ECLI:NL:RBAMS:2024:6495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13-041338-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en toepassing van de Overleveringswet

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1974, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). Dit houdt in dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat zijn verblijfsrecht niet in gevaar komt door de opgelegde straf. De officier van justitie en de verdediging hebben beide gepleit voor weigering van de overlevering, wat de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank concludeert dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, en het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-041338-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2023 door
the Regional Court in Gliwice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in de gemeente Haarlemmermeer (Schiphol) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
judgementvan
the District Court in Ruda Śląskavan 26 juni 2013, referentie II K 883/12, gehandhaafd door
the judgementvan
the Regional Court in Gliwicevan 28 januari 2014, referentie VI Ka 1015/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB resteert deze straf nog geheel. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het laatstgenoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Bij schrijven van 22 augustus 2024 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum Amsterdam (IRC) onder andere de volgende vragen gesteld:
“(…) Section D of the EAW is filled in, could you indicate whether this concerns the judgement by the District Court in Ruda Slaska, d.d. 26.06.2013 (ref. II K 883/12) or the judgement of the Regional Court in Gliwice, d.d. 28.01.2014 (ref. VI Ka 1015/13)?”
Op 6 september 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen als volgt beantwoord:
“In response to your request of 22/08/2024, please find enclosed the requested
information - filled annex part "D" ( related to the second instance court - the Regional
Court in Gliwice) of the European Arrest Warrant dated 16/08/2023 ref. IV Kop 59/23
concerning[opgeeïste persoon] born on [geboortedag] r.”
Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 6 september 2024 rubriek D) opnieuw ingevuld en daar staat:
“Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision- Applies to both the judgment of the court of first and second instance
Artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing, ongeacht welke van de twee procedures (eerste aanleg en/of hoger beroep) men aan die bepaling zou moeten toetsen.

5.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
eenvoudige belediging;
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging en van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat aan de voorwaarden van artikel 6a OLW is voldaan en bovendien duidelijk is dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 1 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de veroordelingen zoals omschreven in het EAB. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt, omdat de Nederlandse Staat tegenover de uitvaardigende lidstaat verplicht is de overgenomen straf daadwerkelijk ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, en in het bijzonder zijn medische situatie die maken dat hij geregeld controle afspraken heeft bij de reumatoloog, geen aanleiding om het bevel tot gevangenhouding te schorsen en wijst het op de zitting gedane mondelinge verzoek tot schorsing van de gevangenhouding af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 285, 285a en 304 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeeïste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeeïste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeeïste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
WIJST AFhet mondelinge verzoek tot schorsing van de gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.