ECLI:NL:RBAMS:2024:6472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/737995 / KG ZA 23-739
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevriezing van crypto-account in kort geding wegens fraude

In deze zaak hebben eisers, die zich slachtoffer voelen van fraude gepleegd door gedaagde sub 2, een ordemaatregel verzocht om een crypto-account te bevriezen dat door gedaagde sub 2 wordt aangehouden bij gedaagden sub 1 en 3. De eisers hebben op 3 september 2024 een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, met de vraag om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de inhoudelijke behandeling van het kort geding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat eisers slachtoffer zijn van een geraffineerde beleggingsfraude, waarbij gedaagde sub 2 hen heeft misleid door hen te laten geloven dat zij obligaties kochten via een nep-account van de Luxemburgse firma VKD Invest. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde ordemaatregel, omdat het risico bestaat dat de gedaagden de activa kunnen verplaatsen of verbergen, waardoor de eisers hun verhaalsmogelijkheden zouden verliezen.

De voorzieningenrechter heeft de gedaagden opgedragen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het account van gedaagde sub 2 te bevriezen en hen verboden om gedaagde sub 2 vooraf in kennis te stellen van deze maatregel. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor iedere overtreding van de opgelegde maatregelen. De verdere behandeling van de zaak zal plaatsvinden tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, die in december 2024 is gepland. Dit vonnis is uitgesproken door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 26 september 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/756299 / KG ZA 24/766 EAM/MV
tussenvonnis in kort geding van 26 september 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , Malta,
2. [eiser 2] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
3. [eiser 3] ,wonende te [woonplaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
eisers,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Iers recht
PAYWARD CONTINENTAL SERVICES LTD,
gevestigd te Dublin, mede kantoorhoudende te Amsterdam,
2. [gedaagde 2] ,wonende te [woonplaats 3] ,
3. de vennootschap naar Brits recht
PAYWARD LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk
gedaagden.

1.De procedure

Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter een brief ontvangen van de advocaat van eisers, met daarbij gevoegd een conceptdagvaarding voor een tegen gedaagden aanhangig te maken kort geding. Zowel in de brief als in de conceptdagvaarding hebben eisers verzocht om hangende het kort geding een voorlopige voorziening (een ordemaatregel) te treffen op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

2.De beoordeling

2.1.
Strikt genomen gaat artikel 233 Rv over het treffen van een voorlopige voorziening tijdens een aanhangige bodemprocedure. Gezien het eigen en flexibele karakter kan ook tijdens een aanhangig kort geding om een voorlopige voorziening (een ordemaatregel voor de duur van het kort geding) worden verzocht. In artikel 254 Rv is immers bepaald dat in alle spoedeisende zaken waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening is vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Bij de redactie van de te verlenen voorziening heeft de voorzieningenrechter een grote mate van vrijheid, binnen het raamwerk van de vordering.
2.2.
Eisers vorderen bij wijze van ordemaatregel om
ex parte, dus zonder gedaagden te horen, om een account dat gedaagde sub 2 aanhoudt bij gedaagden sub 1 en 3 te bevriezen en te bepalen dat de verdere behandeling van deze voorziening wordt voortgezet op de mondelinge behandeling van dit kort geding, waar de hoofdvordering wordt behandeld. Uitgangspunt is dat hoor en wederhoor wordt toegepast voordat een beslissing wordt gegeven. Dat fundamentele recht kan alleen wijken indien dat nodig is voor een adequate rechtsbescherming in een specifieke zaak. Dat kan het geval zijn indien een ordemaatregel nodig is om te voorkomen dat wat in kort geding wordt gevorderd anders geheel of gedeeltelijk illusoir zou worden.
2.3.
Eisers hebben hun verzoek om een ordemaatregel te treffen als volgt onderbouwd. Zij zijn slachtoffer geworden van een geraffineerde beleggingsfraude die is gepleegd door gedaagde sub 2 en een aan hem gelieerde vennootschap ( [bedrijf] B.V., hierna [bedrijf] ). Zij dachten obligaties te kopen via een account van de Luxemburgse firma VKD Invest, maar dit account bleek nep. De op die manier afhandig gemaakte gelden zijn via [bedrijf] en via gedaagde sub 2 ondergebracht bij gedaagden sub 1 en 3. Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 13 februari 2024 is gedaagde sub 2 op vordering van eiseres sub 1 veroordeeld tot betaling van € 376.781,78 met rente en kosten. Bij verstekvonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2024 is gedaagde sub 2 op vordering van eisers sub 2 en 3 veroordeeld tot betaling van € 374.489,- met rente en kosten. Naar aanleiding van die vonnissen, waartegen geen verzet is ingesteld, zijn geen betalingen ontvangen. Dit maakt dat eisers recht hebben op en belang hebben bij een ordemaatregel die ertoe strekt het account dat gedaagde sub 2 aanhoudt bij gedaagden sub 1 en 3 zo snel mogelijk te bevriezen om op die wijze hun verhaalsmogelijkheden veilig te stellen. Van de bevriezing moet een verrassingseffect uitgaan omdat het beoogde effect van een bevel anders gemakkelijk kan worden ontlopen. De bevriezing zou in ieder geval moeten duren totdat in het kort geding een eindvonnis is gewezen. Op de mondelinge behandeling van dit kort geding kunnen gedaagden verweer voeren of desgewenst verstek laten gaan, dit alles aldus eisers.
2.4.
Gezien hetgeen hierover in de conceptdagvaarding is opgenomen heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht en acht hij zich bevoegd om van het verzoek van eisers kennis te nemen.
2.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers aan de hand van de conceptdagvaarding en de daarbij behorende producties voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij het slachtoffer zijn geworden van fraude. Eveneens hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de verzochte ordemaatregel en dat die ordemaatregel in dit geval
ex partemoet worden gegeven, omdat die anders te gemakkelijk kan worden ontlopen. Een parallel kan worden getrokken met het leggen van conservatoir beslag waarvoor de voorzieningenrechter het verlof in de regel ook
ex parteverleent, indien het bestaan van de vordering summierlijk deugdelijk wordt geacht. Dit alles maakt dat voldoende aanleiding bestaat de ordemaatregel te verlenen zoals verzocht.
2.6.
Met betrekking tot de te plannen kortgedingzitting wordt het volgende overwogen. Voor zover nodig verleent de voorzieningenrechter verlof om op verkorte termijn te dagvaarden. Omdat een ordemaatregel naar zijn aard niet (te) lang mag duren, wordt het volgende tijdspad vastgesteld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de voorzieningenrechter in spoedeisende gevallen in kort geding verstek kan verlenen tegen een in het buitenland gevestigde gedaagde wanneer nog niet is gebleken dat de betekeningsvoorschriften in acht zijn genomen, indien zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de dagvaarding degene voor wie die is bestemd daadwerkelijk heeft bereikt en wel zo tijdig dat hij nog de mogelijkheid heeft gehad verweer te voeren. Bepaald wordt dat de mondelinge behandeling in december 2024 zal moeten plaatsvinden, waarbij de datum zal worden bepaald na opgave van de verhinderdata door de advocaat van eisers via het e-mailadres kortgeding.ams@rechtspraak.nl. Indien die datum is verkregen dienen eisers de dagvaarding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 20 november 2024, te betekenen en per e-mail en/of per post aan gedaagden te verzenden. De ordemaatregel zal in ieder geval duren totdat in het kort geding eindvonnis is gewezen. Verdere behandeling van de ordemaatregel zal plaatsvinden op de mondelinge behandeling van dit kort geding. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
beveelt gedaagden sub 1 en 3 voor de duur van dit kort geding om het account van gedaagde sub 2 te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten te schorsen, binnen twee dagen na betekening van dit tussenvonnis,
3.2.
verbiedt gedaagden sub 1 en 3 om gedaagde sub 2 vooraf in kennis te stellen van deze ordemaatregel,
3.3. beveelt gedaagden sub 1 en 3 om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de advocaat van eisers bekend te maken op welke dag en tijdstip de onder 3.1 bedoelde bevriezing c.q. schorsing van rechten is ingegaan en welke soort en kwantiteit activa met inbegrip van liquide tegoeden door de ordemaatregel zijn getroffen, met toezending van een schermafbeelding van het bevroren account,
3.4.
veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 tot betaling van een dwangsom van
€ 50.000,- voor iedere overtreding van de onder 3.1, 3.2 en 3.3 opgenomen veroordelingen, te vermeerderen met een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, een en ander met maximum van € 1.000.000,-,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
bepaalt dat de verdere behandeling van deze ordemaatregelen wordt voortgezet ter zitting van de hoofdvordering in dit kort geding op de wijze zoals beschreven onder 2.6 van dit vonnis,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MV