heeft geleden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet aan de wettelijke eisen is voldaan. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van [eiser 2], terwijl [eiser 2] in de procedure tegen Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/735917 / HA ZA 23-614
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
2.
[eiser 2] QQ(in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [naam 1] ),
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiser 3] ,
4.
[eiser 4],
wonende in [woonplaats 3] (Verenigde Arabische Emiraten),
hierna te noemen: [eiser 4] ,
5.
[eiser 5],
wonende in [woonplaats 4] ,
hierna te noemen: [eiser 5] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 2] (mannelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. A.C. Kool,
tegen

1.ADVIESPRAKTIJK A'DAM ZUID-OOST B.V.,

gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 5] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost c.s. (mannelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. R.A. Moonen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024,
- de akte van [gedaagde 1] , met producties 11 tot en met 17,
- de akte van [eiser 2]
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

De rechtbank komt niet terug op eerder genomen (eind)beslissingen
2.1.
In het tussenvonnis van 6 maart 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat:
[gedaagde 1] zijn taken als executeur niet naar behoren heeft vervuld en hij daarom de advocaatkosten die hij in zijn ontslagprocedure heeft gemaakt aan de erfgenamen moet terugbetalen. De omvang van die kosten zijn vastgesteld op € 12,424,66;
de door [gedaagde 1] ten laste van de nalatenschap in rekening gebrachte notariskosten geen ongebruikelijke kosten zijn bij het vereffenen van een nalatenschap, zodat [gedaagde 1] dit bedrag niet aan de erfgenamen hoeft terug te betalen;
[gedaagde 1] met het geven van een huurkorting aan de huurder van de woning aan de [adres] weliswaar onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat niet vast is komen te staan dat de erfgenamen daardoor schade hebben geleden;
[gedaagde 1] aansprakelijk is voor de door hem verrichtte betalingen aan Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost, zodat hij het bedrag van € 20.570,- aan de erfgenamen moet terugbetalen;
[gedaagde 1] nog geen volledig rekening en verantwoording heeft afgelegd, zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld om dit alsnog bij akte te doen;
Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost niet aansprakelijk is voor de kosten die op verzoek van [eiser 5] zijn gemaakt voor het inhuren van een fiscalist;
Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost niet aansprakelijk is voor de kosten die op verzoek van [eiser 3] zijn gemaakt voor de bijstand van een advocaat in haar procedure tegen een uitkeringsinstantie;
niet vast is komen te staan dat Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost tekort is geschoten in haar verplichtingen, en;
[eiser 2] geen belang heeft bij de afgifte van de gevorderde (privé) administratie van erflater en voldoende aannemelijk is geworden dat Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost niet aan een veroordeling zal kunnen voldoen.
2.2.
[gedaagde 1] heeft de rechtbank bij akte verzocht om de hiervoor genoemde overwegingen onder punten 1. en 4. te heroverwegen. [gedaagde 1] voert daarvoor aan dat de advocaatkosten niet alleen zien op zijn ontslagprocedure, maar dat in die kosten ook begrepen zijn de kosten van advies over de afwikkeling van de nalatenschap en om vragen van mevrouw [naam 2] te kunnen beantwoorden. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat [gedaagde 1] alle advocaatkosten (€ 12.424,66) moet terugbetalen, aldus [gedaagde 1] . Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt [gedaagde 1] een e-mail van 23 november 2018 aan zijn advocaat met een verzoek om juridische bijstand, bankafschriften, facturen van zijn advocaat en een overzicht van de werkzaamheden die zijn advocaat heeft verricht.
2.3.
Daarnaast voert [gedaagde 1] aan dat de betalingen die hij heeft gedaan aan Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost voortkomen uit een vaste prijsafspraak met erflater die al voor zijn overlijden bestond, zodat de rechtbank ook ten onrechte heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] het bedrag van € 20.570,- aan de erfgenamen moet terugbetalen. Ter onderbouwing van dit standpunt overlegt [gedaagde 1] een overzicht van bijschrijvingen op de bankrekening van Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost waaruit deze prijsafspraak volgt, aldus [gedaagde 1] .
2.4.
[eiser 2] heeft hier onder meer tegenin gebracht dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die de gebondenheid aan de in het tussenvonnis gegeven eindbeslissingen onaanvaardbaar zouden maken en dat – kort gezegd – hetgeen [gedaagde 1] heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel kan leiden.
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen van eerder door haar genomen beslissingen en licht dat hierna toe.
2.6.
De genoemde beslissingen van de rechtbank betreffen uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissingen en kwalificeren daarmee als bindende eindbeslissingen. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat in beginsel niet kan worden teruggekomen van een in een eerder tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing, behalve wanneer bijzondere, door de rechtbank in haar desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dat kan met name het geval zijn wanneer sprake is van een overduidelijke feitelijke of juridische misslag of wanneer de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag wanneer de rechtbank na heroverweging inziet dat haar uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechtbank overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
2.7.
[gedaagde 1] stelt dat de advocaatkosten niet alleen betrekking hebben op de aan hem verleende rechtsbijstand in het kader van zijn ontslagprocedure als executeur, maar ook gedeeltelijk op juridisch advies over de afwikkeling van de nalatenschap en op de positie van mevrouw [naam 2] . Echter, zonder verdere nadere toelichting over de hoogte van het bedrag dat toeziet op het juridisch advies (en dus niet op de ontslagprocedure), die ontbreekt, is het overleggen van alle facturen onvoldoende om te kunnen oordelen dat er sprake is van een overduidelijke feitelijke of juridische misslag dan wel van een onjuiste feitelijke grondslag. Vooral omdat alle overgelegde facturen hetzelfde dossiernummer vermelden en uit de omschrijving van de werkzaamheden op de facturen niet kan worden opgemaakt dat het niet kosten van rechtsbijstand in de ontslagprocedure maar advieskosten betreft. Omschrijvingen als ‘
e-mail wederpartij’, ‘
ontwerp processtukken’, ‘
voorbereiding zitting’ en ‘
zitting’ duiden eerder op werkzaamheden in het kader van de ontslagprocedure dan op het verkrijgen van advies over afwikkeling van de nalatenschap of de positie van mevrouw [naam 2] , die bovendien niet erfgenaam is maar legataris. Daarbij komt nog dat de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis is gebaseerd op hetgeen [gedaagde 1] daaraan voorafgaand naar voren heeft gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat de beslissing is gebaseerd op een onhoudbare feitelijke lezing van die gedingstukken. [gedaagde 1] geeft thans, na het tussenvonnis, weliswaar alsnog een nadere, nieuwe uiteenzetting met betrekking tot de advocaatkosten, maar dat hij die informatie niet eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, moet aan hem zelf worden toegerekend en kan er niet toe leiden dat in deze instantie alsnog anders wordt beslist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding terug te komen op haar eerdere in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing zoals hiervoor in rov. 2.1 onder punt 1 verwoord.
2.8.
Datzelfde geldt voor de beslissing aangaande de door [gedaagde 1] aan Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost verrichtte betalingen. Uit de door [gedaagde 1] overgelegde bankafschriften volgt dat [eiser 1] voor het overlijden van erflater in 2017 driemaal een bedrag van € 1.210,- aan Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost heeft overgemaakt. De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet dat hieruit blijkt dat tussen erflater en Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost een vaste prijsafspraak bestond, omdat dit niet uit de omschrijving bij de betalingen volgt. Zo’n vaste prijsafspraak doet overigens ook niet af aan hetgeen verder in rov. 2.28 van het tussenvonnis is overwogen. [gedaagde 1] gaat daar ten onrechte aan voorbij.
2.9.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook niet van oordeel dat haar beslissing is gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van de gedingstukken welke zou leiden tot een ondeugdelijke einduitspraak. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding om terug te komen van haar eerdere in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing zoals hiervoor in rov. 2.1 onder punt 4 verwoord.
[gedaagde 1] heeft onvoldoende rekening en verantwoording afgelegd
2.10.
De rechtbank heeft onder rov. 2.15 van het tussenvonnis overwogen dat [eiser 2] onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde 1] geen inzicht heeft gegeven in de tijd die hij aan de uitvoering van zijn taken heeft besteed en welk loon hij daarvoor ten laste van de nalatenschap in rekening heeft gebracht. Daarom is [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om hier alsnog inzicht in te geven.
2.11.
[gedaagde 1] heeft gereageerd en stelt – kort gezegd – dat hij op één factuur na (voor zijn beheerswerkzaamheden over de periode tot 2018) geen kosten van door hem verrichtte werkzaamheden aan de nalatenschap in rekening heeft gebracht. Vervolgens legt [gedaagde 1] rekening en verantwoording af door een overzicht over te leggen van de facturen die ten laste van het privévermogen van de erfgenamen en van [eiser 1] in rekening zijn gebracht. [gedaagde 1] sluit de rekening en verantwoording af met een overzicht van de door hem verrichtte werkzaamheden (tegen een nog nader te bepalen bedrag) die nog niet door hem zijn gefactureerd.
2.12.
[eiser 2] heeft hiertegen – kort gezegd – ingebracht dat [gedaagde 1] alleen heeft herhaald wat al eerder is gezegd en dat [gedaagde 1] nog steeds geen inzicht heeft gegeven in de tijd die hij aan de beheerswerkzaamheden heeft besteed. Daarnaast merkt [eiser 2] op dat van de rekening van erflater op 21 februari 2019 nog een bedrag van € 6.050,- is afgeschreven dat niet terugkomt in de rekening en verantwoording van [gedaagde 1] .
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd. [gedaagde 1] stelt dat hij slechts éénmaal door hem verrichtte beheerswerkzaamheden over de periode tot 2018 in rekening heeft gebracht, maar laat na toe te lichten om welk bedrag het gaat, wat de werkzaamheden zijn geweest en tegen welk uurtarief hij heeft gefactureerd. Gelet op de eerdere overweging van de rechtbank, had dit wel op zijn weg gelegen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Daarmee is voor de rechtbank vast komen te staan dat [gedaagde 1] zijn taken, anders dan hij zelf nog steeds stelt, niet naar behoren heeft vervuld en aansprakelijk is voor de schade die de nalatenschap lijdt als gevolg daarvan.
2.14.
Bij het vaststellen van de hoogte van de schade – voor zover daarover bij tussenvonnis nog niet over is beslist – sluit de rechtbank aan bij het standpunt van [eiser 2] dat alleen nog onduidelijkheid bestaat over een bedrag van € 6.050,- dat van de privérekening van erflater is afgeschreven onder vermelding van ‘ [omschrijving] ’. De rechtbank begrijpt dat [eiser 2] één van de schadeposten bedoelt behorende tot vordering 5 ‘facturen aan privé’ en omschreven onder punt 29 van de dagvaarding (zie ook rov. 2.9 sub 5 van het tussenvonnis). Omdat de rechtbank al heeft overwogen dat een bedrag van € 12.424,66 aan de in rekening gebrachte advocaatkosten van de gevorderde € 17.329,16 zal worden toegewezen en niet meer kan worden toegewezen dan gevorderd, zal de rechtbank nog een bedrag van € 4.904,50 toewijzen.
Dubbeltellingen advocaatkosten
2.15.
De rechtbank merkt op dat de ‘advocaatkosten’ (zie rov. 2.9. sub 5 van het tussenvonnis) zowel in de ‘facturen aan privé’ als in de ‘advocaatkosten’ zijn begrepen. [eiser 2] QQ heeft ter zitting verklaard dat deze constatering van de rechtbank juist is. De rechtbank zal vanwege die dubbeltelling de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen de advocaatkosten van € 9.399,66 afwijzen.
Eindconclusie vordering onder V. sub a tot en met f van de dagvaarding
2.16.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] veroordeeld wordt om in totaal het bedrag van € 31.662,26 (€ 17.329,16 + € 20.570,-) aan [eiser 2] terug te betalen. De gevorderde wettelijke rente zal daarbij worden toegewezen met ingang van 4 januari 2023 omdat [gedaagde 1] vanaf deze datum in verzuim is.
Kosten deskundige
2.17.
De vordering tot vergoeding van de kosten van het rapport van drs. O.A. van Weijmer RA wordt afgewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b Burgerlijk wetboek (hierna: BW) komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De inhoud van het rapport is echter niet van belang geweest bij het vaststellen van de aansprakelijkheid of bij de hoogte van de vorderingen. Daarmee zijn de kosten van het rapport niet als redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW aan te merken.
Geen bevel
2.18.
[eiser 2] heeft zich bij akte uitgelaten over de vraag van de rechtbank welke onderwerpen in het kader van het afleggen van rekening en verantwoording in dit stadium nog nadere toelichting behoeven. [eiser 2] stelt geen verantwoording meer te verlangen, omdat het [eiser 2] duidelijk is geworden dat [gedaagde 1] hier gaan gehoor aan zal geven. De rechtbank zal de vordering [gedaagde 1] te bevelen om alsnog rekening en verantwoording af te leggen daarom afwijzen.
Geen belang bij verklaringen voor recht
2.19.
[eiser 2] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk is voor door hem verrichtte betalingen die hij niet kan verantwoorden en voor alle schade welke de nalatenschap lijdt als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde 1] in zijn zorgplicht als executeur in de nalatenschap van erflater. Omdat de rechtbank al een beslissing heeft genomen op alle gevorderde schadeposten heeft [eiser 2] naar het oordeel van de rechtbank bij toewijzing van een afzonderlijke verklaring voor recht, zoals gevorderd, geen belang meer.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.20.
[eiser 2] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet aan de wettelijke eisen is voldaan. De vorderingen van [eiser 2] hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag naar de verschuldigdheid van incassokosten moet daarom worden beoordeeld aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [eiser 2] heeft nagelaten een omschrijving te geven van de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan hij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
2.21.
[gedaagde 1] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,38
(de helft van € 216,76)
- griffierecht
1.418,50
(de helft van € 2.837,00)
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.132,88
2.22.
In de procedure tegen Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost is [eiser 2] in het ongelijk gesteld, zodat [eiser 2] de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. De proceskosten van [eiser 2] worden begroot op:
- griffierecht
1.418,50
(de helft van € 2.837,00)
- salaris advocaat
1.214,00
(1,00 punt × € 1.214,00)
Totaal
2.632,50

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 31.662,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 4 januari 2023 tot de dag dat [gedaagde 1] het volledige bedrag betaald heeft,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten aan de zijde van [eiser 2] van € 4.132,88, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van Adviespraktijk A'dam Zuid-Oost tot op heden begroot op € 2.632,50,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, bijgestaan door mr. C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op11 september 2024.