ECLI:NL:RBAMS:2024:6512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
13-197811-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belaging van ex-partner met beïnvloeding van aangifte

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en belaging van zijn ex-partner. De verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden op een indringende en dreigende manier contact gezocht met het slachtoffer, ondanks dat deze had aangegeven geen contact meer te willen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2024 het slachtoffer in een café heeft mishandeld door haar meerdere keren te slaan en te trappen. Daarnaast heeft hij in de periode van 4 maart 2024 tot en met 11 juni 2024 stelselmatig contact met het slachtoffer gezocht, wat heeft geleid tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Tevens heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van het slachtoffer om haar aangifte in te trekken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 128 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/197811-24
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13/061596-22 en 13/162227-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.W. Stein en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Rajcevic, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 25 september 2024 – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. Mishandeling van [slachtoffer] op 15 juni 2024 in Amsterdam;
2. Belaging van [slachtoffer] in de periode van 4 maart 2024 tot en met 11 juni 2024 in Amsterdam;
3. Het medeplegen van beïnvloeding van [slachtoffer] in de periode van 16 juni 2024 tot en met 24 juni 2024 te Amsterdam met als doel dat [slachtoffer] haar aangifte tegen verdachte zou intrekken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op [adres] heeft mishandeld. Getuige [getuige] was op [adres] maar heeft geen geweld gezien. Ook heeft getuige [getuige] geen letsel gezien bij het slachtoffer. Met betrekking tot het incident in het café geldt dat verdachte het slachtoffer alleen heeft geduwd. Het slachtoffer is daarna op de grond gevallen en heeft daardoor het letsel opgelopen. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte niet het opzet had het slachtoffer letsel toe te brengen, zodat in het geheel geen mishandeling kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een stelselmatige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het was voor verdachte niet duidelijk dat het slachtoffer geen contact meer met hem wilde. Het dossier bevat geen berichten van het slachtoffer dat zij geen contact meer wilde en er heeft ook geen stopgesprek met verdachte plaatsgevonden. Verdachte heeft wel erkend dat hij het slachtoffer heeft gebeld en dat het telefoonnummer van hem was. Ook heeft verdachte erkend dat hij de briefjes die in het dossier zitten bij het slachtoffer in de brievenbus heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van het slachtoffer. Verdachte heeft erkend dat hij [getuige] heeft gevraagd om het slachtoffer te bellen. Hij had hiermee alleen geen kwade bedoelingen. Hij wilde zijn woning niet kwijtraken. De raadsvrouw heeft verzocht om daar bij de eventuele strafoplegging rekening mee te houden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 15 juni 2024 het slachtoffer in het café heeft mishandeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer alleen heeft geduwd, dat het slachtoffer vervolgens op de grond is gevallen en dat het letsel is ontstaan als gevolg van deze val. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte haar op het achterhoofd sloeg en haar meerdere keren raakte op haar hoofd. De verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer in het gezicht sloeg en dat het slachtoffer werd getrapt door verdachte toen zij op de grond lag. Volgens deze getuige had het slachtoffer bloed op haar gezicht en was haar lip kapot. Uit de letselverklaring en de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van het slachtoffer blijkt ook dat zij op diverse plaatsen, waaronder haar lip en het hoofd, letsel had. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer alleen heeft geduwd en dat het letsel door de val is ontstaan, niet aannemelijk.
De raadsvrouw heeft nog bepleit dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte het café inrende en het slachtoffer vervolgens meermalen in haar gezicht heeft geslagen en daarna nog heeft getrapt toen zij op de grond lag. De rechtbank komt op grond van deze handelingen tot de conclusie dat verdachte door het slaan en trappen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor pijn en/of letsel zou oplopen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van het slachtoffer en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte veelvuldig contact heeft gezocht met het slachtoffer door haar te bellen, voicemailberichten achter te laten en briefjes met onsamenhangende teksten in haar brievenbus te gooien nadat zij verdachte in februari 2024 had laten weten dat zij geen relatie en geen contact meer met hem wilde. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer in de periode van 4 maart 2024 tot en met 15 juni 2024 3072 keer is gebeld door een telefoonnummer waarover verdachte ter zitting heeft verklaard dat dit zijn nummer was. Verdachte heeft hierover tijdens de zitting verklaard dat hij uitleg van het slachtoffer wilde krijgen over wat er aan de hand was. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij zich zorgen maakte over wat er zou gaan gebeuren en dat zij door deze contactpogingen angstig was.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Verdachte heeft op een indringende en intensieve wijze geprobeerd om in contact te komen met het slachtoffer om haar te dwingen met hem in contact te komen, terwijl hij wist dat zij dit contact niet wenste.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen/aangevers als bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen. Van ‘beïnvloeden’ in de zin van dit artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van het slachtoffer is voldoende dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om haar verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat vereist is dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de verklaring van getuige [getuige] bewezen dat verdachte [getuige] heeft verzocht om het slachtoffer te bellen en haar te vragen of zij haar aangifte wilde intrekken. Vervolgens heeft [getuige] op 24 juni 2024 het slachtoffer gebeld en uit de uitwerking van het voicemailbericht blijkt dat ze het slachtoffer heeft gevraagd of ze erover na wilde denken om haar aangifte in te trekken. [getuige] heeft dit naar eigen zeggen gedaan omdat dit gunstig zou zijn voor verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de gedane uitlatingen, mede gelet op de context daarvan, kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid van het slachtoffer te beïnvloeden zodat de opzet hiertoe kan worden bewezen. De uitlatingen waren van dien aard dat het slachtoffer daaruit ook in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat deze ertoe strekten om haar verklaringsvrijheid aan te tasten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [getuige] , zodat sprake is geweest van medeplegen. Hij heeft [getuige] de opdracht gegeven om telefonisch contact op te nemen met het slachtoffer wat zij vervolgens heeft gedaan. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande het medeplegen van het beïnvloeden van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 15 juni 2024 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht meermalen
- in haar gezicht en op haar (achter)hoofd te slaan en te stompen en
- tegen haar been te trappen;
2.
op meerdere tijdstippen in de periode van 4 maart 2024 tot en met 11 juni 2024 te Amsterdam, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data en tijdstippen in voornoemde periode meermalen,
- briefjes met tekstberichten in de brievenbus van voornoemde [slachtoffer] achtergelaten en
- voornoemde [slachtoffer] (anoniem) gebeld en
- voicemailberichten ingesproken op de telefoon van voornoemde [slachtoffer] , terwijl hem, verdachte, in elk geval in februari 2024, te kennen is gegeven dat voornoemde [slachtoffer] geen contact meer met hem, verdachte, wenste;
3.
op 24 juni 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met [getuige] , opzettelijk, mondeling zich jegens slachtoffer [slachtoffer] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, zijn vriendin [getuige] gevraagd voornoemde [slachtoffer] te bellen en haar te vragen haar aangifte tegen hem, verdachte, in te trekken, hetgeen die [getuige] vervolgens ook heeft gedaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte tijdens de proeftijd zal meewerken aan middelencontrole en dat voor het overige alleen de algemene voorwaarden moeten worden opgelegd omdat verdachte nog onder reclasseringstoezicht staat in een andere zaak met parketnummer 13/162227-23.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die is gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en mishandeling van zijn ex-partner. Verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden op een intensieve, indringende en dreigende manier contact gezocht met het slachtoffer. Dit terwijl het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat het slachtoffer geen contact meer met hem wilde. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden. Deze feiten rekent de rechtbank verdachte aan.
Verder heeft verdachte zich samen met [getuige] schuldig gemaakt aan beïnvloeding van het slachtoffer. Verdachte was ervan op de hoogte dat het slachtoffer aangifte tegen hem had gedaan bij de politie. Verdachte heeft er bij het slachtoffer op aangedrongen haar aangifte in te trekken. Het voorgaande is een ernstig vergrijp, omdat een ieder die slachtoffer is geweest van een strafbaar feit, daarover ten overstaan van de politie in vrijheid en onbelemmerd behoort te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van een strafgeding te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van het slachtoffer aan te tasten. Ook dit strafbare feit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 september 2024. Hieruit blijkt – kort gezegd – dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies het recidiverisico in te perken. De reclassering acht voortzetting van de elektronische controle ter bescherming van het slachtoffer wel aangewezen en adviseert om bij een veroordeling een taakstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, te vervangen door 40 (veertig) uren hechtenis indien deze niet naar behoren worden verricht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 128 (honderdachtentwintig) dagen, waarvan 60 (zestig) dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel zullen de algemene voorwaarden worden verbonden. Het slachtoffer heeft te kennen gegeven dat zij een contactverbod niet nodig vindt zo lang verdachte vrij blijft van het gebruik van alcohol en verdovende middelen. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan middelencontrole met het beoogde doel om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.350,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij gelet op de door haar bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen, geestelijk letsel heeft opgelopen en dat er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting door de verdediging betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de inbreuk is aangevangen, namelijk op 4 maart 2024. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,- (duizend euro).

10.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de op 27 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummers
13/061596-22en
13/162227-23.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/061596-22betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 april 2022 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van
1 week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/162227-23betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 september 2023 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
40 urenniet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken een geschriften waaruit blijkt dat in alle twee de zaken met bovenvermelde parketnummers de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
13/061596-22wordt toegewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
13/162227-23dient te worden afgewezen in verband met het lopende reclasseringstoezicht.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om beide vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich vóór het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer
13/061596-22te bevelen. De rechtbank acht het gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte echter niet wenselijk dat verdachte weer vast komt te zitten. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van één week (zeven dagen) te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat veroordeelde een taakstraf van
14 urenmoet verrichten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
13/162227-23afwijzen omdat het reclasseringstoezicht in die zaak nog loopt.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 285a, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Mishandeling
Feit 2
Belaging
Feit 3
Medeplegen van opzettelijk mondeling door gebaren zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
128 (honderdachtentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.000,- (duizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 13/061596-22
Gelast – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – dat veroordeelde een taakstraf van 14 (veertien) uren moet verrichten. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 7 (zeven) dagen.
Parketnummer 13/162227-23
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/162227-23 af.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. I. Mannen en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2024.
[...]