ECLI:NL:RBAMS:2024:6440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13-058987-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met toepassing van de Overleveringswet

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die wordt verdacht van het plegen van misdrijven waarvoor vrijheidsstraffen zijn opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 1 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. A. van der Poel, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures in Polen, wat door zijn raadsvrouw werd aangevoerd als weigeringsgrond op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten door geen adreswijzigingen door te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten betrouwbaar is, ondanks enkele fouten in de data.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-058987-23
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2023 door
Circuit Court in Łódź, 18th Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. van der Poel, advocaat in Apeldoorn en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van:
the Sąd Rejonowy w Pabianicach [District Court in Pabianice] on 19 July 2011, valid and enforceable as of 25 August 2011,met referentie II K 556/11;
the Sąd Okręgowy w Łodzi [Circuit Court in Łódź] on 30 October 2017, valid and enforceable as of 6 March 2018,met referentie IV K 265/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk één jaar (
II K 556/11) en één jaar en acht maanden (
IV K 265/11), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Bij het hiervoor onder A genoemde vonnis is aan de opgeëiste persoon aanvankelijk een voorwaardelijke straf opgelegd die bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 12 september 2013 is omgezet in de hiervoor genoemde vrijheidsstraf.
Bij het hiervoor onder B genoemde vonnis is aan de opgeëiste persoon aanvankelijk een voorwaardelijke straf opgelegd die bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 7 mei 2019 is omgezet in de hiervoor genoemde vrijheidsstraf.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon betwist namelijk op de hoogte te zijn geraakt van de procedures in zowel zaak A als zaak B. Ten aanzien van zaak A is door de raadsvrouw gewezen op de fouten die in het EAB en de aanvullende informatie staan vermeld over verschillende data, waarmee de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie onwaarschijnlijk is. Ten aanzien van zaak B is, naast meerdere verschrijvingen in data, in de aanvullende informatie van 5 september 2024 zelfs sprake van een persoonsverwisseling, nu een andere voornaam wordt genoemd. Gelet op de verschrijvingen en persoonswisseling is onduidelijk of de informatie wel op de opgeëiste persoon ziet en op de uitspraak die tegen hem is gedaan, en kan dit bovendien niet worden geverifieerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar heeft de rechtbank – onder verwijzing naar jurisprudentie – verzocht om van de weigeringsgrond af te zien.
Ten aanzien van beide zaken, waarbij in zaak B de procedure in hoger beroep moet worden getoetst, heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen en zijn de oproepingen gezonden aan het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven. Nu de opgeëiste persoon wetenschap heeft gehad van de procedure tegen hem, maar hij door geen adreswijzingen door te geven onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Poolse autoriteiten, heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand van zijn verdedigingsrechten gedaan.
Gelet op de kennelijke verschrijvingen en de persoonsverwisseling zijn nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld. Uit de laatste aanvullende informatie van 1 oktober 2024 waarbij de kennelijke verschrijvingen worden gecorrigeerd en waarin eveneens het kenmerk van het EAB wordt genoemd, blijkt tot slot duidelijk dat de aanvullende informatie ziet op de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de laatste aanvullende informatie van 1 oktober 2024 waarin eveneens het kenmerk van het EAB wordt genoemd, blijkt dat de aanvullende informatie van 5 september 2024 ziet op de opgeëiste persoon en de foutieve data kennelijke verschrijvingen betreffen. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank verder uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van zaak A (II K 556/11)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 5 september 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor als verdachte op 17 december 2010 een adresinstructie heeft gekregen, waarvoor hij heeft getekend. De oproepingen voor de zitting zijn gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon geen adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 12 september 2013 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen omdat de opgeëiste persoon zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden door zich niet te melden bij de reclassering.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 12 september 2013 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW [4] . Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Ten aanzien van zaak B (IV K 265/11)
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
Op grond van de aanvullende informatie van 5 september 2024 kan worden vastgesteld dat bij de procedure in hoger beroep de zaak definitief is, zodat de rechtbank de beslissing van
the Court of Appeal in Łódźvan 6 maart 2018 aan artikel 12 OLW zal toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 17 september 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 22 oktober 2009 een adresinstructie heeft gekregen. De opgeëiste persoon is daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen van het nalaten daarvan én hij is er daarbij op gewezen dat de adresinstructie zag op de gehele procedure inclusief de procedure in hoger beroep. Voor deze adresinstructie heeft de opgeëiste persoon getekend. De oproepingen voor de zitting in hoger beroep zijn gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon geen adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 7 mei 2019 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden door zich niet bij de reclassering te melden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 7 mei 2019 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW [6] . Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
medeplegen van opzetheling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van hem bij onherroepelijke vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straffen kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 25 september 2024 volgt dat de omschreven strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 140, 326, 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7, 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Circuit Court in Łódź, 18th Criminal Division,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (