ECLI:NL:RBAMS:2024:6474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13/107669-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen en stampen op hoofd van weerloos slachtoffer in Amsterdam

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 54-jarige man, die op 28 maart 2024 in het Oosterpark in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft een man, hierna te noemen [slachtoffer], meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt en gestampt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met [slachtoffer], hem met zijn voet vol op het hoofd heeft gestampt, wat op video is vastgelegd door een getuige. De verdachte heeft bekend deze stamp te hebben uitgedeeld en heeft daarbij ook gedreigd met de woorden 'Ik maak je dood!'. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/107669-24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 23/001781-22
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
feitelijk verblijfadres: [verblijfadres] ,
momenteel gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. S.W.M. van der Linde) en van wat verdachte en zijn raadsman (mr. C.M.F.M. van Rijckevorsel, advocaat in Amsterdam) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op 28 maart 2024 in Amsterdam, door [slachtoffer] tegen het hoofd/tegen zijn lichaam te slaan/schoppen en door op zijn hoofd/zijn lichaam te stampen. Het feitencomplex is subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.1.1
De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag.
3.1.2
In de ochtend van 28 maart 2024 gaat de politie af op een melding van een geweldsincident in het Oosterpark in Amsterdam. Ter plaatse treffen de verbalisanten op de grond een ernstig gewonde man aan, genaamd [slachtoffer] . Zijn gezicht is bebloed en opgezwollen. Het lukt de verbalisanten niet om contact met hem te maken omdat hij alleen kon brabbelen. Staand naast [slachtoffer] treffen de verbalisanten verdachte aan. Zijn rechterschoen zit onder het bloed.
3.1.3
Een getuige, genaamd [getuige] , heeft een deel van het incident op video vastgelegd met behulp van zijn telefoon. Op de video is onder andere te zien dat verdachte met zijn voet vol op de zijkant van het hoofd stampt van [slachtoffer] , die op dat moment bewegingsloos op de grond ligt.
3.2
Ingenomen standpunten en de voorliggende rechtsvragen
3.2.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde. De raadsman heeft verweer gevoerd overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota en enkele mondelinge aanvullingen daarop.
3.2.2
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld omtrent het incident op 28 maart 2024 en, meer in het bijzonder, welke handelingen aan verdachte toegeschreven kunnen worden. Vervolgens is het de vraag of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag dan wel een (poging tot) zware mishandeling.
3.2.3
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces, staat los van de bewezenverklaring en zal daarom verderop in dit vonnis besproken worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vast te stellen gedragingen van verdachte
3.3.1
Op grond van het dossier en meer in het bijzonder de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en [slachtoffer] zijn op een zeker moment met elkaar in conflict geraakt. De precieze aanleiding van dit conflict is niet duidelijk geworden, nu het dossier daarover wisselende en tegenstrijdige verklaringen bevat. Wat wel vaststaat is dat [slachtoffer] op enig moment op de grond terechtgekomen is. Getuige [getuige] verklaart dat hij gezien heeft dat verdachte, vanaf het moment dat [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen, minimaal zes à zeven keer met volle kracht op [slachtoffer] heeft ingetrapt. Bij elk van deze trappen hoorde [getuige] een ‘enorm hard geluid, alsof je met een knuppel tegen een bal aanslaat’. Vervolgens heeft [getuige] zijn telefoon gepakt en is hij begonnen met het opnemen van een video.
3.3.2
De rechtbank stelt ten aanzien van de zes à zeven trappen waarover [getuige] verklaart vast dat ten minste één van deze trappen het hoofd van [slachtoffer] geraakt moet hebben. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Aan het begin van de door [getuige] gemaakte video, nog vóór de daarop zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , is enkel op en rondom het hoofd van de op de grond liggende [slachtoffer] bloed te zien. Daarnaast is ook op één van de schoenen van verdachte al vóór de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] bloed te zien. Dit bloed kan naar het oordeel van de rechtbank niet op een andere manier op de schoen van verdachte en rondom het gezicht van [slachtoffer] terechtgekomen zijn dan door middel van ten minste één aan de op de video zichtbare stamp voorafgaande schop tegen het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de vaststelling op basis van de medische stukken dat er enkel op het hoofd/in het gezicht van [slachtoffer] sprake was van een bloedende wond. Ook van enige verwonding bij verdachte is niet gebleken. Het bloed kan dus enkel van het hoofd/het gezicht van [slachtoffer] vandaan zijn gekomen.
3.3.3
Op de door getuige [getuige] gemaakte video is verder te zien dat [slachtoffer] bewegingsloos op de grond ligt. Naast hem staat verdachte. Gedurende de totale duur van de video is bij [slachtoffer] geen beweging zichtbaar. Op een gegeven moment is te zien dat verdachte zijn voet optilt en met kracht op het hoofd van [slachtoffer] stampt. Het hoofd van [slachtoffer] wordt door de kracht van de stamp iets verplaatst, maar hij blijft bewegingsloos op de grond liggen. Verdachte heeft bekend deze stamp op het hoofd van [slachtoffer] te hebben uitgedeeld. Na de stamp is te horen dat verdachte onder andere zegt ‘Ik maak je dood!’.
3.3.4
Na de op de video vastgelegde stamp op het hoofd van [slachtoffer] is [getuige] blijkens zijn verklaring gestopt met filmen om het alarmnummer te bellen. Terwijl [getuige] op de politie aan het wachten was zag hij dat verdachte nog twee à drie keer met volle kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] trapte.
3.3.5
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere keren met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer] aan heeft getrapt. Ten minste drie van die trappen hebben het hoofd van [slachtoffer] geraakt: één trap voorafgaand aan de door getuige [getuige] opgenomen video en ten minste twee trappen na het stoppen van de opname. Daarmee heeft verdachte, inclusief de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , op zijn minst vier keer met zijn schoen en met kracht het hoofd van [slachtoffer] geraakt.
Betrouwbaarheid van getuige [getuige]
3.3.6
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de verklaring van getuige [getuige] als twijfelachtig dan wel onbetrouwbaar moet worden gezien, gelet op het feit dat [getuige] met zijn 63 jaar [1] op leeftijd is en potentieel lijdt aan een zichtafwijking. De raadsman heeft in dit kader ook aangevoerd dat het incident niet goed waarneembaar kan zijn geweest, nu het op dat moment grijs, bewolkt en – gelet op het tijdstip – schermerachtig weer was.
3.3.7
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van getuige [getuige] , die direct na het incident als getuige gehoord is, betrouwbaar. [getuige] , die als toevallige voorbijganger zijn hond aan het uitlaten was, is zelfs de enige getuige in het dossier die als geheel objectief gezien kan worden. Voor de overige getuigen geldt dat ze allemaal op de een of andere manier een link hebben met verdachte en/of met [slachtoffer] . De rechtbank ziet voorts geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteit van het zicht van getuige [getuige] . De opmerking van de raadsman dat [getuige] gezien zijn leeftijd mogelijk lijdt aan een zichtafwijking is geenszins onderbouwd. Dat het incident niet goed waarneembaar zou zijn door het grijze, bewolkte en schemerachtige weer wordt daarnaast weersproken door de video die getuige [getuige] heeft gemaakt. Op basis die video stelt de rechtbank vast dat het zicht op het moment van het incident zeer helder was.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
3.3.8
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] en daarmee of het vastgestelde feitencomplex een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Er moet een aanmerkelijke kans hebben bestaan dat [slachtoffer] als gevolg van de handeling van verdachte zou overlijden. Daarnaast moet verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
3.3.9
De ruim beschikbare rechtspraak van de Hoge Raad laat weinig twijfel bestaan dat het met geschoeide voet meermalen met kracht tegen het hoofd schoppen een handeling is waarbij naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat, dat de persoon tegen wiens hoofd wordt geschopt, daardoor het leven laat. Daar komt in dit geval bij dat blijkens het in het dossier aanwezige forensisch medisch onderzoek, waarvan de relevante inhoud is opgenomen in
bijlage II, de ten minste drie trappen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] aanzienlijk letsel ten gevolg hebben gehad. Bij [slachtoffer] zijn een hersenkneuzing, meerdere onderhuidse bloeduitstortingen en botbreuken in het aangezicht en een verwonding boven de rechterwenkbrauw vastgesteld. Het letsel is blijkens de rapportage te verklaren door stomp uitwendige krachtsinwerkingen op het hoofd. De schoppen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] kunnen als dergelijke stomp uitwendige krachtsinwerkingen aangemerkt worden. Op basis van het aanzienlijke letsel in het gezicht/aan het hoofd van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte met veel kracht tegen en op het hoofd van [slachtoffer] getrapt en gestampt moet hebben.
3.3.10
In het forensisch medisch onderzoek is het een en ander opgemerkt over de gevaarsetting die hoort bij stomp geweld op het hoofd. In algemene zin wordt gesteld dat trappen doorgaans meer kracht genereert dan slaan, vooral wanneer deze trappen met kracht uitgevoerd worden. Stomp geweld door middel van trappen tegen/op het hoofd heeft de potentie om een levensbedreigende situatie te veroorzaken. Hierbij speelt naast de kracht van de trappen onder andere ook de ondergrond waarop het slachtoffer zich bevindt een rol. Als het slachtoffer met zijn hoofd op een harde ondergrond ligt verhoogt dit het risico op ernstige schade omdat er minder energie wordt geabsorbeerd door beweging van het hoofd. Ook de mate waarin het slachtoffer in staat is zichzelf te verdedigen speelt een rol. Wanneer iemand (bijvoorbeeld door bewusteloosheid) niet in staat is zichzelf te verdedigen, vergroot dit de kans op dodelijk letsel.
3.3.11
In het onderhavige geval geldt dat verdachte meermalen (ten minste vier keer) met veel kracht tegen en op het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt en gestampt. [slachtoffer] lag tijdens in elk geval de laatste trappen weerloos en bewegingloos op de grond en was derhalve niet in staat zich tegen het geweld van verdachte te verdedigen. Zijn hoofd lag blijkens de video daarnaast op een harde, vaste ondergrond zodat de door de trappen/de stamp gegenereerde energie niet door beweging van het hoofd kon worden geabsorbeerd.
3.3.12
Het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van het geweld dat verdachte met kracht op hem uitoefende.
3.3.13
Het uitgeoefende geweld is naar de hiervoor geschetste uiterlijke verschijningsvorm (het op zijn minst vier keer en met kracht op/tegen het hoofd trappen en stampen van een weerloos slachtoffer dat zich op een harde ondergrond bevindt en het daarbij roepen ‘Ik maak je dood’) zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Met andere woorden: verdachte heeft met zijn handelen het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden op de koop toegenomen. Daarmee is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
3.3.14
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een poging tot doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 28 maart 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.
Is sprake geweest van noodweer(exces)?
Standpunten
5.1
Zoals hiervoor reeds aangekondigd heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van noodweer(exces). De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervan geen sprake is geweest.
Oordeel van de rechtbank
5.2
Zoals eerder vastgesteld is het voor de rechtbank onduidelijk gebleven wat precies de aanleiding is geweest voor de geweldsuitbarsting van verdachte jegens [slachtoffer] . Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] aangevallen zou zijn met een mes, waarna verdachte hem in reactie daarop op zijn hoofd geslagen zou hebben met een fles. Als gevolg daarvan zou [slachtoffer] op de grond zijn gevallen. De verdachte doet een beroep op noodweer dat specifiek ziet op dit slaan met de fles. De rechtbank stelt echter vast dat het slaan door verdachte met een fles niet aan hem ten laste is gelegd. In de tenlastelegging staat weliswaar dat aan verdachte ook ten laste is gelegd dat hij tegen het lichaam/het hoofd van [slachtoffer] zou hebben geslagen, het voert naar het oordeel van de rechtbank te ver om daarin ook het slaan met een fles te lezen. Kortom, nu het eventuele slaan met een fles gelet op grond van het voorgaande geen onderdeel uitmaakt en kan maken van de bewezenverklaring, kan in het kader van dat eventuele slaan met een fles ook geen straf-/schulduitsluitingsgrond aangenomen worden.
5.3
Wat er van het bovenstaande verder ook zij, naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de eventuele wederrechtelijke aanval van [slachtoffer] , als daarvan al sprake is geweest, in ieder geval is geëindigd op het moment dat [slachtoffer] op de grond terechtgekomen is. Dat maakt dat er op het moment van de bewezenverklaarde schoppen tegen en de stamp op het hoofd van [slachtoffer] door verdachte al geen sprake meer was van een noodweersituatie.
5.4
Ook het beroep op noodweerexces kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De ten minste drie schoppen tegen en de stamp op het hoofd van de weerloze [slachtoffer] , die verdachte heeft uitgedeeld nadat [slachtoffer] op de grond is gevallen en daar roerloos ligt, zijn de grens van proportionaliteit en subsidiariteit ver te buiten gegaan. Dat deze overschrijding van de grens van een noodzakelijke verdediging, zoals door de raadsman is aangevoerd, het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging van verdachte, ziet de rechtbank niet. Verdachte verklaart tijdens het rapport naar het cellencomplex “(…)
ik sta in me recht. Hij verdiende het.” Pas op 17 juli – bijna vier maanden na het tenlastegelegde feit – verklaart verdachte voor het eerst dat hij
boos en geschrokkenzou zijn geweest. Deze kale stelling vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Op de door getuige [getuige] gemaakte video is namelijk te zien dat verdachte op relatief kalme wijze bij het roerloze lichaam van [slachtoffer] rondloopt. Op een gegeven moment, voorafgaand aan de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , aait hij nog over het hoofd van [slachtoffer] heen en zegt hij daarbij onder andere ‘Ja ik leer hem mores!’, ‘Zo ben je lief’ en ‘Ja nu is die lief, idioot’. Bij verdachte zijn geen hevige emoties als angst of extreme woede waarneembaar. Het gedrag van verdachte is eerder te kwalificeren als kalm en berekenend. Al met al ziet de rechtbank niet dat er bij verdachte sprake was van de in artikel 41 Wetboek van Strafrecht bedoelde hevige gemoedsbeweging die maakt dat de overschrijding van de grenzen van een (mogelijk) noodzakelijke verdediging niet strafbaar is. Daar komt bij dat, zelfs al zou er bij verdachte enigszins sprake zijn geweest van een niet direct waarneembare boosheid of angst, zijn reactie dermate disproportioneel geweest is dat van een geslaagd beroep op noodweerexces ook in dat geval geen sprake kan zijn.
5.5
Het verweer van de raadsman slaagt niet.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Gelet op onder andere hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden en is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Daarmee is sprake van een strafbaar feit waarvoor verdachte ook strafbaar is.

7.Motivering van de straf

Eis van de officier van justitie
7.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te verbinden. In haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de geadviseerde en hierna te bespreken verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
7.2
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een zoveel mogelijk voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
7.3
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.4
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het feit mee laten wegen. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen en met kracht tegen en op zijn hoofd geschopt en gestampt, met aanzienlijk letsel bij [slachtoffer] ten gevolg. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij deze trappen en de stamp aan [slachtoffer] heeft uitgedeeld terwijl deze [slachtoffer] compleet weerloos op de grond lag en niet in staat was zichzelf te verdedigen. Dit geweld had het leven van [slachtoffer] kunnen kosten. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat verdachte het geweld op [slachtoffer] heeft toegepast in een openbaar park in Amsterdam met verschillende getuigen, hetgeen bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.5
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte van
24 juli 2024. Daaruit blijkt dat verdachte momenteel in een proeftijd loopt als gevolg van een veroordeling op 16 januari 2023 voor een mishandeling, tevens de zaak waar de vordering tenuitvoerlegging op ziet. Dat maakt dat sprake is van recidive.
7.6
Verdachte is in het kader van de onderhavige strafzaak onderzocht door een psycholoog, hetgeen geresulteerd heeft in de Pro Justitia-rapportage van
27 mei 2024. De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat er bij verdachte sprake is van trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een matig tot ernstige stoornis in cocaïnegebruik. Deze stoornissen waren blijkens de rapportage ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en hebben daarin hun doorwerking gehad. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank ziet geen reden om dit advies niet te volgen.
7.7
Het recidiverisico wordt blijkens de Pro Justitia-rapportage ingeschat als laag tot matig. In het reclasseringsrapport van 9 juli 2024 wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Beide rapportages geven aan dat verdachte open staat voor hulp (hetgeen hij ter zitting bevestigd heeft) en dat hij hier ook van kan profiteren, onder andere in het kader van het beperken van het recidiverisico. In het reclasseringsrapport is in dit kader de oplegging van een aantal concrete bijzondere voorwaarden geadviseerd. De rechtbank onderschrijft dat verdachte en de samenleving baat hebben bij de behandeling en begeleiding die deze bijzondere voorwaarden in de praktijk met zich mee zullen brengen.
7.8
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 9 juli 2024. Met deze straf wordt recht gedaan aan de ernst van het feit zoals hiervoor onder 7.4 benoemd, maar daarmee houdt de rechtbank tegelijkertijd rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de noodzaak tot behandeling en begeleiding in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
7.9
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen. De officier van justitie heeft zich tegen dit verzoek verzet. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, dat op geen enkele wijze is onderbouwd, af, omdat naar het oordeel van de rechtbank het strafvorderlijk belang nog prevaleert boven de persoonlijke belangen van verdachte.

8.Verbeurdverklaring

Onder verdachte is blijkens de in het dossier aanwezige beslaglijst van 4 juni 2024 een groen paar schoenen van het merk Nike Air Max met goednummer 6481866 in beslag genomen.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
9.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie van 19 september 2024 in de zaak met parketnummer 23/001781-22 betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 16 januari 2023 van het gerechtshof Amsterdam. Verdachte is bij dit arrest veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de in eerste instantie voorwaardelijk opgelegde taakstraf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)

Veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch Fact van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra veroordeelde is geaccepteerd door de zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.

3.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde werkt mee aan de indicatiestelling voor en plaatsing bij beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra veroordeelde is geaccepteerd voor de woonvorm. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4.Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding vindt plaats op minimaal drie dagen per week.

5.Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

6.Meewerken aan middelencontrole

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
VerbeurdverklaringVerklaart verbeurd: 2 STK Schoenen (omschrijving: PL1300-2024072596-G6481866, Groen, merk: Nike air max).
Vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd arrest van 16 januari 2023 met parketnummer 23/001781-22 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Wijst af het ter zitting mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.

Voetnoten

1.De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat getuige [getuige] op het moment van het incident geen 63, maar 64 jaar oud was.