ECLI:NL:RBAMS:2024:6412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
13/156399-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor oplichtingen en veroordeling voor diefstallen met valse sleutel

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en oplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee oplichtingen, maar hem wel veroordeeld voor vijf diefstallen in vereniging met gebruik van een valse sleutel. De feiten vonden plaats tussen 22 februari 2023 en 11 mei 2023, waarbij de verdachte samen met anderen onbevoegd geld heeft gepind met de pinpassen van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn onschuld met betrekking tot de diefstallen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichtingen. De verdachte ontkende te weten dat hij betrokken was bij bankhelpdeskfraude, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor de schadeclaims. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/156399-23
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst opgegeven woonadres: [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen. De officier van justitie heeft ter zitting een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangekondigd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan vijf diefstallen door middel van een valse sleutel, namelijk door onbevoegd geld te pinnen met de pinpassen van de aangevers (feiten 1, 3, 4, 5 en 7) en twee oplichtingen waarbij (twee van de voornoemde) aangevers zijn bewogen tot afgifte van hun pinpassen en pincodes (feiten 2 en 6). Dit alles zou plaatsgevonden hebben tussen 22 februari 2023 en 11 mei 2023 op verschillende plaatsen in Nederland.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2 en 6 niet kunnen worden bewezen en verzoekt de rechtbank daarom om verdachte daarvan vrij te spreken. Met betrekking tot de feiten 1, 3, 4, 5 en 7 kan niet worden bewezen dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Daarom kunnen deze feiten alleen worden bewezen met betrekking tot de geldbedragen die verdachte zelf heeft gepind.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 2 en 6 niet bewezen. De feiten 1, 3, 4, 5 en 7 acht de rechtbank wel bewezen, op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen.
Bewijsmotivering en partiële vrijspraken feiten 1, 3, 4, 5 en 7
Alle aangevers hebben – kort samengevat – verklaard dat zij slachtoffer zijn geworden van bankhelpdeskfraude. Zij zijn gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank en zijn door hen overgehaald om hun pincodes in te spreken en hun bankpassen af te geven. Met deze bankpassen zijn vervolgens onder andere geldopnames gedaan. Verdachte heeft bekend dat hij degene is die ten aanzien van deze feiten op de camerabeelden als pinner is herkend. Verdachte heeft verklaard dat in die gevallen een persoon hem belde en hij naar een adres moest komen in de buurt van een pinautomaat. Daar kreeg hij dan van iemand een bankpas en pincode en ging hij vervolgens pinnen. Het geld gaf hij daarna aan de persoon van wie hij de bankpas gekregen had. Hiervoor kreeg hij steeds een bedrag, namelijk ongeveer € 200,-. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij wist dat er iets niet klopte en dat hij ook zag dat de bankpassen niet op naam stonden van degene van wie hij deze kreeg. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet wist wat er aan het verkrijgen van de bankpassen vooraf ging. Hij heeft stellig ontkend dat hij iets wist van de voorafgaande bankhelpdeskfraude.
De uiterlijke verschijningsvorm van hetgeen hiervoor (en in de bewijsmiddelen) is weergegeven, maakt dat het niet anders kan dan dat verdachte het oogmerk had om zichzelf en anderen (namelijk degene die hem op dat moment de pinpas gaf) wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft dit ook tezamen en in vereniging met anderen gedaan, namelijk met de personen die hem de bankpassen en pincodes overhandigden.
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waarmee de verklaring van verdachte dat hij niets wist van de voorafgaande bankhelpdeskfraude wordt weersproken. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat hij wist dat naast hijzelf, ook andere mensen geld pinden met de bankpassen van aangevers. Dat verdachte in 2022 eenmaal is staande gehouden toen hij met een medeverdachte in de auto (die op 29 maart 2023 in Oldebroek is gezien) zat, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet met voldoende overtuiging kan worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met andere pinners. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de feiten 1, 3, 4, 5 en 7 kunnen worden bewezen, maar komt de rechtbank tot partiële vrijspraak voor zover het diefstal van geldbedragen betreft die verdachte niet zelf gepind heeft.
Met betrekking tot feit 7 overweegt de rechtbank nog dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat een bedrag van € 4.400,- is weggenomen. In de tenlastelegging is echter het bedrag van € 4.040,- opgenomen. Daarom verklaart de rechtbank het in de tenlastelegging opgenomen, mindere bedrag bewezen.
Vrijspraak feiten 2 en 6
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist van de bankhelpdeskfraude. Daarom kan evenmin met voldoende mate van overtuiging worden bewezen dat hij opzet had op de oplichtingen (feiten 2 en 6). De rechtbank ziet daarnaast onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er oplichtingen plaatsvonden. Het standpunt van de officier van justitie dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze feiten, maakt dit niet anders.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 22 februari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 4900,-, toebehorend aan [naam 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode;
3.
op 28 februari 2023 te Hengelo, gemeente Hengelo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 8.800,-, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode;
4.
op 8 maart 2023 in de gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 5800,-, dat geheel of ten dele toebehoorde aan Stichting [naam stichting] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode;
5.
op 29 maart 2023 te Oldebroek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 6.900,-, toebehorend aan [naam 3] en [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode;
7.
op 11 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 4040,-, toebehorend aan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten. Deze straf kan eventueel gecombineerd worden met een taakstraf. De verdediging heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte mee heeft gewerkt aan toezicht door de reclassering en dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan vijf diefstallen met valse sleutel in vereniging. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft bij zijn handelen alleen maar zijn eigen financiële gewin tot doel gehad en geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft door deze feiten ook laten zien dat hij geen respect heeft voor het recht op eigendom van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 oktober 2024 omtrent verdachte. Daarin schrijft de reclassering dat zij criminogene factoren zien op het gebied van financiën, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Wel is verdachte actief bezig om stabiliteit te creëren in zijn leven en hij lijkt een delictvrij leven na te streven. Verdachte heeft aangegeven dat hij dit graag zelf wil doen. Hij heeft ook werk en een vriendin en heeft gebroken met zijn negatieve sociale netwerk. De reclassering concludeert dat voortzetting van bijzondere voorwaarden niet nodig is.
Gezien de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en gezien de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Verdachte lijkt op de goede weg te zijn en actief bezig te zijn om zijn leven op de rit te krijgen. Op dit moment acht de rechtbank het daarom niet wenselijk dat verdachte een gevangenisstraf opgelegd zou krijgen die langer is dan het voorarrest. De rechtbank acht daarom de maximale taakstraf van 240 uur met aftrek van voorarrest passend en geboden. Gezien de ernst van de feiten en als stok achter de deur, legt de rechtbank daarnaast 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank ziet, net als de reclassering, geen aanleiding om hierbij bijzondere voorwaarden te bepalen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [naam 6] en Stichting [naam stichting] vorderen beiden € 3.300,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het dossier blijkt dat beide vorderingen op dezelfde schade zien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [naam 6] wordt toegewezen en dat Stichting [naam stichting] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er teveel onduidelijk is en verzoekt beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat een bedrag van € 1.800,- van de vordering van Stichting [naam stichting] kan worden toegewezen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij Stichting [naam stichting] door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat er geld gepind is van de rekening van voornoemde stichting en niet van de rekening van [naam 6] , kan de rechtbank niet vaststellen dat aan [naam 6] rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Om die reden wordt [naam 6] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vordering van Stichting [naam stichting] onvoldoende onderbouwd is. Er bevinden zich meerdere versies van de vordering in het dossier en het is onvoldoende duidelijk waar het gevorderde bedrag vandaan komt. De rechtbank verklaart de Stichting [naam stichting] dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering, nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partijen kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partijen en de verdachte zullen tot slot ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5 en 7:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de benadeelde partij [naam 6]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij Stichting [naam stichting]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.