ECLI:NL:RBAMS:2024:6511
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan de mishandelingen van een minderjarige zoon en het in hulpeloze toestand brengen van deze zoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan de mishandeling van haar minderjarige zoon, alsook het in hulpeloze toestand brengen van deze zoon. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het medeplegen van de mishandeling van haar zoon in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 25 december 2022, en het in hulpeloze toestand brengen van haar zoon in dezelfde periode. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 25 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar oudste zoon, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid. De verdachte was op 25 december 2022 aanwezig bij de mishandeling, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat zij actief betrokken was bij de mishandeling van haar jongste zoon. De rechtbank heeft ook de verklaringen van getuigen in overweging genomen, waarbij enkele verklaringen als ongeloofwaardig werden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting.