ECLI:NL:RBAMS:2024:6442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13-302659-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Suceava Tribunal in Roemenië. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, onder de lijstfeiten van de Overleveringswet vallen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-302659-23
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 november 2023 door het
Suceava Tribunal, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.M. Jansen, advocaat in Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 316 of 28.10.2022 pronounced by Suceava Tribunal in file no 3808/86/2019, modified in part and made final by criminal decision no. 1426 of 19.10.2023 pronounced by the Suceava Court of Appeal in file no 3808/86/2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, tien maanden en twintig dagen. Van deze straf resteert drie jaar, acht maanden en twintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Op basis van de onder 3 vermelde grondslag van het EAB stelt de rechtbank vast dat de
Suceava Court of Appealde laatste instantie was, waarin de zaak tegen de opgeëiste persoon ten gronde definitief is afgedaan, zonder dat hiertegen nog een rechtsmiddel openstaat. De rechtbank dient dan ook deze beslissing aan artikel 12 OLW te toetsen.
De aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 augustus 2024 vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op alle behandelingen die tot het hiervoor genoemde arrest van de
Suceava Court of Appealheeft geleid. De aanvullende informatie van 27 september 2024 vermeldt vervolgens dat de opgeëiste persoon tijdens de behandeling in eerste aanleg aanwezig is geweest en dat hij zich tijdens de behandeling in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie zoals omschreven in artikel 12, onder b, OLW, waardoor de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet mede op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het strafrechtelijk onderzoek tegen de opgeëiste persoon in Roemenië is aangevangen, de bewijsmiddelen zich daar bevinden en medeverdachten ook daar zijn vervolgd. Verder zijn in Roemenië in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon voorwerpen in beslag genomen en is vervolging in Nederland op basis van het beginsel
ne bis in idemuitgesloten.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ten aanzien van artikel 13 OLW geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vast dat het gegeven dat de feiten geacht worden gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding geeft om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de raadsman
Omdat de Nederlandse oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS oriëntatiepunten) bij de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld een gevangenisstraf voor de duur van drie tot zes maanden als oriëntatiepunt geven, kan de rechtbank met de weigering van de overlevering volstaan. Indien de rechtbank het restant van de opgelegde vrijheidsstraf zou overnemen, zou de straf – gelet op het voornoemde – onverenigbaar zijn met het Nederlands recht.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW van toepassing en dient Nederland de tenuitvoerlegging van het restant van de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf over te nemen. De opgelegde sanctie is niet onverenigbaar met het Nederlands recht, nu de opgelegde vrijheidsstraf het Nederlands strafmaximum niet overstijgt.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Roemenië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde sanctie naar haar aard niet onverenigbaar is met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Suceava Tribunal, Roemenië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.