ECLI:NL:RBAMS:2024:6548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/745257 / HA ZA 24-73
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van royement van leden van een hondenrasvereniging

In deze zaak vorderen twee leden van een hondenrasvereniging, [eiseres] en [eiser], dat de rechtbank de besluiten tot hun royement nietig verklaart. De rechtbank oordeelt dat de vereniging, [gedaagde], de procedurevoorschriften in haar statuten en huishoudelijk reglement niet heeft nageleefd. De eisers waren lid van de vereniging en hebben zich kritisch uitgelaten over het bestuur op sociale media. De vereniging heeft hen op 6 juni 2023 geroyeerd, maar dit besluit is genomen zonder de vereiste schriftelijke waarschuwing en zonder hen de kans te geven om hun standpunt te verdedigen. De rechtbank stelt vast dat de ontzetting uit het lidmaatschap een ingrijpend besluit is dat zorgvuldig moet worden behandeld. De rechtbank concludeert dat het bestuursbesluit van 6 juni 2023 en het besluit van de algemene ledenvergadering van 16 maart 2024 nietig zijn, omdat de vereniging niet heeft aangetoond dat de eisers in strijd met de statuten hebben gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief een rectificatie van de vereniging en een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/745257 / HA ZA 24-73
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Tamourt te Burgum,
tegen
de vereniging
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.D. Uijldert te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd en ieder afzonderlijk [eiseres] en [eiser] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 13 maart 2024, met de daarin genoemde processtukken,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties,
- het tussenvonnis van 29 mei 2024, waarin de datum voor een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 augustus 2024, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn in het bezit van enkele Schotse herdershonden en lid van [gedaagde] . [gedaagde] is een hondenrasvereniging en legt zich onder meer toe op de instandhouding en verbetering van het hondenras de Schotse herdershond. [gedaagde] is aangesloten bij de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland (hierna: de Raad van Beheer), een overkoepelende vereniging waarvan rasverenigingen en verenigingen op het gebied van kynologie lid zijn.
2.2.
[eiseres] staat bij de Raad van Beheer geregistreerd als eigenaar van de kennel [naam kennel] .
2.3.
In de statuten van [gedaagde] (hierna: de Statuten) staat onder meer het volgende:
Artikel 15
Opzegging door de vereniging
(…)
4. In het geval, bedoeld in het eerste lid onder a, wordt niet tot opzegging overgegaan dan nadat het lid schriftelijk op zijn verzuim is gewezen en hij gedurende en maand in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
5. Het lid wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk en met opgave van redenen van het besluit tot opzegging in kennis gesteld. Daarbij wordt mededeling gedaan van de op grond van het vijfde lid bestaande beroepsmogelijkheid.
6. Tegen een besluit tot opzegging staat binnen een maand na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde mededeling beroep op de Algemene Vergadering open. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst in de uitoefening van alle aan het lidmaatschap verbonden rechten en in de uitoefening van een eventueel door het lid beklede bestuursfunctie. Het geschorste lid heeft echter wel toegang tot de Algemene Vergadering waarin het beroep wordt behandeld, is bevoegd om bij de behandeling van het beroep aanwezig te zijn en daarover het woord te voeren doch heeft geen stemrecht.
Artikel 16
Ontzetting
1. Ontzetting is slechts mogelijk indien:
a. het lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of daarop gebaseerde besluiten van de vereniging,
b. het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
2. De ontzetting geschiedt door het bestuur.
3. Artikel 15, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel 39
Toegang en stemrecht
1. Alle leden, met uitzondering van geschorste leden, (…), hebben toegang tot Algemene Vergadering en stemrecht.
(…)
4. Ieder stemgerechtigd lid kan ter vergadering het woord voeren, voorstellen doen en amendementen indienen (…).
2.4.
[gedaagde] heeft ook een huishoudelijk reglement. In het huishoudelijk reglement van [gedaagde] (hierna: het huishoudelijk reglement) staat onder meer het volgende:
Artikel 2 Opzegging, ontzegging en schorsing
1. Indien het bestuur voornemens is een besluit tot opzegging, ontzetting of schorsing te nemen als bedoeld in de artikelen 15, 16 of 17 van de statuten, dan stelt het bestuur het betrokken lid tijdig tevoren schriftelijk onder opgave van redenen van dit voornemen in kennis.
2. Het betrokken lid kan binnen twee weken bij het bestuur een bezwaarschrift tegen het in het eerste lid bedoelde voornemen indienen.
3. Het lid wordt voorts mondeling door het bestuur gehoord als dat in het bezwaarschrift wordt gevraagd. Het bestuur kan ook anderen horen alvorens te besluiten.
4. In spoedeisende gevallen kan het bestuur besluiten voor de behandeling van het bezwaarschrift, doch niet dan nadat het betrokken lid is gehoord, dan wel de gelegenheid heeft gehad te worden gehoord.
(…)
Artikel 11 Algemene Vergadering stemmingen
(…)
2. Een schriftelijke stemming is ongeldig, indien meer stemmen zijn uitgebracht dan er stemgerechtigde leden aanwezig zijn en het verschil op de uitslag van de stemming van invloed kan zijn.
2.5.
[eiser] is van 21 november 2021 tot en met 20 november 2022 lid geweest van het bestuur van [gedaagde] .
2.6.
Op 17 december 2022 heeft er een buitengewone algemene ledenvergadering van [gedaagde] plaatsgevonden. [eiser] heeft zich diezelfde dag op Facebook negatief uitgelaten over die ledenvergadering.
2.7.
Op 26 februari 2023 heeft er weer een algemene ledenvergadering van [gedaagde] plaatsgevonden. In aanloop daarnaartoe heeft [eiser] zich op 23 februari 2023 op Facebook onder meer negatief uitgelaten over een voorstel van het bestuur van [gedaagde] om fokkers/kennels die langer dan vijf jaar lid van de vereniging zijn een compensatie te geven van € 500,-. Na de vergadering is [eiser] door een medelid, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), aangesproken op zijn uitingen op Facebook.
2.8.
Op 17 april 2023 is voormelde [naam 1] toegetreden tot het bestuur van [gedaagde] . Op die datum is ook [naam 2] (hierna: [naam 2] ) bestuurslid geworden.
2.9.
Bij brief van 6 juni 2023 heeft bestuur van [gedaagde] , onder verwijzing naar de artikelen 15, 16 en 17 van de Statuten, [eisers] uit de vereniging ontzet. Als reden voor de beëindiging is daarbij meegedeeld dat [eisers] er alles aan doen om de vereniging op sociale media zoals Facebook in het diskrediet te brengen en het optreden van het nieuwe bestuur te bekritiseren en belachelijk te maken en dat leden van het bestuur op hun privé e-mailadres respectievelijk WhatsApp door [eisers] zouden worden benaderd. Verder staat in die brief dat [eisers] niet zijn ingegaan op verzoeken om met de negatieve berichtgeving te stoppen.
2.10.
Op respectievelijk 9 juni 2023 en 1 juli 2023 hebben [eiseres] en [eiser] bij [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2023 en is verzocht het ontzettingsbesluit in beroep voor te leggen aan de algemene ledenvergadering van [gedaagde] .
2.11.
[gedaagde] heeft over de uitlatingen van [eiser] op sociale media een klacht ingediend bij de Raad van Beheer. Bij brief van 22 december 2023 heeft de Raad van beheer meegedeeld de klacht niet in behandeling te nemen. Onder meer omdat [eiser] volgens de Raad van Beheer met de uitingen op Facebook niet de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden.
2.12.
Op 16 januari 2024 is [naam 2] bij de Kamer van koophandel uitgeschreven als bestuurslid van [gedaagde] . Op 20 februari 2024 is [naam 2] bij de Kamer van koophandel weer als lid van het bestuur van [gedaagde] ingeschreven.
2.13.
[gedaagde] is tegen de beslissing van de Raad van Beheer van 22 december 2023 in beroep gegaan bij het Tuchtcollege voor de kynologie in eerste aanleg (hierna: het Tuchtcollege). Bij uitspraak van 23 februari 2024 heeft de voorzitter van het Tuchtcollege het beroep ongegrond verklaard.
2.14.
In een e-mail van 17 februari 2024 heeft de [gedaagde] aan [eisers] meegedeeld dat op 16 maart 2024 een ledenvergadering zal worden gehouden en dat vóór aanvang van de vergadering de mogelijkheid bestond om gesprek te voeren alvorens er gestemd zou worden over het royement. Bij e-mail van 14 maart 2024 heeft [gedaagde] dat gewijzigd en aan [eisers] meegedeeld dat zij tijdens de op 16 maart 2024 te houden algemene ledenvergadering de gelegenheid krijgen het woord te voeren alvorens er over een eventueel royement gestemd gaat worden.
2.15.
Op 16 maart 2024 heeft er een algemene ledenvergadering van [gedaagde] plaatsgevonden waarin aan [eisers] de gelegenheid is geboden om hun visie op het royement naar voren te brengen. Daarna is er door de algemene ledenvergadering over het royement gestemd. De uitslag daarvan was dat 25 leden vóór het royement van [eiser] hebben gestemd en 5 tegen. Daarnaast hebben 20 leden vóór het royement van [eiseres] gestemd en 10 tegen. [eisers] zijn daarna verzocht de vergadering te verlaten.
2.16.
Bij brief van 18 maart 2024 heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] meegedeeld dat zij gezien de stemming tijdens de algemene ledenvergadering zijn geroyeerd als lid van [gedaagde] .
2.17.
Op 30 maart 2024 is onder de leden van [gedaagde] het clubblad van [gedaagde] verspreid. In het daarin opgenomen “Voorwoord” heeft de voorzitter van [gedaagde] meegedeeld dat [naam 2] vanwege last van haar ogen en slecht zicht is aftreden als bestuurslid. Diezelfde dag heeft [gedaagde] een nieuwsbrief naar haar leden gestuurd waarin staat dat het in het clubblad gemelde aftreden van [naam 2] op een misverstand berust en nadat was geconstateerd dat zij bij de Kamer van Koophandel was uitgeschreven als bestuurslid, zij weer bij de Kamer van koophandel als bestuurslid is aangemeld.
2.18.
In een e-mail van 9 augustus 2024 heeft [naam 3] , die aanwezig was op de algemene vergadering van 16 maart 2024 en op die vergadering heeft meegestemd over het ontzetting van [eisers] als leden van de vereniging, meegedeeld dat zij op dat moment slechts aspirant lid was en tot de conclusie is gekomen dat zij de algemene vergadering van 16 maart 2024 niet had mogen bijwonen en ook niet gerechtigd was om op dat moment een stem uit te brengen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat het bestuursbesluit van 6 juni 2023 nietig is en dat zij altijd lid zijn gebleven van [gedaagde] , dan wel dat besluit te vernietigen,
II. het royementbesluit van de algemene vergadering van 16 maart 2024 nietig te verklaren, dan wel te vernietigen,
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 300,00,
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen een maand aan de Raad van Beheer een bericht te sturen, met een tekst zoals opgenomen in de akte wijziging van eis, alsmede om dat bericht in het volgende clubblad te plaatsen, alsook een maand lang op de website van [gedaagde] te plaatsen.
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of de besluiten van 6 juni 2023 en 16 maart 2024 tot royement van [eisers] als leden van [gedaagde] nietig, dan wel vernietigbaar zijn. [eisers] hebben daarbij aangevoerd dat [gedaagde] bij deze besluiten de procedurevoorschriften in de statuten en het huishoudelijk reglement niet in acht heeft genomen en dat ook inhoudelijk er geen grond was om hun als leden te royeren. [gedaagde] heeft dit betwist.
4.2.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, BW kan een besluit van een orgaan van een rechtspersoon worden vernietigd (a) wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen; (b) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist; en (c) wegens strijd met een reglement.
4.3.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat de ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging (royement) een ingrijpend besluit is. Het heeft namelijk een bestraffend karakter en kan leiden tot imagoschade bij het betrokken lid. Daarom mag worden verwacht dat pas tot ontzetting wordt overgegaan nadat de in de statuten of het huishoudelijk reglement opgenomen procedureregels strikt zijn gevolgd, er vooraf gelegenheid is geboden voor hoor en wederhoor en het besluit tot ontzetting van een deugdelijke motivering is voorzien. Geoordeeld wordt dat [eisers] voldoende hebben onderbouwd dit hier niet is gebeurd.
Het bestuursbesluit van 6 juni 2023
4.4.
Het bestuur van [gedaagde] heeft ten eerste bij het besluit de eigen procedureregels niet gevolgd. Op grond van 16, derde lid, van de statuten, gezien in combinatie met artikel 15, vierde lid, van de statuten, bestond voor het bestuur van [gedaagde] namelijk pas de mogelijkheid tot ontzetting van [eisers] als leden van [gedaagde] over te gaan nadat het bestuur [eisers] eerst schriftelijk op hun verzuim had gewezen en hun een maand te tijd had gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Er staat in het vierde lid van artikel 15 van de statuten immers “
wordtniettot opzegging(lees hier: ontzetting)
overgegaandan nadathet lid schriftelijk op zijn verzuim is gewezen” (zie 2.3). Een dergelijke brief heeft het bestuur niet voorafgaande aan het besluit van 6 juni 2023 aan [eisers] verzonden. Op grond van de statuten, de eigen regels van [gedaagde] , bestond er op 6 juni 2023 dus nog niet de bevoegdheid om [eisers] als leden te ontzetten. Omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd was om hier van de eigen regels af te wijken, zijn niet gesteld noch gebleken. Het laatste bericht van [eiser] op Facebook waardoor het bestuur van [gedaagde] stelt in diskrediet te zijn gebracht was van 23 februari 2023, dus ruim drie maanden vóór het besluit van 6 juni 2023. Een reden waarom in die tussenliggende periode niet de procedurevoorschriften in de statuten konden worden gevolgd, heeft de [gedaagde] niet gegeven. Het besluit van 6 juni 2023 is dus sowieso in strijd met de statuten genomen.
4.5.
Daar komt bij dat ook uit artikel 2 van het huishoudelijk reglement volgt dat het bestuur, als het voornemens is om tot ontzetting over te gaan, tijdig het betreffende lid schriftelijk vooraf van dit voornemen op de hoogte moet stellen, dat het betreffende lid dan binnen twee weken tegen het voornemen bezwaar kan maken en dan gehoord wordt indien dat in het bezwaarschrift wordt gevraagd. Die mogelijkheid tot hoor en wederhoor heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] ontnomen door zonder enige voorafgaande schriftelijke waarschuwing tot ontzetting over te gaan. Het besluit van 6 juni 2023 is dus ook in strijd met het huishoudelijk reglement genomen.
4.6.
Dat, zoals door [gedaagde] aangevoerd, [naam 1] op 26 februari 2023 op of na afloop van de algemene ledenvergadering [eiser] heeft aangesproken op diens uitingen op Facebook en hem heeft gevraagd daarmee te stoppen, maakt het voorgaande niet anders. [naam 1] was op dat moment nog niet lid van het bestuur van [gedaagde] . Zij vertegenwoordigde in dat gesprek dus niet het standpunt van het bestuur van [gedaagde] , maar gaf daarin uitsluitend haar eigen mening. Dat [naam 1] daarna op 17 april 2023 tot het bestuur is toegetreden, maakt niet dat het gesprek op 26 februari 2023 achteraf gezien alsnog als een waarschuwing van het bestuur van [gedaagde] aan [eisers] kan worden aangemerkt. Bovendien ging het op 26 februari 2023 om een mondelinge en niet schriftelijk mededeling en blijkt uit de overgelegde stukken ook niet dat [naam 1] [eiser] in dat gesprek heeft gewaarschuwd dat hij als lid zou worden geroyeerd als hij niet stopte met de uitingen op Facebook. Als het dus al als een mededeling van het bestuur zou moeten worden gezien, hetgeen niet het geval is, dan is ook met het gesprek op 26 februari 2023 dus nog niet voldaan aan de voorschriften in de statuten en het huishoudelijk reglement. Hetzelfde geldt voor de toelichting op zitting dat [eiser] ook een keer door een oud-bestuurslid op zijn gedrag is aangesproken.
4.7.
[gedaagde] heeft daarnaast nog aangevoerd dat [eiser] op een bijzondere algemene ledenvergadering door twee bestuursleden is aangesproken op zijn gedrag en daarnaast ook meerdere keren via Facebook, maar [gedaagde] heeft tegenover de betwisting door [eisers] erkend dat dit niet kan worden aangetoond. Aan die stelling wordt daarom ook voorbij gegaan.
4.8.
Ook inhoudelijk is het besluit van 6 juni 2023 onvoldoende om tot ontzetting van [eisers] over te kunnen gaan. De voorwaarde om tot ontzetting over te kunnen gaan is namelijk dat het betreffende lid handelt in strijd met de statuten, reglementen of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt (zie artikel 16, eerste lid, onder a en b, van de statuten en ook artikel 2:35, derde lid, BW). Geen van die situaties doet zich hier voor.
4.9.
Het besluit van 6 juni 2023 vermeldt als reden voor de ontzetting (a) dat [eisers] er alles aan doet om de vereniging in diskrediet te brengen door het plaatsen van berichten op sociale media zoals Facebook, waarin het optreden van het nieuwe bestuur wordt bekritiseerd en belachelijk wordt gemaakt, (b) dat leden van het nieuwe bestuur op hun privé e-mailadres lastig worden gevallen, terwijl [eiser] toch bekend zou moeten zijn dat berichten naar het
functionele e-mailadres van [gedaagde] moeten worden gestuurd en (c) dat op verzoeken van het bestuur om met de negatieve berichtgeving te stoppen niet is ingegaan.
4.10.
Hiervoor is al geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat er verzoeken van het bestuur zijn geweest om met de negatieve berichtgeving te stoppen. Dat [eisers] niet is ingegaan op verzoeken van het bestuur om te stoppen met negatieve berichtgeving heeft [gedaagde] dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Ten aanzien van het in het besluit van 6 juni 2023 genoemde lastigvallen van bestuursleden op privé e-mailadressen blijkt uit het besluit van 6 juni 2023 dat dit verwijt alleen aan [eiser] wordt gemaakt en niet aan [eiseres] . Bovendien heeft [gedaagde] dit verwijt in de onderhavige procedure tegenover de betwisting door [eisers] onvoldoende onderbouwd. Op de zitting is slechts gezegd dat [eiser] voor correspondentie met de toenmalig penningmeester [naam 2] haar persoonlijke e-mailadres heeft gebruikt in plaats van haar mailadres als bestuurder en dat hij haar een bestand heeft toegestuurd waarover hij sinds zijn aftreden als bestuurder niet meer mocht beschikken. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van lastigvallen.
4.12.
Dan blijft over het verwijt in het besluit van 6 juni 2023 ten aanzien van de berichten op Facebook. Ten aanzien daarvan wordt allereerst overwogen dat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat die berichten ook van [eiseres] afkomstig zijn. De desbetreffende pagina op Facebook staat op naam van [eiser] . [eiseres] heeft met stukken onderbouwd dat zij een eigen pagina op Facebook heeft. [gedaagde] wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat ook [eiseres] een verwijt voor die uitingen op Facebook kan worden gemaakt.
4.13.
Voor zover het verwijt over die uitingen op Facebook naar [eiser] wordt gemaakt, wordt overwogen dat zowel de Raad van Beheer als het Tuchtcollege zich op het standpunt hebben gesteld dat [eiser] met die uitlatingen binnen de grenzen van de vrijheid op meningsuiting is gebleven en dat [gedaagde] in onvoldoende mate naar voren heeft gebracht in hoeverre en in welk belang zij is geschaad. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Aan [gedaagde] kan worden toegeven dat de woorden “Marionettentheater van de Schijnheiligheid & Hypocrisie” als aanduiding voor de op 17 december 2022 gehouden algemene ledenvergadering van [gedaagde] in een Facebookbericht van 17 december 2022 en het gebruik van het woord “idioterie” in een Facebookbericht van 23 februari 2023 in reactie op een voorstel van het bestuur om leden die langer dan vijf jaar lid zijn een compensatie van € 500,- te geven, niet heel erg tactvol richting de algemene ledenvergadering en het bestuur zijn, maar deze vormen onvoldoende grond om [eiser] als lid van de vereniging te kunnen ontzetten. Hetzelfde geldt voor de neiging van [eiser] om zich op andere wijze als kritisch lid en luis in de pels van het bestuur te gedragen. Een lid van een vereniging heeft recht op vrijheid van meningsuiting en mag dus in vergaderingen kritisch op het bestuur zijn. Voor ontzetting als lid is nodig dat [eiser] met zijn uitingen en gedragingen de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
4.14.
De slotsom is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eisers] zodanig in strijd met de statuten of het huishoudelijk reglement hebben gehandeld dat op grond daarvan [gedaagde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hun als lid te royeren.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat het bestuursbesluit van 6 juni 2023 in strijd met de statuten en het huishoudelijk reglement tot stand is gekomen en dat [eisers] de vereniging niet op onredelijke wijze hebben benadeeld. Ook in die zin is het besluit van 6 juni 2023 in strijd met de statuten. Geoordeeld wordt daarom dat het bestuursbesluit van 6 juni 2023 ingevolge artikel 2:14 BW nietig is.
Besluit van de algemene ledenvergadering van 16 maart 2024
4.16.
In de algemene ledenvergadering heeft de vergadering het bestuursbesluit van
6 juni 2023 overgenomen. Aan het besluit tot ontzetting van [eisers] als lid van de vereniging zijn in die vergadering geen nieuwe gronden toegevoegd.
4.17.
[eisers] heeft aangevoerd dat in de algemene ledenvergadering niet geldig is gestemd omdat er 3 personen hebben meegestemd die geen lid (meer) van de vereniging waren. [eisers] wordt daarin niet gevolgd. Van belang daarvoor is dat artikel 11, tweede lid, van het huishoudelijk reglement bepaalt dat een schriftelijk stemming ongeldig is indien er meer stemmen zijn uitgebracht dan er stemgerechtigde leden aanwezig zijn
enhet verschil op de uitslag van de stemming van invloed kan zijn (zie 2.4). De enkele omstandigheid dat er meer stemmen zijn uitgebracht dan stemgerechtigde leden is dus nog niet voldoende om een stemming ongeldig te laten zijn. Het verschil moet ook van invloed op de uitslag van de stemming kunnen zijn. Dat is hier niet het geval. Zowel [eiser] als [eiseres] zijn met een ruime meerderheid van stemmen in de algemene vergadering als leden van [gedaagde] geroyeerd (zie 2.15). Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat er ten onrechte drie personen hebben meegestemd en dit van het aantal stemmen wordt afgetrokken dat vóór het royement hebben gestemd, dan blijft er nog steeds een ruime meerderheid van stemmen vóór royement over. Het gestelde mee stemmen van personen die geen lid (meer) waren van de vereniging, is hier dus niet invloed op de uitslag van de stemming. Daarmee is de stemming op 16 maart 2024 geldig geweest. Ook de omstandigheid dat tijdens de stemming onduidelijk was of [naam 2] , die voorafgaand aan de stemming het bestuursbesluit heeft toegelicht, nog wel bestuurslid van de vereniging was, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de statuten is immers ieder lid stemgerechtigd en op grond van het vierde lid van dat artikel mag ieder lid in de vergadering het woord voeren (zie 2.3). Ook [naam 2] dus. Of zij op dat moment nu wel of geen geldig lid van het bestuur was maakt dus niet uit voor de geldigheid van de stemming.
4.18.
Wat wel van belang is dat besluit van de algemene vergadering van 16 maart 2024 wat de motivering betreft is gebaseerd op dezelfde motivering als het bestuursbesluit van 6 juni 2023, namelijk de uitingen op Facebook. Hiervoor is bij de inhoudelijk beoordeling van bestuursbesluit van 6 juni 2023 reeds geoordeeld dat niet gebleken is dat [eiseres] verantwoordelijk is voor die uitingen op Facebook en ten aanzien van [eiser] is geoordeeld dat hij de vereniging daarmee niet op onredelijke wijze heeft benadeeld. Nu aan het besluit van 16 maart 2024 geen andere motivering ten grondslag is gelegd, heeft dat tot gevolg dat ook het besluit van de algemene vergadering van 16 maart 2024 in strijd is met de in artikel 16 van de statuten genoemde gronden voor ontzetting als lid van de vereniging. Geoordeeld wordt daarom dat ook het bestuursbesluit van 16 maart 2024 ingevolge artikel 2:14 BW nietig is.
Schadevergoeding
4.19.
[eisers] vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 300,- aan schadevergoeding. De door [eisers] gestelde schade bestaat allereerst uit een bedrag van € 250,00 dat zij als eigen bijdrage hebben betaald aan de rechtsbijstandsverzekering. Daarnaast stellen [eisers] schade te hebben geleden als gevolg van het feit dat [gedaagde] de advertentie van de kennel van [eiseres] heeft verwijderd van de website van [gedaagde] en uit het clubblad. [eisers] stelt dat aspirant pupkopers door het verwijderen van die advertentie de weg niet meer naar de kennel van [eiseres] hebben kunnen en dat er schade is geleden. Verder stellen [eisers] dat er reputatieschade is geleden doordat in de procedure bij de Raad van Beheer op het klachtformulier de opmerking is geplaatst dat [eiser] inmiddels was geroyeerd als lid van de vereniging. Deze schadevorderingen worden afgewezen.
4.20.
Ten aanzien van de gevorderde eigen bijdrage van € 250,- die door [eisers] aan de rechtsbijstandsverzekeraar is betaald, geldt dat die eigen bijdrage onderdeel is van de proceskostenveroordeling op basis van vaste vergoedingsbedragen die hierna aan de orde komt. Op grond van artikel 6:96, derde lid, BW gaat die proceskostenveroordeling voor op de regel dat bij een onrechtmatige daad alle schade moet worden vergoed. Het bedrag van € 250,- is daarmee niet zelfstandig toewijsbaar. Voor de afwijzing van de overige gevorderde schade is van belang dat de [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat zij de kosten die [eisers] voor de advertenties heeft gemaakt inmiddels heeft teruggestort op de bankrekening van [eisers] Daarnaast heeft [eisers] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat er schade is geleden als gevolg van het ontbreken van de advertenties of de genoemde vermelding op het klachtformulier. Dat er minder pups zijn verkocht als gevolg van ontbreken van de advertenties is niet onderbouwd. Verder heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat het formulier met de vermelding dat [eiser] als lid was geroyeerd alleen naar de Raad van Beheer is gezonden en niet openbaar is gemaakt. Dat [eiser] door die vermelding op het klachtformulier enige schade heeft geleden, heeft [eisers] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
Rectificatie
4.21.
De door [eisers] gevorderde rectificatie zal wel worden toegewezen, zij het overeenkomstig de hierna in de beslissing vermelde tekst. Nu er een procedure is gevoerd bij de Raad van Beheer over de uitingen op Facebook en in de algemene vergadering is gestemd over het royement van [eisers] hebben zij er belang bij dat aan de Raad van Beheer en de leden van [gedaagde] duidelijk wordt gemaakt dat dit besluit door de rechtbank nietig is verklaard.
Proceskosten
4.22.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht 1.325,00
- salaris advocaat
1.228,00(2 punten × tarief € 614,00)
Totaal € 2.688,97

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het besluit van het bestuur van [gedaagde] van 6 juni 2023 nietig is,
5.2.
verklaart voor recht dat het besluit van de algemene vergadering van [gedaagde] van 16 maart 2024 nietig is,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , om binnen een maand na de betekening van dit vonnis, het volgende bericht aan de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland te sturen en dat bericht ook in het eerstvolgende clubblad en gedurende een maand op de website van de [gedaagde] in duidelijk leesbare letters te plaatsen, zonder enig commentaar of enige toevoeging in welke vorm dan ook, en een kopie daarvan aan [eisers] te zenden:

BESLUITEN TOT ROYEMENT VAN DE [eisers] NIETIG”
Bij bestuursbesluit van 6 juni 2023 en bij besluit van de algemene vergadering van 16 maart 2024 zijn [eiseres] en [eiser] geroyeerd als leden van [gedaagde] . De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 16 oktober 2024 geoordeeld dat deze besluiten nietig zijn.
[gedaagde]”,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.688,97,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door
mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: PJvV