ECLI:NL:RBAMS:2024:6546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
13/221373-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling met een afgebroken bierfles

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De verdachte heeft op 7 juli 2024 in Amsterdam met een afgebroken bierfles twee slachtoffers geslagen, waarbij één slachtoffer ook in de borst werd geraakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 159 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers. De verdediging heeft betoogd dat er geen opzet was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een gebroken fles in de richting van de slachtoffers te slaan.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het strafblad van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor mishandeling. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging genomen, die interventies adviseerde voor de verdachte, die problemen heeft met emotie- en agressieregulatie en middelengebruik. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor de problematiek van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/221373-24 en 13/038698-23 (TUL).
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 juli 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna: de aangevers) door hen met een afgebroken stuk glas/bierfles tegen het gezicht/hoofd en tegen de borst te slaan, steken of snijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling.
bedreiging van de aangevers met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling door in hun richting een afgebroken stuk glas/fles te zwaaien/steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Door met een gebroken en scherp stuk glas uit te halen naar aangevers heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij hen zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op basis van de aangiftes en beschrijving van de camerabeelden door de verbalisanten kan namelijk niet worden geconcludeerd dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers. Daarnaast levert het enkel op iemand aflopen met een kapotte fles geen bedreiging op.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling van beide aangevers. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Uit de verklaringen van aangevers en het proces-verbaal met beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte tijdens een woordenwisseling met aangevers een bierflesje kapot heeft geslagen, waarna hij met dat afgebroken bierflesje in zijn hand richting aangevers is gelopen. Verdachte heeft met zijn rechterarm een zwaaiende/slaande beweging gemaakt richting (het hoofd van) aangevers. [slachtoffer 1] , die dicht bij verdachte stond, is daarbij door verdachte met het flesje in het gezicht geraakt. In de worsteling die volgde is ook [slachtoffer 2] in het gezicht geraakt. Beide aangevers hebben verklaard dat zij hierdoor letsel hebben opgelopen aan hun gezicht. [slachtoffer 1] heeft daarnaast een verwonding opgelopen aan zijn borst. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van aangevers, maar hij kan zich niet meer herinneren dat hij aangevers daadwerkelijk heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat slaan met een kapot glas richting het hoofd van een ander, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel (zoals oogletsel, blindheid of ernstig aangezichtsletsel) in het leven roept. De gedraging van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Daarbij overweegt de rechtbank dat het verdachte was die met het gebroken flesje in de richting van aangevers liep en de confrontatie opzocht. Dat sprake zou zijn geweest van een ‘zwaaiende beweging om afstand te houden’, zoals verdachte ter zitting verklaart, acht de rechtbank om die reden niet aannemelijk.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard van deze gedragingen in de gegeven omstandigheden tevens een bedreiging met zware mishandeling opleveren.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIbevatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 7 juli 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een zwaaiende beweging die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere malen met een afgebroken bierfles tegen hun gezichten heeft geslagen en tegen de borst van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 7 juli 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een afgebroken fles te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voor deze voorwaarden en het toezicht van de reclassering vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling door met een afgebroken bierfles dreigend in de richting van aangevers te lopen en tegen de gezichten van de aangevers en de borst van [slachtoffer 1] te slaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij erg dronken en boos was, omdat hij zijn tas kwijt was en deze terug wilde. Dat verdachte vervolgens zo ver gaat dat hij midden op straat in een druk uitgaansgebied een bierfles pakt, deze kapot slaat, en beide slachtoffers hiermee bedreigt en aanvalt, vindt de rechtbank ernstig en zorgwekkend. Het slaan met een gebroken bierfles brengt een groot risico op – ernstige – letselschade met zich mee en is dan ook uitermate verwerpelijk. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, niet alleen bij de aangevers maar ook bij de omstanders die op dat moment aanwezig waren. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren drie keer eerder is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 13 september 2024. Ter terechtzitting zijn [getuigen-deskundige] als getuigen-deskundigen gehoord.
Hoewel verdachte gemotiveerd lijkt en reeds hulpverlening ontvangt, acht de reclassering interventies noodzakelijk ten behoeve van het verlagen van het recidiverisico. Er wordt vermoed dat er bij verdachte sprake is van problemen rondom emotie- en agressieregulatie in combinatie met afhankelijkheid van alcohol en/of softdrugs. De reclassering adviseert daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij en zijn omgeving zich realiseren dat zijn alcoholgebruik al lange tijd een probleem vormt en dat hij ‘knettergek’ wordt wanneer hij alcohol heeft genuttigd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij het fijn vindt om nu hulp te krijgen van professionals en dan ook bereid is om zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd voor veroordeling van verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland d.d. 9 juli 2024 in de zaak met parketnummer 15/208785-24.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 159 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Aan die proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Gelet op het strafblad van verdachte en het reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van €3.050,- gevorderd, bestaande uit
€50,- aan vergoeding van materiële schade en €3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een bedrag van €8.845,- gevorderd, bestaande uit €5.845,- aan vergoeding van materiële schade en €3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] voldoende onderbouwd is en geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft immateriële vergoeding voldoende is onderbouwd en toegewezen kan worden. Voor wat betreft de materiële vergoeding heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor een zonnebril van €795,- niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat over deze zonnebril niets is terug te vinden in het dossier. Ook dient de gevorderde €5.000,- aan inkomstenderving niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de materiële schade voldoende is onderbouwd en toegewezen kan worden. De raadsman heeft verzocht om de gevorderde immateriële vergoeding deels niet ontvankelijk te verklaren omdat op basis van het dossier niet geconcludeerd kan worden dat de benadeelde partij blijvend letsel heeft.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor de zonnebril en gederfde inkomsten niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de immateriële vergoeding deels niet ontvankelijk te verklaren, omdat op basis van het dossier niet geconcludeerd kan worden dat de benadeelde partij blijvend letsel heeft.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Beide partijen hebben als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks lichamelijk letsel opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank komt de gevorderde materiële schade van €50,- voor littekencrème voor beide benadeelde partijen voor vergoeding in aanmerking.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde kosten voor een zonnebril en gederfde inkomsten. Deze onderdelen van de vordering zijn onvoldoende onderbouwd.
Immateriële schadevergoeding
Het staat vast dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel hebben opgelopen. De hoogte van de vorderingen zijn ter terechtzitting betwist.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000,-, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, te hoog. De door de benadeelde partijen aangehaalde uitspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstiger van aard en daarom niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade voor beide benadeelden gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024. De benadeelde partijen worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichtingen opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 800,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de volledige betalingen. Bij gebreke van betalingen en verhaal worden per verplichting 16 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

9.Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 2 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/038698-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 april 2023 van de politierechter te Amsterdam. Bij dit vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelaten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering deels ten uitvoer te leggen en daarbij te bepalen dat de gevangenisstraf van 40 dagen wordt om gezet in een taakstraf van 80 uren.
9.2.
Stanpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen en subsidiair om omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, terwijl hij in de proeftijd liep van deze eerdere veroordeling, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank merkt op dat het strafbare feit in de zaak met parketnummer 13/038698-23 een andersoortig delict betrof.
Het uitgangspunt bij recidive binnen de proeftijd is dat een voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toewijzen, namelijk voor de duur van 60 dagen, maar deze straf omzetten in een taakstraf van 120 uren en daarvan de tenuitvoerlegging gelasten. De vordering wordt voor het overige deel afgewezen

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikelen
14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 55, 63, 285, 302 Wetboek van Strafrecht

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 (primair) en feit 2:
de eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 (honderdtachtig)dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een
gedeelte, groot 159 (honderdnegenenvijftig), van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Diagnostiek en ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen Inforsa FAZ (Forensische Ambulante Zorg) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde laat zich behandelen voor de problematiek welke middels diagnostiek wordt vastgesteld. Voor zover op dit moment bekend is, betreft dit emotie-/agressieregulatieproblematiek en
problematisch alcohol-/middelengebruik. De behandeling is gericht op delictpreventie. De behandeling start zodra dit mogelijk is. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid wonen van HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
800,00 euro(zegge: achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit 50,00 euro aan vergoeding van materiële schade en 750,00 euro aan vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van
800,00 euro(zegge: achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal worden 16 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
800,00 euro(zegge: achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit 50,00 euro aan vergoeding van materiële schade en 750,00 euro aan vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 800,00 euro (zegge: achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal worden 16 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/038698-23
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met bovengenoemd parketnummer, te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Gelast – in plaats van de gedeeltelijk tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 5 april 2023 met parketnummer 13/038698-23 voorwaardelijk opgelegde straf – de tenuitvoerlegging van een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Deze taakstraf wordt vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter
mrs. I. Timmermans en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2024.
[...]