ECLI:NL:RBAMS:2024:6577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13-135905-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid in een supermarkt met camerabeelden als bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee medewerksters van een supermarkt op 15 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften van de slachtoffers, ondersteund door camerabeelden, voldoende bewijs bieden voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte, die schizofreen is en een verstandelijke beperking heeft, ontkende de feiten en voerde aan dat hij op het moment van de aanrandingen niet in de supermarkt was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de herkenning van de verdachte door meerdere verbalisanten betrouwbaar was. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van 101 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een gebiedsverbod voor een jaar. De vordering tot schadevergoeding van een van de slachtoffers werd afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/135905-24
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Goedhart, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en van hetgeen [medewerkster Slachtofferhulp Nederland] , medewerkster bij Slachtofferhulp Nederland, namens haar naar voren heeft gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank op de terechtzitting als deskundigen gehoord [zorgcoördinator HVO Querido] , zorgcoördinator bij HVO Querido, en [persoonlijk begeleider HVO Querido] , persoonlijk begeleider bij diezelfde organisatie.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich, telkens op 15 april 2024 te Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
1.
aanranding van [slachtoffer 1] ;
2.
aanranding van [slachtoffer 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. De aangiftes van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), allebei medewerkster van de Albert Heijn, worden ondersteund door de camerabeelden die in het dossier zijn beschreven en waarop verdachte door meerdere verbalisanten is herkend.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden [verdachte] van de tenlastegelegde feiten, wegens het ontbreken van bewijs. Verdachte ontkent dat hij op 15 april 2024 in de Albert Heijn gelegen aan [adres] is geweest, waar de aanrandingen zouden hebben plaatsgevonden. Wel is hij een paar dagen later, namelijk op 20 april 2024, in die Albert Heijn geweest. Op basis van het dossier is onduidelijk op welke datum de foto’s uit het briefingsitem, op basis waarvan de verbalisanten hebben verklaard dat zij hierop verdachte hebben herkend, zijn gemaakt. Deze foto’s kunnen ook van 20 april 2024 zijn. Daarbij wordt tevens verwezen naar het feit dat de persoon die op de camerabeelden te zien is ten tijde van de vermeende incidenten een capuchon draagt, terwijl de beelden die zien op de ingang van de supermarkt een persoon – die lijkt op verdachte – laten zien die geen capuchon draagt. Ook heeft verdachte, anders dan in het signalement dat door aangeefster [slachtoffer 1] is genoemd, geen Surinaams accent. Gelet op dit alles kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die op de camerabeelden van de aanrandingen is te zien.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 15 april 2024 zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft aangerand en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 15 april 2024 aan het werk was in de hiervoor genoemde Albert Heijn en dat zij het promotiemateriaal dat moest worden opgehangen aan het uitzoeken was. Terwijl zij daarmee bezig was, voelde zij opeens een hand tussen haar billen. [slachtoffer 1] voelde dat met een vinger stevig tegen haar vagina werd aangeduwd. Zij hoorde een man vragen hoe het met haar ging, waarop zij zich omdraaide en tegen hem zei dat hij dit nooit meer moest doen. Na de aanranding liep de man mopperend weg. [slachtoffer 1] omschrijft de man als volgt:
- Donkergetinte man;
- Vermoedelijk tegen 1.90 meter;
- Slank postuur;
- Tussen 30 en 40 jaar;
- Surinaams accent;
- Zwart mutsje;
- Donkere kleding (vermoedelijk joggingpak);
- Zwarte schoenen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 15 april 2024 aan het werk was in de Albert Heijn aan [adres] en dat zij een actie vak aan de kop van een stelling aan het vullen was met bier. Zij stond half gebukt met haar rug naar het gangpad toen zij voelde dat er iemand in haar linker bil kneep. [slachtoffer 2] voelde dat er een hand op werd gelegd en dat zij werd geknepen. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide zag zij dat er een man achter haar stond. Zij zag dat hij dicht op haar stond. [slachtoffer 2] omschrijft de man, die regelmatig in de winkel komt, als volgt:
- Man;
- Donker getint;
- 1.90 meter;
- Baardje of sikje;
- Naar buiten hangende amandelvormige ogen;
- zwarte doo rag
(de rechtbank begrijpt: durag);
- Zwarte jas;
- Zwarte broek;
- Witte oordopjes met draad;
- Zwarte schoenen;
- Witte sokken;
- Goudkleurige ring.
De aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Verdachte is op 20 april 2024 in dezelfde Albert Heijn als waar de aanrandingen hebben plaatsgevonden aangehouden, nadat de politie ter plaatse was gekomen naar aanleiding van de melding dat de persoon die de aanrandingen op 15 april had gepleegd wederom in de winkel aanwezig was. Verbalisant [verbalisant 1] herkende verdachte en heeft hem bij de ingang van de Albert Heijn staandegehouden. Naar aanleiding van de aanrandingen is er een briefingsitem gemaakt bestaande uit twee foto’s waarop de verdachte is te zien en [verbalisant 1] heeft verklaard dat de uiterlijke kenmerken van de man op het briefingsitem exact overeenkwamen met die van verdachte. Ook verbalisanten [verbalisant 2] , aan de hand van eerdere meldingen aangaande verdachte, en [verbalisant 3] , die verdachte heeft verhoord, hebben verklaard dat zij verdachte herkennen als zijnde de man die zij hebben gezien op de foto’s van het geplaatste briefingsitem.
Verdachte ontkent dat hij op 15 april 2024 in de Albert Heijn aan [adres] is geweest. Hij heeft verklaard dat hij het niet geweest kan zijn, omdat hij op dat moment een time-out had waardoor hij verbleef op een tijdelijke verblijfsplek van HVO Querido in Zuidoost. Zijn vorige woning, waar hij dus niet meer mocht verblijven, lag in Noord op vijf minuten lopen van de Albert Heijn aan [adres] . Verdachte heeft verklaard dat hij wel op 20 april 2024, toen hij werd aangehouden, in die Albert Heijn geweest. De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van het dossier onduidelijk is van welke datum de foto’s uit het briefingsitem zijn en dat deze foto’s dus mogelijk van 20 april 2024 zijn. Omdat de herkenningen gebaseerd zijn op het briefingsitem, zou niet bewezen kunnen worden dat verdachte de persoon is op de camerabeelden van de gepleegde aanrandingen op 15 april 2024. Ten aanzien van de verklaring van verdachte dat hij het niet geweest kan zijn, overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat hij op dat moment op een time-out plek in Zuidoost verbleef niet maakt dat hij niet in de Albert Heijn in Noord geweest kan zijn. De rechtbank verwerpt verder het verweer van de raadsman dat onduidelijk zou zijn van welke datum de foto’s uit het briefingsitem zijn. In de eerste plaats herkent verbalisant [verbalisant 1] verdachte, wanneer hij hem op 20 april 2024 in de ochtend bij de Albert Heijn treft en daarna staande houdt, aan de hand van het briefingsitem dat [verbalisant 1] eerder op de dag heeft bekeken en dat was gemaakt naar aanleiding van de aanrandingen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat de foto’s uit het briefingsitem niet gemaakt zijn op 20 april 2024, maar al eerder namelijk op 15 april 2024. Daar komt bij dat de foto’s uit het briefingsitem volledig overeenkomen met de signalementen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte komt met een zwart mutsje (ook wel een durag genoemd) en witte oortjes met draad de Albert Heijn binnen (foto A). Even later draagt verdachte zijn capuchon over zijn hoofd (foto B). Hij draagt zwarte schoenen met daarin witte sokken. Desgevraagd heeft verdachte erkend dit soort schoenen te hebben. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de foto’s uit het briefingsitem afkomstig zijn van de camerabeelden van de aanrandingen op 15 april 2024. Op basis hiervan is verdachte door drie verbalisanten herkend. De rechtbank acht deze herkenningen betrouwbaar en komt daarmee tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 15 april 2024 te Amsterdam door een feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds zijn hand tussen de billen van voornoemde [slachtoffer 1] gebracht en daarbij met zijn vinger tegen de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] aan geduwd;
2.
op 15 april 2024 te Amsterdam door een feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds de bil van voornoemde [slachtoffer 2] aangeraakt en in de bil van voornoemde [slachtoffer 2] geknepen.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 111 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen inhoudende een gebiedsverbod voor het winkelcentrum [winkelcentrum] , met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van drie dagen voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt (met een maximum van zes maanden), en ook deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte al te lang vastzit en dat er geen ruimte meer is voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen met ingang van het tijdstip waarop voor hem een tijdelijke verblijfsplaats beschikbaar is, te weten op 29 juli 2024. Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft twee medewerksters van een supermarkt lastiggevallen door hun onverhoeds te betasten. Bij slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verdachte zijn hand tussen de billen gebracht en daarbij met zijn vinger tegen de vagina aan geduwd. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 2] in haar billen geknepen. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De slachtoffers zijn in het openbaar betast terwijl zij aan het werk waren. Uit de schriftelijke onderbouwing van de (hierna te beoordelen) vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt hoeveel impact het op haar heeft gehad. Zij is in eerste instantie gelijk weer aan het werk gegaan, maar kreeg een paniekaanval omdat zij verdachte meende te herkennen en heeft een week niet kunnen werken. Ook na de aanhouding van verdachte heeft zij zich nog langere tijd onveilig gevoeld op haar werk en bij andere openbare gelegenheden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 27 juni 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad wordt daarom niet in strafvermeerderende of strafverminderende zin meegewogen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 juni 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte schizofrenie is vastgesteld en dat er sprake is van een verstandelijke beperking. Ten tijde van het tenlastegelegde was er daarnaast sprake van dakloosheid en gebruikte verdachte zijn medicatie niet zoals die hem was voorgeschreven. Hierdoor raakte hij ontregeld en seksueel ontremd. De reclassering acht de psychische problematiek van verdachte voorliggend en daarom een forensische behandeling of begeleiding niet aan de orde. Met behulp van een zorgmachtiging om zo de medicatietrouw van verdachte te waarborgen alsmede door met HVO Querido in gesprek te gaan om een stabiele woon- of verblijfplek te waarborgen schat de reclassering in dat verdachte op die manier zo stabiel mogelijk zal blijven, waardoor het recidiverisico - dat niet kan worden ingeschat - afneemt. Het recidiverisico loopt uiteen en dat heeft te maken met de stabiliteit van verdachte. Enerzijds gaat het daarbij om zijn psychische stabiliteit, die samenhangt met het medicatietrouw zijn, anderzijds is de stabiliteit van wonen belangrijk; wanneer verdachte beschikt over een stabiele woonplek is hij ook in staat zijn medicatie te gebruiken zoals het is bedoeld. Wanneer dit beide het geval is, zullen de risico's lager zijn dan wanneer dit niet het geval is.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (voorwaardelijke) straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is niet in staat om een werkstraf uit te voeren. Dit zou hem opnieuw kunnen ontregelen, waardoor het recidiverisico toeneemt. Een financiële sanctie lijkt gelet op de situatie van verdachte (psychiatrisch patiënt, dakloos) niet haalbaar. De reclassering adviseert bij een veroordeling een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Verdachte mag zich niet bevinden in het winkelcentrum waar de feiten hebben plaatsgevonden, zolang de rechtbank dit nodig acht. Op deze manier kunnen de aangeefsters niet onverhoeds met verdachte worden geconfronteerd. De maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Op de zitting van 25 juli 2024 heeft de rechtbank de deskundigen van HVO Querido gehoord over de zorgmachtiging en de toekomstige verblijfsplek van verdachte. Er is een zorgmachtiging verleend om verdachte te kunnen verplichten zijn medicatie te nemen. Er was onvoldoende grond voor een klinische opname, omdat de psychische gesteldheid van verdachte door het op de juiste wijze innemen van zijn medicatie is verbeterd. Verdachte is voor zijn detentie zijn woning van HVO Querido kwijtgeraakt en hij had een tijdelijke time-out plek in Zuidoost. Als verdachte vrij zou komen, dan is er vanaf 29 juli 2024 een tijdelijke time-out plek beschikbaar voor tien dagen (met de mogelijkheid tot verlenging van nog eens tien dagen). Op korte termijn zal er een permanente plek voor verdachte beschikbaar komen in West (‘ [begeleid-wonen voorziening] ’), maar het is nog onduidelijk wanneer dit precies zal zijn. Het gaat om een meer beschermde woonvorm dan het geval was voor de detentie van verdachte, waarbij 24 uur per dag sprake is van begeleiding en behandelcontact. De tijdelijke time-out plek heeft dezelfde beschermde woonvorm. Het is onwenselijk als verdachte vrijkomt zonder dat er een (tijdelijke) plek voor hem is.
6.3.3.
Straf en maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee aanrandingen waarbij in rubriek 6.3.1. is stilgestaan. Bij het bepalen van de op te leggen straf beoogt de rechtbank recht te doen aan de ernst van deze feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, rekening houdend met wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd, maar daarbij ook oog te hebben voor de wijze waarop recidive het beste kan worden voorkomen. In dat kader is - gelet op het advies van de reclassering en wat de deskundigen hierover ter terechtzitting hebben verklaard - van belang dat verdachte over een beschermde verblijfsplek beschikt, al dan niet in tijdelijke vorm, waar wordt gewaarborgd dat hij zijn medicatie op de juiste wijze inneemt. Gebleken is dat er vanaf 29 juli 2024 een tijdelijke beschermde verblijfsplek voor verdachte beschikbaar is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Om die reden heeft de rechtbank reeds op 29 juli 2024 bevolen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte moest worden opgeheven, omdat vanaf dat moment de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde was.
Vrijheidsbeperkende maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid (artikel 38v Sr)
Daarnaast ziet de rechtbank ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten aanleiding om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel bestaat uit een gebiedsverbod, inhoudende dat verdachte zich gedurende één jaar niet mag ophouden in [adres] . Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van drie dagen (met een maximum van zes maanden). De rechtbank zal de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er - gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens de medewerksters van de vestiging van Albert Heijn aan [adres] .

7.7. Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 800,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 en onder b van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij “op andere wijze in haar persoon is aangetast”. Daarvan is in ieder geval sprake in geval van geestelijk letsel bij de benadeelde partij, waar aangeefster in dit geval op doelt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde staat niet zonder meer vast dat daarvan sprake is. Dat betekent dat aangeefster concreet moet onderbouwen dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. Aangeefster heeft toegelicht dat de aanranding heeft geleid tot gevoelens van paniek en angst. Echter is naar vaste jurisprudentie een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is van geestelijk letsel. Nu de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete en objectieve gegevens (bijvoorbeeld een diagnose) heeft aangevoerd op basis waarvan wel kan worden vastgesteld dat zij ten gevolge van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen, en ook overigens geen grond voor toewijzing van de vordering is gebleken, zal de vordering worden afgewezen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 57 en 246 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
101 (honderdeneen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende een gebiedsverbod door de duur van één jaar.
Dit gebiedsverbod houdt in dat de veroordeelde zich
nietzal
ophoudenin het navolgende gebied: [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
3 (drie) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]