ECLI:NL:RBAMS:2024:6411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
13/157867-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vrijspraak en veroordeling voor medeplegen van oplichting en diefstal met valse sleutel

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting en diefstal met valse sleutel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 8 oktober 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Hamelzky, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en diefstal met valse sleutel. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging in zaak B niet voldoende duidelijk was, maar dat de verdachte in zaak A en C wel degelijk betrokken was bij de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat het feit waar de vordering op was gebaseerd niet bewezen was. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol van de verdachte, zijn licht verstandelijke beperking en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/157867-23 (zaak A); 09/029202-24 (zaak B)
en 05/050618-24 (zaak C)
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende op het adres [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft ter zitting een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangekondigd.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – het volgende ten laste gelegd.
Zaak A
Verdachte zou zich samen met anderen hebben schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een valse sleutel, namelijk door onbevoegd geld te pinnen met de pinpassen van de aangevers (feiten 2 en 4) en twee oplichtingen waarbij (de voornoemde) aangevers zijn bewogen tot afgifte van hun pinpassen en pincodes (feiten 1 en 3). Dit zou plaatsgevonden hebben op 28 februari 2023 te Hengelo (feiten 1 en 2) en op 29 maart 2023 in Oldebroek (feiten 3 en 4).
Zaak B
Verdachte zou geldbedragen hebben witgewassen op 23 maart 2023 op verschillende plaatsen in Nederland.
Zaak C
Verdachte zou zich samen met anderen hebben schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een valse sleutel, namelijk door onbevoegd geld te pinnen met de pinpassen van de aangevers. Dit zou plaatsgevonden hebben op 4 mei 2023 te Renkum (feit 1) en op 15 april 2023 te Doorwerth, gemeente Renkum (feit 2).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding in zaak B nietig is, omdat deze onvoldoende duidelijk is en daarmee niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de tenlastelegging is namelijk opgenomen dat verdachte “een of meer geldbedragen” (kort gezegd) heeft witgewassen, maar, ook in samenhang met het dossier, is het onduidelijk welke geldbedragen hiermee bedoeld worden.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is. Uit de tenlastelegging, in samenhang bezien met het dossier, blijkt namelijk voldoende wat verdachte ten laste wordt gelegd. Het verweer moet daarom worden verworpen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is. In het dossier worden weliswaar meerdere geldbedragen genoemd, maar verdachte is op camerabeelden herkend als degene die zes specifieke geldbedragen pint (tezamen € 12.000,-). Gelet op de handelingen die verdachte blijkens de tenlastelegging met de geldbedragen zou hebben verricht, moet in samenhang met het dossier duidelijk zijn geweest dat het Openbaar Ministerie alleen het witwassen van deze specifieke bedragen ten laste heeft willen leggen. De dagvaarding voldoet dan ook aan de vereisten van artikel 261 Sv en de rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten aanzien van zaak A, onder 1 en 2, het ten aanzien van zaak B en het ten aanzien van zaak C, onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, reden waarom verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het ten aanzien van zaak A, onder 3 en 4 en het ten aanzien van zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Samenvatting
De rechtbank acht hetgeen ten aanzien van zaak A, onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank acht het ten aanzien van zaak A, onder 3 en 4 en het ten aanzien van zaak C onder 1 wel bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Zaak A
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 bewezen op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 niet bewezen. Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij slachtoffer is geworden van bankhelpdeskfraude en dat hij bankpassen (in een envelop) aan iemand heeft meegegeven die bij hem aan de deur kwam. Hiervan zijn camerabeelden en op die beelden is verdachte herkend. Verdachte heeft ook bekend dat hij deze persoon is. Hij heeft (kort gezegd) verklaard dat hij met een kennis meereed. Verdachte werd gevraagd of hij wilde aanbellen bij [naam 1] en of hij de envelop wilde ophalen. Naar eigen zeggen is verdachte verder niets verteld over de reden daarvoor, was hem niet duidelijk wat er in de envelop zou zitten en was dit de eerste keer dat hem zoiets gevraagd werd. Hij zou de envelop hebben overhandigd aan de kennis, hij zou niet weten wat er verder mee gebeurd is en hij heeft enkel een zak chips bij een tankstation. Verdachte heeft bovendien verklaard dat dit de eerste keer is dat hem zoiets gevraagd werd.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring op basis van het dossier niet kan worden weerlegd. Dat verdachte wist dat hij bankpassen ophaalde en dat hij onderdeel was van een oplichting (feit 1) en dat deze bankpassen gebruikt zouden worden om (onbevoegd) te pinnen (feit 2) kan dan ook niet worden vastgesteld. Weliswaar heeft verdachte een materiële bijdrage gehad, maar er is geen bewijs dat hij wist of zich bewust moest zijn van het grote plan dat erachter zat. De door de reclassering genoemde licht verstandelijke beperking bij verdachte, die de rechtbank ook bij de ondervraging ter zitting waarnam, maakt ook dat de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt niet heel onaannemelijk acht.
De tenlastegelegde feiten waarin de rechtbank in dit vonnis tot een bewezenverklaring komt, vinden plaats na het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ook daarin ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat verdachte wel wist of zich bewust moest zijn van wat er aan de hand was en dus opzet op de feiten had. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzet had op de oplichting dan wel de diefstal met valse sleutel en spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Zaak B
De rechtbank acht het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij degene is die herkend is op de camerabeelden als degene die geld heeft gepind met de bankpassen van aangever. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het geld dat verdachte gepind heeft, uit (een daaraan voorafgaand) misdrijf afkomstig is. Daarom kan witwassen van dit geld niet worden bewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat witwassen wel bewezen zou kunnen worden, omdat er een oplichting aan vooraf zou zijn gegaan. Voor zover de rechtbank een oplichting zou kunnen vaststellen, zou deze echter enkel betrekking hebben op de afgifte van de pinpassen en pincodes. Het geld dat op de rekening(en) stond, was na voltooiing van deze oplichting nog niet uit de macht van de eigenaar geraakt. Tot het moment dat verdachte het geld pint, is er dan ook nog geen strafbaar feit gepleegd waaruit dat betreffende geld afkomstig is.
Als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat verdachte door het pinnen van het geld een strafbaar feit (zoals diefstal door middel van een valse sleutel) zou hebben gepleegd, zou zij mogelijk wel tot de conclusie kunnen komen dat eenvoudig witwassen bewezen kan worden. Eenvoudig witwassen is echter niet ten laste gelegd.
Zaak C
De rechtbank acht feit 1 bewezen op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen. Verdachte is door de politie herkend op camerabeelden als degene die geld heeft gepind met de bankpassen van aangever. Verdachte ontkent echter dat hij de persoon op de beelden is. De rechtbank overweegt dat op de camerabeelden, waarvan screenshots zijn opgenomen in het dossier, een persoon te zien is met een capuchon en een zonnebril. Door deze capuchon en zonnebril zijn nauwelijks onderscheidende gezichtskenmerken waar te nemen. Bovendien is verdachte op andere camerabeelden in de dossiers waar dit vonnis betrekking op heeft, zonder gezichtsbedekking te zien. Voornoemde andere camerabeelden zijn zowel voor als na het onder feit 2 ten laste gelegde gemaakt. Gezien het voorgaande ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat verdachte degene is die het geld gepind heeft.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
3.
op 29 maart 2023 te Oldebroek, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten meerdere bankpassen ten name van die [naam 2] en [naam 3] en bijbehorende pincodes, door
- die [naam 2] te bellen en zich voor te doen als een bankmedewerker, en
- die [naam 2] te vertellen dat iemand probeerde een geldbedrag van haar bankrekening af te halen en
- die [naam 2] haar pincode in te laten spreken en
- die [naam 2] te vertellen dat bankpassen door een koerier werden opgehaald en
- zich naar de woning van die [naam 2] en [naam 3] te begeven, en
- bij die [naam 2] aan te bellen, en
- zich aan de deur voor te doen als de koerier en
- bankpassen mee te nemen;
4.
op 29 maart 2023 te Oldebroek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, € 8.900,-, toebehorend aan [naam 2] en B. [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode;
Ten aanzien van zaak C:
1.
op 4 mei 2023 te Renkum, een geldbedrag van 2000 euro, toebehorend aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de geringe rol van loopjongen die verdachte in de feiten heeft gehad. Daarnaast is verdachte licht verstandelijk beperkt. Verdachte is bezig om zijn leven op de rit te krijgen en werkt goed mee met de reclassering. Daarom verzoekt de verdediging de rechtbank om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf van 200 uren op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden te bepalen die de reclassering heeft geadviseerd. Als de rechtbank van oordeel is dat toch een voorwaardelijke gevangenisstraf nodig is, verzoekt de verdediging om die te matigen tot maximaal 3 maanden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting en tweemaal diefstal door middel van een valse sleutel. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft bij zijn handelen alleen maar financieel gewin tot doel gehad en geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft door deze feiten ook laten zien dat hij geen respect heeft voor het recht op eigendom van anderen. De oplichting (en de daarop volgende diefstal met valse sleutel) is bovendien begaan in een context van bankhelpdeskfraude. Deze fraude veroorzaakt angst en wantrouwen bij de slachtoffers en bij de maatschappij in het geheel. De rechtbank rekent dit verdachte sterk aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 4 oktober 2024 omtrent verdachte. Hierin schrijft de reclassering dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat hij verminderd in staat is om problemen constructief op te lossen. Hij kan de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en is erg beïnvloedbaar. Bij de start van het reclasseringstoezicht waren meerdere leefgebieden instabiel, maar ondertussen heeft verdachte stappen gezet naar een stabieler leven. Zo heeft hij afstand gedaan van de medeverdachten in deze zaak. De reclassering acht voortzetting van het toezicht geïndiceerd en adviseert dan ook een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Gezien het voorgaande en gezien de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden. Ook vindt de rechtbank het van belang dat verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden als stok achter de deur krijgt, waar de bijzondere voorwaarden aan worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 5] vordert € 4.500,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het feit waar de vordering op ziet (zaak C, feit 2) niet bewezen is en dus ten aanzien hiervan aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak A, onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A, onder 3 en 4 en het ten aanzien van zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
3.
medeplegen van oplichting
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Ten aanzien van zaak C:
1.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat begeleiden door Mutatiozorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart de benadeelde partij [naam 5]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.