3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon betwist namelijk op de hoogte te zijn geraakt van de procedures in zowel zaak A als zaak B. Ten aanzien van zaak A is door de raadsvrouw gewezen op de fouten die in het EAB en de aanvullende informatie staan vermeld over verschillende data, waarmee de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie onwaarschijnlijk is. Ten aanzien van zaak B is, naast meerdere verschrijvingen in data, in de aanvullende informatie van 5 september 2024 zelfs sprake van een persoonsverwisseling, nu een andere voornaam wordt genoemd. Gelet op de verschrijvingen en persoonswisseling is onduidelijk of de informatie wel op de opgeëiste persoon ziet en op de uitspraak die tegen hem is gedaan, en kan dit bovendien niet worden geverifieerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar heeft de rechtbank – onder verwijzing naar jurisprudentie – verzocht om van de weigeringsgrond af te zien.
Ten aanzien van beide zaken, waarbij in zaak B de procedure in hoger beroep moet worden getoetst, heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen en zijn de oproepingen gezonden aan het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven. Nu de opgeëiste persoon wetenschap heeft gehad van de procedure tegen hem, maar hij door geen adreswijzingen door te geven onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Poolse autoriteiten, heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand van zijn verdedigingsrechten gedaan.
Gelet op de kennelijke verschrijvingen en de persoonsverwisseling zijn nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld. Uit de laatste aanvullende informatie van 1 oktober 2024 waarbij de kennelijke verschrijvingen worden gecorrigeerd en waarin eveneens het kenmerk van het EAB wordt genoemd, blijkt tot slot duidelijk dat de aanvullende informatie ziet op de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de laatste aanvullende informatie van 1 oktober 2024 waarin eveneens het kenmerk van het EAB wordt genoemd, blijkt dat de aanvullende informatie van 5 september 2024 ziet op de opgeëiste persoon en de foutieve data kennelijke verschrijvingen betreffen. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank verder uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van zaak A (II K 556/11)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 5 september 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor als verdachte op 17 december 2010 een adresinstructie heeft gekregen, waarvoor hij heeft getekend. De oproepingen voor de zitting zijn gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon geen adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 12 september 2013 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen omdat de opgeëiste persoon zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden door zich niet te melden bij de reclassering.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 12 september 2013 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Ten aanzien van zaak B (IV K 265/11)
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Op grond van de aanvullende informatie van 5 september 2024 kan worden vastgesteld dat bij de procedure in hoger beroep de zaak definitief is, zodat de rechtbank de beslissing van
the Court of Appeal in Łódźvan 6 maart 2018 aan artikel 12 OLW zal toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 17 september 2024 is opgenomen dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 22 oktober 2009 een adresinstructie heeft gekregen. De opgeëiste persoon is daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen van het nalaten daarvan én hij is er daarbij op gewezen dat de adresinstructie zag op de gehele procedure inclusief de procedure in hoger beroep. Voor deze adresinstructie heeft de opgeëiste persoon getekend. De oproepingen voor de zitting in hoger beroep zijn gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon geen adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court in Pabianicevan 7 mei 2019 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden door zich niet bij de reclassering te melden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 7 mei 2019 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.