ECLI:NL:RBAMS:2024:6576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13-257476-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring feitelijke aanranding van de eerbaarheid in sportschool met betrouwbare verklaring van slachtoffer en ondersteunend bewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 22 februari 2023 in een sportschool in Amsterdam, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], zou hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar werd aangemerkt, ondersteund door de verklaring van de waarnemend clubmanager van de sportschool. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer authentiek was, mede omdat hij kort na het incident aangifte deed en zijn verhaal consistent bleef. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank vond voldoende steunbewijs in de verklaringen van zowel het slachtoffer als de getuige. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en legde een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de afwezigheid van recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/257476-23
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en van hetgeen [slachtoffer 2] namens hem naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken en/of vastpakken van de billen van die [slachtoffer 1] , waarbij dat geweld en/of de bedreiging met geweld er in hebben bestaan dat verdachte die [slachtoffer 1] onverhoeds heeft aangeraakt en/of vastgepakt bij de billen en/of die [slachtoffer 1] daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil je heel graag neuken";
De rechtbank leest het in de vijfde regel van het tenlastegelegde vermelde “waarbij dat geweld en/of de bedreiging met geweld” als “waarbij dat geweld en/of bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde aanranding kan worden bewezen. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is betrouwbaar en wordt ondersteund door zowel de verklaring van verdachte zelf, die op punten overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 1] , als de verklaring van de waarnemend clubmanager van de sportschool, getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) aan wie verdachte een dag na het incident heeft bekend dat het verhaal van [slachtoffer 1] klopte.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde aanranding, wegens het ontbreken van bewijs. Verdachte erkent dat hij een flirterige opmerking (“Lekker kontje”) heeft gemaakt richting [slachtoffer 1] , maar hij ontkent stellig dat hij de (blote) billen van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt/vastgepakt en dat hij zou hebben gezegd “Ik wil je heel graag neuken”. Het enige andere potentiële bewijsmiddel, namelijk de getuigenverklaring van [getuige] , levert onvoldoende overtuigend (steun)bewijs op. [getuige] heeft verklaard dat verdachte een dag na het incident aan haar heeft bekend, maar haar verklaring is telefonisch en pas drie maanden later afgelegd. Op basis van het proces-verbaal van het verhoor van [getuige] kan niet of nauwelijks worden geconstrueerd door wie wat is gezegd en zou zijn bevestigd, terwijl dit cruciaal is. Daarbij is ook de context waarbinnen het gesprek heeft plaatsgevonden van belang. Verdachte was overrompeld door het telefoontje van [getuige] en heeft daarna kort met haar in (een openbare ruimte van) de sportschool gesproken. Daarin heeft verdachte nauwelijks iets gezegd – het was met name eenrichtingsverkeer vanuit [getuige] – waarna verdachte ter opzegging moest tekenen bij het kruisje. Hij wilde zo snel mogelijk daar weg. Bij de politie heeft verdachte al aangegeven dat de verklaring van [getuige] onjuist is. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring [getuige] een aantal onjuistheden bevat over de persoon van verdachte. Zo zou hij arts zijn en een vrouw hebben, terwijl dit niet klopt en zij hem al jarenlang kent. Dit raakt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de tenlastegelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
4.3.2.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat hij op 22 februari 2023 had gesport bij de sportschool [sportschool] , gelegen aan [adres] in Amsterdam. Na het sporten is hij naar de sauna gegaan. Op enig moment zat hij met nog één andere man (
de rechtbank begrijpt: verdachte) in de sauna. Hij had geen contact met verdachte, maar zag wel dat hij een enigszins stijve penis had. [slachtoffer 1] heeft de zandloper omgedraaid en heeft na twee minuten de sauna verlaten om te gaan douchen. Hij koos voor het achterste douchehokje, omdat dat het hokje is met de meeste privacy en hij het gevoel had dat er iets niet klopte. Toen [slachtoffer 1] daar vijf tot tien seconden stond, stond verdachte ineens voor het hokje waar hij aan het douchen was. Verdachte had een erectie en keek hem de hele tijd aan. [slachtoffer 1] heeft zich snel afgespoeld en is weggelopen. Hij heeft verklaard dat toen hij met zijn handdoek op zijn kruis wegliep, verdachte hem bij zijn linker bil heeft gegrepen. Het was een stevige kneep. [slachtoffer 1] schrok hier zo erg van dat hij hier niets van zei en zo snel mogelijk naar de kluisjes in de kleedkamer is gelopen. Daar heeft hij zijn onderbroek gepakt en aangedaan. Toen [slachtoffer 1] zich verder aan het aankleden was, is verdachte opnieuw achter hem komen staan en heeft hij zijn hand op zijn bil gelegd en gezegd “Ik wil je heel graag neuken”. [slachtoffer 1] heeft hierop trillend tegen verdachte gezegd dat hij een vriend heeft en is weggegaan.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] heeft, kort nadat hij eerst naar huis was gegaan, de sportschool gebeld en is daarna samen met zijn vader teruggegaan. Bij de balie heeft hij verteld dat hij was aangerand door een ander lid van de sportschool. Hierop is de waarnemend clubmanager, getuige [getuige] , gebeld en heeft [slachtoffer 1] aan haar verteld wat er zou zijn gebeurd. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat zijn weergave van het incident tegenover [getuige] overeenkomt met wat [slachtoffer 1] bij de politie heeft verteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] als authentiek en betrouwbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Hierbij speelt ook een rol dat er voor slachtoffers in zedenzaken een hoge drempel bestaat om aangifte te doen. Dit wordt ook heel vaak niet gedaan. Dat [slachtoffer 1] na het incident gelijk terug is gegaan naar de sportschool om de identiteit van verdachte te achterhalen en de stap heeft gezet om aangifte te doen, versterkt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Het ligt niet voor de hand dat [slachtoffer 1] dit zou hebben gedaan als er alleen maar een flirtende opmerking was gemaakt. Nu de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar wordt geacht, kan deze verklaring voor het bewijs worden gebruikt en tot uitgangspunt worden genomen in deze zaak. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
4.3.3.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] en de verklaring van verdachte zelf. Deze onderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Verklaring [getuige]
heeft drie maanden na het incident telefonisch een verklaring afgelegd bij de politie. [getuige] heeft verklaard dat zij – nadat zij met [slachtoffer 1] en zijn vader had gesproken – een dag na het incident verdachte heeft opgebeld om te vragen of hij erbij betrokken was en om met hem in gesprek te gaan. Verdachte heeft [getuige] teruggebeld. Hij zei dat hij zich kapot was geschrokken, maar hij er eerlijk over was en dat hij het had gedaan. Hierop heeft [getuige] een fysieke afspraak met verdachte gemaakt, waarna zij later die dag op de sportschool met verdachte heeft gesproken. In dit gesprek vertelde [getuige] aan verdachte wat zij had gehoord en vroeg zij verdachte wat er volgens hem was gebeurd, omdat het mogelijk anders gegaan zou kunnen zijn. Hierop antwoorde verdachte dat het klopte wat zij had gehoord. Als [getuige] door de verbalisanten wordt gevraagd wat verdachte heeft gezegd dat hij had gedaan, verklaart zij als volgt:
“Hij was op dat moment alleen met de jongen. Hij had de jongen aangesproken en een tik op de billen gegeven en gezegd dat hij met hem wilde neuken”.
Uit de verklaring van [getuige] volgt dat verdachte tegenover haar een bekennende verklaring heeft afgelegd. Het feit dat de verklaring van [getuige] enkele onjuistheden bevat over de persoon van verdachte maakt niet dat de verklaring op zichzelf onbetrouwbaar is. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verklaring drie maanden later en via de telefoon is afgelegd. Daarbij speelt een rol dat de verklaring van [getuige] op het punt van wat verdachte tegen haar heeft gezegd helder en ondubbelzinnig is.
Verklaring verdachte
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] ook op onderdelen wordt bevestigd door de verklaring die verdachte zelf op de zitting heeft afgelegd. Volgens verdachte was er tussen hen beiden in de sportschool een seksuele spanning aanwezig. Toen zij in de sauna zaten dacht verdachte dat [slachtoffer 1] met hem aan het flirten was, omdat hij hem - volgens verdachte - van top tot teen bekeek. Ook beaamt verdachte dat [slachtoffer 1] in de sauna de zandloper heeft omgedraaid. Volgens verdachte zou [slachtoffer 1] hierbij een ‘move’ hebben gemaakt door dusdanig te bukken dat hij daarmee met zijn billen bijna in het gezicht van verdachte kwam. Verdachte bevestigt ook dat [slachtoffer 1] , nadat hij als eerste de sauna had verlaten, naar de meest linker douche is gelopen. Toen [slachtoffer 1] zich aan het aankleden was, heeft verdachte een flirterige opmerking gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezegd “Lekker kontje”. Verdachte bevestigt dat [slachtoffer 1] hierop tegen hem zei dat hij een vriend had.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] en het hierboven beschreven steunbewijs tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit zoals hierna in 4.4. weergegeven.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Iopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 22 februari 2023 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken en vastpakken van de billen van die [slachtoffer 1] , waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte die [slachtoffer 1] onverhoeds heeft aangeraakt en vastgepakt bij de billen en die [slachtoffer 1] daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil je heel graag neuken".

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd voor de duur van 80 uren (te vervangen door 40 dagen hechtenis) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring geen straf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft het veel jongere slachtoffer in de (doucheruimte van de) sportschool lastiggevallen door hem onverhoeds bij zijn blote billen vast te pakken. Even later heeft verdachte, toen het slachtoffer zich aan het aankleden was en inmiddels zijn onderbroek aan had, voor een tweede keer de billen van het slachtoffer aangeraakt. Hierbij heeft verdachte tegen het slachtoffer gezegd dat hij hem graag wilde neuken. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 juni 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 april 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat gelet op het blanco strafblad van verdachte geen sprake is van een delictpatroon. Door de ontkennende houding van verdachte is er geen zicht verkregen op hetgeen aan het delict gedrag ten grondslag heeft gelegen. Hierdoor is het moeilijk om specifieke risico- en beschermende factoren vast te stellen. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor de inzet van interventies. Er is sprake van een laag recidiverisico en er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van structurele seksuele problematiek. Ook lijkt de huidige strafzaak een grote impact op verdachte te hebben, hetgeen verder kan bijdragen aan het niet herhalen van delict gedrag. Verdachte heeft zijn leven op orde. Hij heeft een steunende relatie en volgt op vrijwillige basis therapie bij een psycholoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete.
6.3.3.
Straf
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Hiermee is voldaan aan het formele vereiste van het taakstrafverbod, zoals bepaald in artikel 22b lid 1 onder a Sr. De oplegging van een taakstraf is echter alleen uitgesloten als ook voldaan is aan het materiële criterium, te weten of er een
ernstigeinbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, kan deze inbreuk – zonder daarmee afbreuk te willen doen aan de ernst van het feit – in juridische zin niet worden aangemerkt als een ernstige inbreuk. De rechtbank stelt vast dat het taakstrafverbod daarom niet van toepassing is. Gelet op voornoemde ernst van de inbreuk, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en overige omstandigheden in de persoon van verdachte zoals weergegeven in het reclasseringsadvies, vind de rechtbank de oplegging van een taakstraf het meest geëigend. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 en onder b van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. Daarvan is in ieder geval sprake in geval van geestelijk letsel bij de benadeelde partij, waar aangever in dit geval op doelt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde staat niet zonder meer vast dat daarvan sprake is. Dat betekent dat aangever concreet moet onderbouwen dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. Aangever heeft toegelicht dat de aanranding heeft geleid tot gevoelens van paniek en angst. Echter is naar vaste jurisprudentie een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is van geestelijk letsel. Nu de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete en objectieve gegevens (bijvoorbeeld een diagnose) heeft aangevoerd op basis waarvan wel kan worden vastgesteld dat hij ten gevolge van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen, en ook overigens geen grond voor toewijzing van de vordering is gebleken, zal de vordering worden afgewezen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) uren, van deze taakstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.
[...]

[...]

3.[...]