ECLI:NL:RBAMS:2024:6564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/748418 / HA ZA 24-287
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van lening en beroep op redelijkheid en billijkheid in het verbintenissenrecht

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Nordeongroup Holding B.V. (NGH) van de rechtspersoon Experience Brands S.A.R.L. (EB) de terugbetaling van een lening van € 2.538.319,95, die op 26 januari 2024 terugbetaald moest worden. De lening was oorspronkelijk verstrekt op 19 januari 2019, toen NGH afstand deed van haar aandelen in Nordeongroup B.V. en de lening aan NG verstrekte. EB, als rechtsopvolger van NG, heeft in september 2023 voorgesteld om de terugbetaling uit te stellen, wat NGH heeft afgewezen. Na meerdere aanmaningen en een sommatie door de Luxemburgse advocaat van NGH, heeft EB niet betaald, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat EB niet heeft betwist dat de lening op de afgesproken datum terugbetaald moest worden en dat zij als rechtsopvolger van NG gehouden is aan de verplichtingen uit de overeenkomst. EB heeft zich beroepen op artikel 6:248 lid 2 BW, dat een uitzondering biedt op de hoofdregel van nakoming van overeenkomsten, maar de rechtbank oordeelt dat EB niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat het onaanvaardbaar zou zijn om de lening per direct terug te betalen. De rechtbank wijst de vordering van NGH toe en veroordeelt EB tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

De rechtbank concludeert dat de vordering van NGH toewijsbaar is, omdat EB niet heeft aangetoond dat de omstandigheden die zij aanvoert, de onmiddellijke terugbetaling onredelijk maken. De rechtbank legt de proceskosten ten laste van EB, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/748418 / HA ZA 24-287
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
NORDEONGROUP HOLDING B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. L. Bakers,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EXPERIENCE BRANDS S.A.R.L.,
gevestigd in Luxemburg,
gedaagde,
advocaat: mr. R.J.W. Analbers.
Partijen zullen hierna NGH en EB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 februari 2024,
- de conclusie van antwoord van 5 juni 2024,
- het tussenvonnis van 3 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
NGH was grootaandeelhouder van Nordeongroup B.V. (verder NG).
EB is de rechtsopvolger van NG.
2.2.
Op 21 december 2018 heeft de Ondernemingskamer uitspraak gedaan in een zaak, aangespannen door een minderheidsaandeelhouder van NG, waarin NGH werd verweten geen kapitaal meer in NG te willen steken en niet mee te willen werken aan een redelijke alternatieve oplossing. De Ondernemingskamer heeft de zittende commissarissen van NG als zodanig geschorst en heeft [naam] voor de duur van het geding benoemd tot commissaris, om met partijen een oplossing te vinden voor verdere financiering van NG.
2.3.
Onder begeleiding van [naam] hebben NGH en NG op 19 januari 2019 een overeenkomst gesloten. Daarbij heeft NGH afstand gedaan van al haar aandelen in NG en haar rekening-courantpositie omgezet in een lening aan NG van € 1.794.036,00 met een looptijd van 5 jaar. De lening moest inclusief verschuldigde rente op 26 januari 2024, de
Maturity Date, worden terugbetaald. Naderhand is NG gefuseerd met EB en hernoemd tot Experience Brands S.a.r.l.
2.4.
Nadat partijen al eerder contact hadden gehad over terugbetaling van de lening, heeft EB in een e-mail van 12 september 2023 aan NGH voorgesteld het moment van terugbetaling van de lening te verplaatsen naar december 2024. NGH heeft EB op
19 september 2023 laten weten hier niet mee in te stemmen.
2.5.
Op 11 december 2023 heeft NGH aan EB bericht dat zij gehouden is de lening van
€ 2.538.319,95 inclusief rente op 26 januari 2024 aan NGH te betalen. Op 19 januari 2024 heeft EB aan NGH laten weten daartoe niet in staat te zijn. Op 26 januari 2024 heeft NGH aan EB bericht niet in stemmen met een nader uitstel en verzocht om tijdige terugbetaling van de lening. EB is niet tot betaling overgegaan.
2.6.
Op 31 januari 2024 heeft de Luxemburgse advocaat van NGH EB gesommeerd binnen acht dagen € 2.538.319,95 aan haar te betalen. EB heeft daarop op 31 januari 2024 voorgesteld op 30 juni 2024 een eerste aflossing van € 500.000,00 te betalen en het restant van de lening uiterlijk op 31 december 2024. Op 2 februari 2024 heeft NGH het voorstel van EB afgewezen. EB heeft niet betaald.
2.7.
Op 15 februari 2024 heeft NGH ten laste van EB derdenbeslag laten leggen onder diverse banken.

3.Het geschil

3.1.
NHG vordert veroordeling van EB tot betaling van € 2.538.319,95, vermeerderd met de overeengekomen rente, althans de wettelijke handelsrente daarover vanaf 26 januari 2024 en met veroordeling van EB in de proceskosten. Zij stelt daartoe dat EB haar verbintenis uit de overeenkomst moet nakomen en daarom de lening op 26 januari 2024 moest terugbetalen. Ook is sprake van een
Event of Defaultals bedoeld in de overeenkomst en moet EB op grond daarvan onmiddellijk alle door haar verschuldigde bedragen aan NGH betalen, nu zij dit ook na aanmaning niet heeft gedaan, aldus NGH.
3.2.
EB voert aan dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat NGH per direct terugbetaling van de lening vordert.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
EB is gevestigd in Luxemburg. In artikel 10.4 van de overeenkomst van 26 januari 2019 hebben NGH en de rechtsvoorgangster van EB echter deze rechtbank aangewezen als bevoegde rechter. Verder hebben zij daarin gekozen voor Nederlands recht.
4.2.
EB heeft het bestaan van de overeenkomst van 26 januari 2019, waarin staat dat de lening op 26 januari 2024 aan NGH moest worden terugbetaald, niet betwist. Zij betwist ook niet dat zij als rechtsopvolgster van NG is gehouden om de verplichtingen die NG in die overeenkomst is aangegaan na te komen. EB beroept zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uit artikel 6:248 lid 2 BW. Dit artikel biedt een uitzondering op de hoofdregel dat overeenkomsten moeten worden nagekomen. Voorop staat dat de rechter bij toepassing van deze bepaling de nodige terughoudendheid in acht moet nemen. De vraag is of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid inderdaad onaanvaardbaar is dat NGH EB aan de afspraak houdt om de lening per direct terug te betalen. Dat is niet het geval, zoals hierna wordt toegelicht.
4.3.
EB heeft in het kader van haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW de volgende omstandigheden aangevoerd:
  • na het sluiten van de overeenkomst is EB door de COVID-19 pandemie in financiële problemen gekomen,
  • de aandeelhouder van EB heeft aanvullende financiering aan NG verstrekt en in november 2023 een aanzienlijk deel geconverteerd in aandelen, wat nu juist ten gunste van NGH is gekomen,
  • partijen komen met toewijzing van de vordering van NGH in een vergelijkbare situatie als ten tijde van de procedure bij de Ondernemingskamer, terwijl nu juist een oplossing nodig is,
  • het was redelijk geweest als NGH had ingestemd met het voorstel van EB van 12 september 2023 of dat van 31 januari 2024. NGH wist namelijk al in juni 2023 dat EB de lening niet op 26 januari 2024 kon terugbetalen. NGH lijdt geen schade door de late betaling van EB omdat de rente doorloopt. Daarbij komt dat de termijn voor betaling die NGH op 31 januari 2024 stelde niet redelijk is,
  • als de vordering wordt toegewezen en door NGH in Luxemburg ten uitvoer wordt gelegd, is EB genoodzaakt bescherming te zoeken onder Luxemburgs recht. Dit zal voor NGH extra kosten meebrengen.
4.4.
Het gaat voor EB al direct mis omdat zij de door haar aangevoerde omstandigheden niet nader heeft toegelicht en met bewijsstukken gestaafd. Alleen om die reden al kan haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet slagen. Zo heeft zij geen cijfers overgelegd over haar huidige financiële positie of die in de afgelopen jaren, waaronder de periode van de COVID-19 pandemie. Het had op de weg van EB gelegen om de door haar gestelde precaire financiële positie op de een of andere manier aan te tonen. Dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft EB niet toegelicht waarom de conversie van aandelen in november 2023 ten gunste van NGH zou zijn gekomen.
4.5.
De vergelijking met de situatie ten tijde van de procedure bij de Ondernemingskamer gaat niet op. NGH heeft in het kader van de overeenkomst afstand gedaan van al haar aandelen in NG en daarmee een aanzienlijk verlies op de investering in NG genomen. Zij was daarmee definitief aandeelhouder af. In ruil daarvoor heeft NG - in de woorden van NGH - een ‘harde’ lening verstrekt die uiterlijk binnen vijf jaar moest worden afgelost. De overeenkomst kwam tot stand onder begeleiding van de door de Ondernemingskamer als commissaris benoemde [naam] , terwijl partijen werden bijgestaan door advocaten. NG was dus bekend met gevolgen van de overeenkomst en de op haar rustende verplichting om de lening op 26 januari 2024 terug te betalen. Ook EB wist waar zij aan begon. Van NGH kan in deze situatie niet worden verwacht dat zij nog langer wacht op terugbetaling, waarbij zij het risico loopt dat de lening in het geheel niet wordt terugbetaald.
4.6.
De omstandigheid dat EB bij toewijzing van de vordering bescherming zou inroepen in een Luxemburgse procedure die vergelijkbaar is met de Nederlandse WHOA-procedure is niet van belang voor de beoordeling van het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Dat ziet namelijk op de executie van de vordering en niet op de verplichting tot directe terugbetaling van de lening.
Vordering (hoofdsom) van NGH toewijsbaar
4.7.
De conclusie is dat de vordering van NGH om EB te veroordelen tot betaling van
€ 2.538.319,95 toewijsbaar is.
Overeengekomen rente
4.8.
De door NGH primair gevorderde rente zoals overeengekomen in de overeenkomst, is ook toewijsbaar. Deze rente zal worden toegewezen vanaf de dag dat EB in verzuim is, te weten 26 januari 2024.
Proceskosten
4.9.
EB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NHG worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
9.825,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
18.829,37

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt EB om aan NHG te betalen een bedrag van € 2.538.319,95, te vermeerderen met de overeengekomen rente over het toegewezen bedrag met ingang van 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt EB in de proceskosten van € 18.829,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als EB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.