Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 17 mei 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1970, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en wordt verdacht van betrokkenheid bij de productie van harddrugs, specifiek MDMA. Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.
De verdediging stelde dat de omschrijving van het feit in het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, waaronder het gebruik van een vrachtwagen voor het transport van grondstoffen voor de productie van harddrugs. De rechtbank concludeerde dat de omschrijving in het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet en de OLW, zijn toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.