Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 23/001781-22
1.Het onderzoek ter terechtzitting
(mr. S.W.M. van der Linde) en van wat verdachte en zijn raadsman (mr. C.M.F.M. van Rijckevorsel, advocaat in Amsterdam) naar voren hebben gebracht.
2.Tenlastelegging
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.
3.Waardering van het bewijs
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en [slachtoffer] zijn op een zeker moment met elkaar in conflict geraakt. De precieze aanleiding van dit conflict is niet duidelijk geworden, nu het dossier daarover wisselende en tegenstrijdige verklaringen bevat. Wat wel vaststaat is dat [slachtoffer] op enig moment op de grond terechtgekomen is. Getuige [getuige] verklaart dat hij gezien heeft dat verdachte, vanaf het moment dat [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen, minimaal zes à zeven keer met volle kracht op [slachtoffer] heeft ingetrapt. Bij elk van deze trappen hoorde [getuige] een ‘enorm hard geluid, alsof je met een knuppel tegen een bal aanslaat’. Vervolgens heeft [getuige] zijn telefoon gepakt en is hij begonnen met het opnemen van een video.
bijlage II, de ten minste drie trappen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] aanzienlijk letsel ten gevolg hebben gehad. Bij [slachtoffer] zijn een hersenkneuzing, meerdere onderhuidse bloeduitstortingen en botbreuken in het aangezicht en een verwonding boven de rechterwenkbrauw vastgesteld. Het letsel is blijkens de rapportage te verklaren door stomp uitwendige krachtsinwerkingen op het hoofd. De schoppen en de stamp van verdachte tegen/op het hoofd van [slachtoffer] kunnen als dergelijke stomp uitwendige krachtsinwerkingen aangemerkt worden. Op basis van het aanzienlijke letsel in het gezicht/aan het hoofd van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte met veel kracht tegen en op het hoofd van [slachtoffer] getrapt en gestampt moet hebben.
4.Bewezenverklaring
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Is sprake geweest van noodweer(exces)?
ik sta in me recht. Hij verdiende het.” Pas op 17 juli – bijna vier maanden na het tenlastegelegde feit – verklaart verdachte voor het eerst dat hij
boos en geschrokkenzou zijn geweest. Deze kale stelling vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Op de door getuige [getuige] gemaakte video is namelijk te zien dat verdachte op relatief kalme wijze bij het roerloze lichaam van [slachtoffer] rondloopt. Op een gegeven moment, voorafgaand aan de op de video zichtbare stamp op het hoofd van [slachtoffer] , aait hij nog over het hoofd van [slachtoffer] heen en zegt hij daarbij onder andere ‘Ja ik leer hem mores!’, ‘Zo ben je lief’ en ‘Ja nu is die lief, idioot’. Bij verdachte zijn geen hevige emoties als angst of extreme woede waarneembaar. Het gedrag van verdachte is eerder te kwalificeren als kalm en berekenend. Al met al ziet de rechtbank niet dat er bij verdachte sprake was van de in artikel 41 Wetboek van Strafrecht bedoelde hevige gemoedsbeweging die maakt dat de overschrijding van de grenzen van een (mogelijk) noodzakelijke verdediging niet strafbaar is. Daar komt bij dat, zelfs al zou er bij verdachte enigszins sprake zijn geweest van een niet direct waarneembare boosheid of angst, zijn reactie dermate disproportioneel geweest is dat van een geslaagd beroep op noodweerexces ook in dat geval geen sprake kan zijn.
6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte
7.Motivering van de straf
2 jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te verbinden. In haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de geadviseerde en hierna te bespreken verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
24 juli 2024. Daaruit blijkt dat verdachte momenteel in een proeftijd loopt als gevolg van een veroordeling op 16 januari 2023 voor een mishandeling, tevens de zaak waar de vordering tenuitvoerlegging op ziet. Dat maakt dat sprake is van recidive.
27 mei 2024. De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat er bij verdachte sprake is van trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een matig tot ernstige stoornis in cocaïnegebruik. Deze stoornissen waren blijkens de rapportage ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en hebben daarin hun doorwerking gehad. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank ziet geen reden om dit advies niet te volgen.
2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 9 juli 2024. Met deze straf wordt recht gedaan aan de ernst van het feit zoals hiervoor onder 7.4 benoemd, maar daarmee houdt de rechtbank tegelijkertijd rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de noodzaak tot behandeling en begeleiding in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
8.Verbeurdverklaring
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
36 (zesendertig) maanden.
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
2 (twee) jarenvast.
1.Meldplicht bij reclassering
2.Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
3.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
4.Dagbesteding
5.Meewerken aan schuldhulpverlening
6.Meewerken aan middelencontrole
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.