ECLI:NL:RBAMS:2024:6499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13-177572-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Białystok, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2023 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, die wordt verdacht van medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging heeft aangevoerd dat de zaak moet worden aangehouden om meer informatie te verkrijgen over de hoger beroepsprocedure in Polen. De officier van justitie heeft zich verzet tegen deze aanhouding en betoogd dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de relevante procedures. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij niet kan aantonen dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-177572-23
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2023 door
the Regional Court in Białystok III Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Courtin Białystok van 14 november 2018, referentie III K 1218/18 dat op 8 april 2019 onherroepelijk is geworden.
Uit aanvullende informatie van 3 oktober 2024 volgt dat op verzoek van de opgeëiste persoon een hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig is geweest. Tegen het arrest in hoger beroep staat geen gewoon rechtsmiddel meer open.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, zeven maanden en 7 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis cq arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om bij de Poolse autoriteiten na te gaan wat zich in de hoger beroepsprocedure heeft afgespeeld en wanneer arrest is gewezen in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de verzochte aanhouding en zich op het standpunt gesteld dat uit het EAB en de aanvullende informatie van 3 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep dat tot de beslissing tot strafoplegging heeft geleid. Het stellen van aanvullende vragen over dit punt is niet noodzakelijk om de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW te beoordelen. Artikel 12 OLW vereist bovendien enkel dat het EAB vermeldt dat het gaat om een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Het is niet nodig dat in het EAB staat van welke datum het arrest is.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Courtin Białystok van 14 november 2018, referentie III K 1218/18. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg tijdig (op 26 september 2018) in persoon is gedagvaard en er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. Uit de aanvullende informatie van 3 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het arrest in hoger beroep, waartegen geen (gewoon) rechtsmiddel meer open staat. Vervolgens zijn blijkens het EAB op 8 april 2019 het vonnis en de strafoplegging daarin onherroepelijk geworden.
Hieruit volgt dat in het midden kan blijven of de procedure in eerste aanleg en/of de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW; de weigeringsgrond is immers hoe dan ook niet van toepassing. Dat de rechtbank niet weet op welke datum het arrest is uitgesproken, noch door welke instantie in hoger beroep is geoordeeld, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden om op dit punt vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van oplichting

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging en van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Volgens de officier van justitie heeft de verdediging met de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon komt dan ook niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander en het beroep op toepassing van artikel 6a OLW faalt.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het volgende is hiervoor redengevend.
De opgeëiste persoon heeft in de eerste plaats al niet met objectieve gegevens aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaren in Nederland heeft gewoond. Tussen 2017 en 2020 heeft hij niet ingeschreven gestaan op een woonadres in Nederland en heeft de opgeëiste persoon – zo blijkt ook uit zijn eigen verklaring – een aantal jaren in Polen gewoond. Uit zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 8 augustus 2024 volgt voorts dat de opgeëiste persoon vanaf 29 oktober 2019 in Nederland vijf dagen gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Volgens het Hof van Justitie telt een periode die op grond van een straf in een gevangenis is doorgebracht niet mee voor de verwerving van duurzaam verblijfsrecht en doorbreekt een dergelijke periode het ononderbroken karakter van het verblijf. [4] Deze regel is ook opgenomen in artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, uitgelegd in het licht van deze rechtspraak. Er is daarom geen sprake van een verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar, nog daargelaten of sprake is geweest van rechtmatig verblijf.
Omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde, komt de rechtbank aan de bespreking van de tweede voorwaarde niet toe.
De conclusie is dat het beroep op gelijkstelling niet slaagt en dat de rechtbank het hierop gevoerde verweer verwerpt.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Białystok III Criminal Division, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 januari 2014, C-378/12 (Onuekwere) ECL:EU:C:2014:13.