ECLI:NL:RBAMS:2024:6541

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
13/210896-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk bezit van amfetamine en MDMA met een machete

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en MDMA. De verdachte heeft op 29 juni 2024 in Amsterdam met een machete een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van de hals van een onbekend gebleven persoon, waarbij de machete rakelings langs de keel van het slachtoffer ging. Daarnaast had hij ongeveer 1,86 gram amfetamine en 0,61 gram MDMA in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank overweegt dat de verdachte met zijn handelen niet alleen het leven van het slachtoffer in gevaar heeft gebracht, maar ook gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt bij omstanders. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/210896-24
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. Buitenhuis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 29 juni 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
een poging tot doodslag door met een machete een zwaaiende dan wel slaande beweging richting de hals, nek en/of hoofd van een onbekend gebleven persoon (
hierna: het slachtoffer) te maken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1,86 gram amfetamine en ongeveer 0,61 gram MDMA;
het opzettelijk aanwezig hebben van een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door met een grote en scherpe machete met kracht richting zijn nek/hals te zwaaien, terwijl het slachtoffer dichtbij stond en in beweging was.
Ten aanzien van feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten ook wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, gelet op de - ten aanzien van deze feiten - bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewezenverklaring van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft met een krachtige beweging met een scherpe machete uitgehaald naar het slachtoffer, terwijl verdachte ongeveer een armlengte van het slachtoffer af stond. De machete is daarbij rakelings langs de keel van het slachtoffer gegaan. Door de politie is onderzoek verricht aan de machete, waaruit is gebleken dat deze – zonder kracht te zetten – diep in een blok hout kan doordringen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het op deze wijze en met kracht zwaaien van een scherpe machete richting hals, nek en hoofd van het slachtoffer (zijnde onderdelen van het lichaam waar zich belangrijke bloedvaten bevinden) een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om aangever te raken. De rechtbank is echter van oordeel dat de gedraging van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het teweeg brengen van een dergelijk gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard.
3.3.2.
Bewezenverklaring van feiten 2 en 3
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals omschreven in rubriek 4.
Nu het verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 oktober 2024;
- een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024153133-20 van 1 juli 2024, opgemaakt door te daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pagina’s 18-19;
- een verslag van Politie Amsterdam, Dienst Regionale Recherche, Laboratorium Forensische Opsporing d.d. 22 juli 2024, rapportnummer 0527N24, opgemaakt door dr. [persoon].
Ten aanzien van feit 3:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 oktober 2024;
- een proces-verbaal onderzoek wapen van 30 juni 2024 met nummer 2024152185, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 60-63.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIbevatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 29 juni 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een onbekend gebleven persoon opzettelijk van het leven te beroven, met een machete met kracht een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals en nek en het hoofd, van voornoemde persoon, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 29 juni 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1,86 gram van een materiaal bevattende amfetamine (goednummers: 6520307 en 6521033) en
- 0,61 gram van een materiaal bevattende MDMA (goednummer: 6520306).
Ten aanzien van feit 3:
op 29 juni 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen heeft gedragen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het drugsverbod.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om ten aanzien van feiten 2 en 3 te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door reclassering, met uitzondering van het drugsverbod.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met kracht met een machete richting de hals, nek en het hoofd van slachtoffer te zwaaien. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er voorafgaand aan de zwaai een woordenwisseling met het slachtoffer heeft plaatsgevonden en dat hij bang was dat het slachtoffer ook een wapen bij zich had. Dat verdachte kennelijk zo ver gaat dat hij midden op straat in een druk uitgaansgebied met een scherpe machete rakelings langs (de hals, nek, hoofd van) het slachtoffer zwaait, vindt de rechtbank ernstig en zorgwekkend. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij de omstanders die op dat moment aanwezig waren. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine. Het is algemeen bekend dat drugs mede vanwege de zeer verslavende werking ervan schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen die de samenleving ontwrichten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 3 oktober 2024. De slechte maatschappelijke integratie van verdachte en zijn middelengebruik in combinatie met zijn psychosociaal functioneren ziet de reclassering als risicofactoren voor recidive. De reclassering adviseert daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole. In het advies is opgenomen dat verdachte heeft aangegeven een drugsverbod te willen. De reclassering is daar niet per definitie voorstander van, omdat bij een terugval de voorwaarden worden overtreden en daardoor het toezicht kan worden beëindigd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door middel van een drugsverbod wil laten zien dat hij echt geen drugs meer wil gebruiken en wil meewerken aan alle voornoemde bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het drugsverbod, zodat bij een eventuele terugval daardoor niet direct het toezicht zal worden beëindigd. Met de middelencontrole heeft de reclassering voldoende gereedschap om het drugsgebruik van verdachte te controleren en eventueel in te grijpen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen
14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 Wetboek van Strafrecht
2, 10 Opiumwet
27, 54 Wet wapens en munitie

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een
gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • veroordeelde dient zich gedurende de door de rechtbank bepaalde periode te blijven melden, op het adres: [adres 2], zo frequent als GGZ Reclassering Fivoor gedurende deze periode nodig acht;
  • veroordeelde laat zich behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter
mrs. I. Timmermans en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2024.
[...]

3.[...]