ECLI:NL:RBAMS:2024:6511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
13-006982-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan de mishandelingen van een minderjarige zoon en het in hulpeloze toestand brengen van deze zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan de mishandeling van haar minderjarige zoon, alsook het in hulpeloze toestand brengen van deze zoon. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het medeplegen van de mishandeling van haar zoon in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 25 december 2022, en het in hulpeloze toestand brengen van haar zoon in dezelfde periode. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 25 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar oudste zoon, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid. De verdachte was op 25 december 2022 aanwezig bij de mishandeling, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat zij actief betrokken was bij de mishandeling van haar jongste zoon. De rechtbank heeft ook de verklaringen van getuigen in overweging genomen, waarbij enkele verklaringen als ongeloofwaardig werden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/006982-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres,
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. K.J. Zeegers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Het medeplegen van mishandeling van haar zoon, [persoon 1], in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 25 december 2022 in Amstelveen.
Subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid daaraan.
2. Het in hulpeloze toestand brengen en/of laten van haar zoon, [persoon 1], in de
periode van 18 augustus 2022 tot en met 25 december 2022 in Amstelveen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder de feiten 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat tussen verdachte en haar oudste zoon, [persoon 2] (hierna: [persoon 2]), een nauwe en bewuste samenwerking bestond zodat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte had opzet op de mishandeling van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en mede door de door verdachte gecreëerde gezinsdynamiek speelde zij een dusdanig grote rol in het aanzetten van [persoon 2] tot dit geweld dat zij als medepleger kan worden beschouwd.
Ten aanzien van feit 2 bevat het dossier voldoende bewijs dat binnen het gezin van verdachte gedurende een langere periode geweld heeft plaatsgevonden, dat (onder meer) was gericht tegen [persoon 1]. Verdachte had haar minderjarige zoon [persoon 1] moeten beschermen maar heeft hem in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om de ter terechtzitting afgelegde verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en de aanvullende getuigenverklaring van [getuige 1], afgelegd op 7 februari 2024 op het kantoor van de raadsman van verdachte, terzijde te schuiven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – onder meer – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 bevat het dossier geen concreet bewijs dat verdachte de mishandelingen van [persoon 1] door [persoon 2] zou ondersteunen. Het dossier bevat hoogstens suggesties hiervoor. Getuige [getuige 2] heeft niet verklaard over concrete gedragingen of gebeurtenissen die wijzen op een samenwerking tussen verdachte en [persoon 2]. Zijn verklaring is voorts niet gebaseerd op waarnemingen die hij zelf heeft gedaan. Ook getuige [getuige 1] heeft niet verklaard over structurele mishandelingen van [persoon 1] door [persoon 2] en ook niet over enige betrokkenheid van verdachte daarbij. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] niet verklaard over een concreet aanwijsbaar incident in Nederland of in de ten laste gelegde periode. De belastende verklaringen van getuige [getuige 1] dienen bovendien als niet-overtuigend en onbetrouwbaar te worden aangemerkt, nu zij deze verklaringen heeft ingetrokken. Op basis van het dossier kan slechts worden vastgesteld dat verdachte op 25 december 2022 aanwezig was bij de mishandeling van [persoon 1] door [persoon 2]. Er is onvoldoende bewijs voor het medeplegen dan wel medeplichtigheid aan de mishandeling(en) van [persoon 1] in de ten laste gelegde periode.
Verder heeft de raadsman opgemerkt dat de getuigenverklaringen over het incident dat op 25 december 2022 heeft plaatsgevonden, juist wijzen op het tegenovergestelde van de ten laste gelegde feiten. Verdachte verzette zich juist tegen de mishandeling van [persoon 1] en schreeuwde tegen [persoon 2] dat hij moest ophouden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte slechts op de hoogte is van één mishandeling van [persoon 1] door [persoon 2], te weten het incident dat op 25 december 2022 heeft plaatsgevonden. Het gaat om een paar minuten waarin verdachte niet zou hebben ingegrepen, maar dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van feit 2. Uit de jurisprudentie blijkt dat het moet gaan om een langere periode en meerdere incidenten. Daarvoor is in deze zaak onvoldoende bewijs. Daarnaast bevat het dossier in algemene zin juist bewijs dat verdachte opkomt voor haar kinderen. Dit verklaren de medewerkers van het COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers) en het blijkt ook uit de rapportages die het COA heeft opgemaakt. Ook de bij het gezin betrokken hulpverleners zien geen signalen die wijzen op huiselijk geweld jegens [persoon 1]. Tot slot heeft de raadsman gesteld dat aan de verklaringen van de hulpverleners meer waarde dient te worden gehecht dan aan de verklaringen van de COA-medewerkers. De COA-medewerkers zijn namelijk niet op dezelfde intensieve en diepgaande wijze betrokken geweest bij het gezin en beschikken niet over voldoende informatie en expertise om conclusies te kunnen trekken over de gezinsdynamiek en huiselijk geweld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
Gelet op het (onherroepelijk geworden) vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van [persoon 2] [1] en de bewijsmiddelen staat vast dat in de periode van 1 december 2022 tot en met 25 december 2022 [persoon 1] (de jongste zoon van verdachte) meermalen is mishandeld door [persoon 2] (de oudste zoon van verdachte). De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 december 2022 in de kamer aanwezig was toen [persoon 1] werd mishandeld door [persoon 2]. Dit wordt door de verdediging ook niet betwist. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij de mishandeling(en) van [persoon 1].
Vrijspraak medeplegen en medeplichtigheid aan de mishandeling(en) (feit 1 primair en subsidiair)
Om tot een bewezenverklaring voor het medeplegen van de ten laste gelegde mishandeling(en) van [persoon 1] te kunnen komen, is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 2]. Op basis van het dossier moet vast komen te staan welke intellectuele en/of materiële bijdrage verdachte heeft geleverd aan het delict. Voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid moet worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt en dat zij ook opzet op de mishandeling heeft gehad.
Hoewel vast staat dat verdachte op 25 december 2022 in de kamer aanwezig was toen [persoon 1] door [persoon 2] werd mishandeld, bevat noch het dossier, noch het verhandelde ter zitting voldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde medeplegen van, dan wel de medeplichtigheid aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank kan op grond van het dossier de betrokkenheid van verdachte bij de mishandeling op 25 december 2022 niet vaststellen. Vastgesteld kan slechts worden dat verdachte aanwezig was op de plaats delict. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 2] ten aanzien van de incidenten die zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld. Die handelingen zijn evenmin voldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bevorderd dan wel daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest. Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3.2
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
Getuigenverklaring [getuige 1]
De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting een aanvullende getuigenverklaring van [getuige 1] overgelegd waarbij [getuige 1] is teruggekomen op de door haar eerder afgelegde (belastende) verklaringen. Ter zitting heeft de rechtbank getuige [getuige 1] naar aanleiding van de door de raadsman overgelegde verklaring nader gehoord. [getuige 1] heeft ter zitting verklaard dat zij op 25 december 2022 gezellig met haar gezinsleden op de kamer een serie aan het kijken was en dat [persoon 1] YouTube keek op zijn telefoon, toen de COA-medewerkers de kamer binnenkwamen. Verder was er niets aan de hand. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig, nu geen van de getuigen heeft verklaard over gezelligheid op de kamer op het moment dat de COA-medewerkers de kamer binnenkwamen. Verdachte heeft hier zelf niet over verklaard en ook [persoon 2] heeft een heel ander verhaal. [persoon 2] heeft bij de politie bekend dat hij [persoon 1] die dag heeft bedreigd met een kabel en hem daarmee heeft geslagen. Daarnaast heeft [getuige 1] eerder bij de politie gedetailleerd verklaard over het incident waarbij [persoon 2] [persoon 1] heeft geslagen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de door de raadsman overgelegde aanvullende getuigenverklaring van [getuige 1] en haar ter zitting afgelegde verklaring terzijde schuift.
De rechtbank ziet zich in het kader van feit 2 voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [persoon 1] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten waarin [persoon 1] – kort gezegd – werd mishandeld, welke toestand voor zijn gezondheid en welbevinden gevaarlijk was.
Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is. Het als zorgplichtige laten voortduren van of het niet ingrijpen bij mishandeling van een van zorg afhankelijk persoon, zoals een jong kind, kan de vervulling van de delictsomschrijving van artikel 255 Sr opleveren, ook indien deze mishandeling door een ander dan de verdachte werd aangedaan.
De rechtbank stelt voorop dat op verdachte als moeder van [persoon 1] op grond van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke verplichting rust om haar minderjarige zoon te verzorgen.
Gelet op het (onherroepelijk geworden) vonnis van de rechtbank Amsterdam [2] en de bewijsmiddelen staat vast dat [persoon 1] op 25 december 2022 is mishandeld door [persoon 2] en dat verdachte hierbij aanwezig was en hiervan op de hoogte was. Gelet op dit vonnis staat ook vast dat [persoon 1] begin december 2022 is geslagen door [persoon 2]. Bij laatstgenoemde mishandeling was verdachte niet aanwezig.
De rechtbank ziet op basis van het dossier aanwijzingen dat er structureel geweld plaatsvindt binnen het gezin. Daarvoor is de verklaring van getuige [getuige 1] – zoals afgelegd bij de politie – van belang. Zij heeft verklaard dat [persoon 2] [persoon 1] vaker slaat. Ook heeft zij diverse keren melding gemaakt bij de COA-medewerkers van geweld binnen het gezin. Dit wordt ook bevestigd door [persoon 1] die na de mishandeling op 25 december 2022 tegen getuige [getuige 3] heeft verklaard: ‘Er is niks aan de hand. Dit is iets in het gezin. Dit is de normaalste zaak van de wereld in dit gezin’. Duidelijk is dat verdachte geen melding heeft gemaakt van deze situatie of hulp heeft gezocht.
Ondanks de aanwijzingen voor geweld kan de rechtbank echter niet vaststellen wanneer dit geweld precies heeft plaatsgevonden en in hoeverre verdachte hiervan steeds op de hoogte is geweest, laat staan bij aanwezig is geweest. Daarmee ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs van het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het in hulpeloze toestand brengen en/of houden van [persoon 1].
Ten aanzien van 25 december 2022 staat vast dat [persoon 1] in aanwezigheid van verdachte is mishandeld door [persoon 2]. Omdat uit de (bij de politie afgelegde) verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte enige poging heeft gewaagd om te zeggen dat [persoon 2] moest stoppen, kan in juridische zin niet worden vastgesteld dat zij [persoon 1] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten. Een aantal aanwijzingen in het dossier gaan voorts over [getuige 1] en zien niet op [persoon 1]. Ten laste is gelegd het in hulpeloze toestand brengen en/of houden van [persoon 1]. Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

4.Beslissing

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. I. Mannen en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2024.
[...]

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2024 inzake [persoon 2].
2.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2024 inzake [persoon 2].